ECLI:NL:RBARN:2011:BP5085

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
208841
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van managementvergoeding en ongedaan maken ontslagbesluit in kort geding

In deze zaak, die op 24 januari 2011 door de Rechtbank Arnhem is behandeld, hebben eiseressen, bestaande uit een besloten vennootschap en een natuurlijke persoon, vorderingen ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder andere besloten vennootschappen en natuurlijke personen. De eiseressen vorderden onder andere de doorbetaling van een managementvergoeding en het ongedaan maken van een ontslagbesluit van een bestuurder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat voor de toewijzing van een geldvordering in kort geding een verzwaarde stel- en motiveringsplicht geldt met betrekking tot het gestelde spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseressen niet voldoende hebben aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang bij de geldvordering, waardoor deze werd afgewezen. Daarnaast werd vastgesteld dat de overgelegde aandeelhoudersovereenkomst onvoldoende aannemelijk was gemaakt, en dat er geen bewijs was dat het ontslagbesluit van de bestuurder in strijd was met de statuten of de wet. Hierdoor werden ook de vorderingen tot ongedaan maken van het ontslagbesluit afgewezen. De eiseressen werden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.997,00 werden begroot.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 208841 / KG ZA 10-763
Vonnis in kort geding van 24 januari 2011
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis.1].,
gevestigd te [vest.plaats],
2. [eis.2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. D.A. Molier te Zaltbommel,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.1].,
gevestigd te [woonplaats],
2. [ged.2],
wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.3],
gevestigd te [woonplaats],
4. [ged.4],
wonende te [woon-/vest.plaats],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.5],
gevestigd te [woon-/vest.plaats],
gedaagden,
advocaat mr. J.L.J.J. Nelissen te Tiel.
Eiseressen zullen hierna worden aangeduid met [eiseressen] Gedaagden gezamenlijk zullen worden aangeduid met gedaagden en ieder afzonderlijk zullen zij de [ged.1], mevrouw [ged.2], [ged.3], de heer [ged.4] en [ged.5] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van gedaagden
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Mevrouw [eis.2], mevrouw [ged.2] en de heer [ged.4] zijn makelaars.
2.2. Mevrouw [eis.2] is de bestuurder van [eis.1]. Mevrouw [ged.2] is de bestuurder van [ged.3] en de heer [ged.4] is de bestuurder van [ged.5].
2.3. Bij oprichtingsakte van 31 maart 2005 hebben [eis.1], [ged.3] en [ged.5] de [ged.1] opgericht. Zowel [eis.1], SAS beheer als [ged.5] houden een derde van de aandelen in de [ged.1].
2.4. Als bestuurder van de [ged.1] zijn benoemd mevrouw [eis.2], mevrouw [ged.2] en de heer [ged.4].
2.5. [eis.1] en mevrouw [eis.2] hebben twee ongedateerde en niet getekende schriftelijke (concept)overeenkomsten in het geding gebracht: een management¬overeenkomst tussen [eis.1] en de [ged.1] (hierna: de overgelegde manage¬ment¬overeenkomst) en een aandeelhoudersovereenkomst tussen [eis.1], [ged.3] en [ged.5] alsmede mevrouw [eis.2], mevrouw [ged.2] en de heer [ged.4] (hierna: de overgelegde managementovereenkomst).
2.6. Op 14 september 2010 heeft er een woordenwisseling plaatsgevonden tussen mevrouw [eis.2] en mevrouw [ged.2] waarop mevrouw [eis.2] het makelaarskantoor van de [ged.1] heeft verlaten. De [ged.1] heeft daarop de sloten van het makelaarskantoor vervangen en het e-mailaccount en de (elektronische) agenda van mevrouw [eis.2] afgesloten.
2.7. [ged.3] en [ged.5] hebben op 14 september 2010 een bod uitgebracht aan [eis.1] om haar aandelen in de [ged.1] over te nemen.
2.8. [eis.1] heeft daarop een tegenvoorstel geformuleerd aan [ged.3] en [ged.5], waarover op 20 september 2010 een bespreking heeft plaatsgevonden tussen de adviseurs van [eis.1] enerzijds en die van [ged.3] en [ged.5] anderzijds.
2.9. [eis.1], [ged.3] en [ged.5] hebben geen overeenstemming bereikt over de overname van de aandelen van [eis.1] in de [ged.1] door [ged.3] en [ged.5].
2.10. Bij brief van 23 september 2010 heeft de [ged.1] de beëindiging van de managementovereenkomst per 14 september 2010 bevestigd aan [eis.1].
2.11. Op een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van de [ged.1] van 17 november 2010 is mevrouw [eis.2] ontslagen als (statutair) bestuurder van de [ged.1].
2.12. De [ged.1] heeft bij brief van 19 november 2010 [eis.1] bericht dat indien de managementovereenkomst niet per 14 september 2010 zou zijn beëindigd, deze per 1 januari 2011 wordt opgezegd.
3. Het geschil
3.1. [eis.1] en mevrouw [eis.2] vorderen - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de [ged.1] te veroordelen om haar financiële verplichtingen uit hoofde van de managementovereenkomst jegens [eis.1] te respecteren en na te komen en uit dien hoofde aan [eis.1] over de maanden september (vanaf de 15e) , oktober en november 2010 een bedrag aan managementfee van € 14.875,00, vermeerderd met rente te voldoen, en voorts om de managementfee te blijven voldoen totdat de aandelen van [eis.1] in de [ged.1] zullen zijn verkocht en geleverd dan wel tot drie maanden na opzegging van de managementovereenkomst (artikel 4 managementovereenkomst);
II. mevrouw [ged.2], [ged.3], de heer [ged.4] en [ged.5] te veroordelen om de aandeelhoudersovereenkomst - meer specifiek de artikelen 1, 2 en 12 t/m 15 - na te komen en uit dien hoofde hun medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van het ontslagbesluit van mevrouw [eis.2] als bestuurder van de [ged.1], en indien dit niet mogelijk is hen te veroordelen om het overeengekomen boetebedrag in artikel 15 van de aandeelhoudersovereenkomst aan [eis.1] te voldoen;
III. gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. Aan hun vorderingen onder I leggen [eis.1] en mevrouw [eis.2] nakoming van de financiële verplichtingen van de [ged.1] uit hoofde van de over¬gelegde managementovereenkomst, op grond waarvan [eis.1] volgens hen recht heeft een op een maandelijkse managementfee van € 2.975,00, ten grondslag.
Aan hun vorderingen onder II leggen [eis.1] en mevrouw [eis.2] nakoming van de overgelegde aandeelhoudersovereenkomst ten grondslag. Zij stellen dat het ontslag¬besluit van mevrouw [eis.2] als bestuurder van de [ged.1] in strijd is met de zogenaamde stemovereenkomst in artikel 1 en 2 van de overgelegde aandeelhouders¬overeenkomst.
3.3. Gedaagden voeren verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eis.1] en mevrouw [eis.2] baseren hun vorderingen op de overgelegde managementovereenkomst en de overgelegde aandeelhoudersovereenkomst. Gedaagden betwisten het bestaan van die overeenkomsten en stellen dat er over essentiële onderdelen van die overeenkomsten nooit volledige overeenstemming is bereikt, zodat er geen perfecte overeenkomsten tot stand zijn gekomen. Vast staat dat er geen getekende versies bestaan van die overeenkomsten. Op de overgelegde overeenkomsten staat bovendien “concept” vermeld. Daarnaast zijn deze niet gedateerd en in de management¬overeenkomst is daarenboven het bedrag van de managementvergoeding niet ingevuld. Gelet hierop is voorshands niet voldoende aannemelijk geworden dat de overgelegde overeenkomsten perfecte overeenkomsten zijn, zodat in dit kort geding er thans van moet worden uitgegaan dat er tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over die overgelegde overeenkomsten. Dit betekent dat die overeenkomsten op zichzelf niet als grondslag kunnen dienen voor de vorderingen van [eiseressen]
4.2. De vorderingen onder I strekken tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in voldoende mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onver¬wijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat. In dat kader staat ter beoordeling of er ook na 14 september 2010, het vertrek van mevrouw [eis.2] uit het makelaarskantoor van de [ged.1], voor de [ged.1] de verplichting bestaat tot doorbetaling van managementfee aan [eis.1].
4.3. De verplichting tot het doorbetalen van managementfee kan niet worden afgeleid uit de overgelegde managementovereenkomst, omdat het bestaan van die overeenkomst, zoals hierboven reeds is aangegeven, gelet op gemotiveerde betwisting van gedaagden onvoldoende aannemelijk is geworden. Echter tussen partijen is niet in geschil dat [eis.1], via mevrouw [eis.2], vanaf de oprichting van de [ged.1] in 2005 vijf jaar lang managementdiensten heeft verricht en daarvoor een managementfee vergoed heeft gekregen. [eis.1] en mevrouw [eis.2] hebben onvoldoende weersproken gesteld dat de managementfee maandelijks € 2.975,00 bedroeg en dat na 14 september 2010 de [ged.1] is opgehouden de managementfee aan [eis.1] te betalen. De vraag is dan ook of op grond van een dergelijke rechtsbetrekking (hierna: de feitelijk uitgevoerde managementovereen¬komst) een aanspraak bestaat op doorbetaling van managementfee na 14 september 2010.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat net als bij de overgelegde management¬overeenkomst ook bij de feitelijk uitgevoerde managementovereenkomst enkel partijen waren de [ged.1] en [eis.1] en dat [eis.1] aanspraak ontleende en dus ook alleen rechthebbende was op de betaling van managementfee door de [ged.1].
Dit betekent dat mevrouw [eis.2] in persoon geacht wordt geen recht te hebben op doorbetaling van managementfee, zodat zij, voor het geval de vordering onder I ook door haar is ingesteld, niet-ontvankelijk zal worden verklaard in die vordering.
4.5. Voor zover de vordering tot doorbetaling van managementfee is ingesteld door [eis.1], hebben gedaagden bestreden dat er een dergelijke verplichting bestaat voor de [ged.1]. Gedaagden stellen dat aangezien na 14 september 2010 geen management¬diensten meer zijn verricht door [eis.1], zij vanaf die datum ook geen recht heeft op betaling van enige managementfee. Subsidiair stellen gedaagden dat de aanspraak van [eis.1] op managementfee in ieder geval eindigt op de datum dat de feitelijk uitgevoerde managementovereenkomst is opgezegd, te weten 1 januari 2011.
4.6. Volgens vaste jurisprudentie (HR 22 januari 1982, NJ 1982, 505; HR 14 april 2000, NJ 2000, 489 en HR 15 juni 2007, NJ 2008, 153) geldt voor toewijzing van een geldvordering in kort geding een verzwaarde stel- en motiverings¬plicht met betrekking tot het gestelde spoedeisend belang. Van zowel de partij die de voorziening vordert als van de rechter die haar toewijst, mag worden verlangd dat naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onver¬wijl¬¬de spoed is geboden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze feiten en omstandigheden hier niet aanwezig, nu gesteld noch gebleken is dat [eis.1] enig spoedeisend belang heeft bij deze geldvordering. Dat de uitkomst van een eventuele bodem¬procedure niet kan worden afgewacht is daardoor onvoldoende aannemelijk geworden.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat reeds op grond van het ontbreken van een spoedeisend belang de vorderingen onder I van [eis.1] moeten worden afgewezen. De inhoudelijke geschilpunten over de doorbetaling van managementfee kunnen derhalve onbesproken blijven.
4.7. Voor de vorderingen onder II, die gebaseerd zijn op de overgelegde aandeel¬houders¬overeen¬¬komst, is relevant dat de partijen bij die overeenkomst de aandeelhouders van de [ged.1] zijn, te weten [eis.1], [ged.3] en [ged.5]. Waarom in die overeenkomst ook mevrouw [eis.2], mevrouw [ged.2] en de heer [ged.4], allen in persoon, als partij genoemd worden ontgaat de voorzieningenrechter, nu zij geen aandeelhouders zijn en in die overeenkomst in feite de (gestelde) onderlinge afspraken tussen de aandeelhouders worden geregeld. Ook uit de oprichtingsakte c.q. de statuten van de [ged.1] en de toepasselijke regelgeving is af te leiden dat het de aandeelhouders zijn die besluiten nemen op de algemene vergadering van aandeelhouders. Het zijn dus de aandeelhouders die bestuurders kunnen ontslaan en benoemen. Mevrouw [ged.2] en de heer [ged.4], beiden in persoon, hebben daarin juridisch gezien geen rol. Dit betekent dat [eis.1] en mevrouw [eis.2] in hun vorderingen onder II, voor zover deze zijn gericht tegen mevrouw [ged.2] en de heer [ged.4] in persoon, niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
4.8. Voor zover de vorderingen onder II zijn gericht tegen [ged.3] en [ged.5], is van belang dat het bestaan van de overgelegde aandeelhoudersovereenkomst, zoals hierboven reeds is aangegeven, gelet op gemotiveerde betwisting van gedaagden onvoldoende aannemelijk is geworden. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat er uitvoering is gegeven aan die aandeelhoudersovereenkomst. Dit betekent dat aan de vorderingen onder II de grondslag is ontvallen, zodat niet wordt toegekomen aan de beoordeling van de gestelde schending van de door [eis.1] en mevrouw [eis.2] genoemde artikelen van de overgelegde aandeelhoudersovereenkomst. Nu overigens ook niet is gesteld noch is gebleken dat het ontslagbesluit van mevrouw [eis.2] in strijd met de oprichtingsakte c.q. de statuten van de [ged.1] dan wel in strijd met de wet is, dient in dit kort geding vooralsnog van de rechtsgeldigheid van het ontslagbesluit uit te worden gegaan, zodat ook de vorderingen onder II, voor zover die gericht zijn tegen [ged.3] en [ged.5], zullen worden afgewezen.
4.9. [eis.1] B.V. en [eis.2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- vast recht € 1.181,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.997,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart mevrouw [eis.2] niet-ontvankelijk in de vorderingen onder I,
5.2. verklaart [eis.1] en mevrouw [eis.2] niet-ontvankelijk in de vorderingen onder II, voor zover deze zijn gericht tegen mevrouw [ged.2] en de heer [ged.4],
5.3. wijst de vorderingen van [eis.1] en mevrouw [eis.2] voor het overige af,
5.4. veroordeelt [eis.1] B.V. en [eis.2] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.997,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Siragedik op 24 januari 2011.