zaaknummer / rolnummer: 198824 / HA ZA 10-662
Vonnis van 12 januari 2011
[eisers]
eisers,
advocaat mr. P.J.L.R. van Passel te Nijmegen,
[gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. N.A. de Kock te Utrecht.
Eisers zullen hierna [eiser] c.s. worden genoemd indien zijn gezamenlijk worden bedoeld en Drogisterij [eiser], [eiser] respectievelijk [eiser]-[..], indien zij afzonderlijk worden bedoeld. Gedaagde zal [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juni 2010,
- de rolbeschikkingen van 26 en 29 juli 2010,
- akte houdende uitlating van de zijde van [gedaagde],
- akte opheffing schorsing van de zijde van [eiser] c.s.,
- het proces-verbaal van comparitie van 24 november 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] c.s. exploiteerden onder meer tot 1 januari 2006 een DA drogisterij in [woonplaats] (hierna: de drogisterij).
2.2. Op 1 juli 1990 is [gedaagde] in dienst getreden van Drogisterij [eiser] en is zij in de drogisterij tewerkgesteld.
2.3. Op 1 december 2005 heeft [eiser] ontdekt dat [gedaagde] die dag bij het afrekenen van een aantal winkelartikelen voor zichzelf, niet voor deze artikelen had betaald maar een retourbon van € 100,00 op de kassa had aangeslagen. Het wisselgeld (€ 100,00 minus de prijs van de artikelen) had zij daarbij uit de kassa weggenomen. Hierop is [gedaagde] op staande voet ontslagen.
2.4. In januari 2006 heeft de heer [betrokkene], werkaam bij Dynaretail, hierna te noemen [betrokkene], de kassaregistraties van de drogisterij onderzocht. Deze gingen niet verder terug dan tot 20 oktober 2003. [betrokkene] heeft een specificatie opgesteld die als productie 6 bij de dagvaarding is overgelegd. Daarop zijn in de kolom ‘BEDRAG’ negatieve kassaomzetten in de periode van 20 oktober 2003 tot en met 1 december 2005 weergegeven en in de kolom ‘artikelen’ zijn bedragen aan winkelartikelen opgenomen. De totaalbedragen van beide kolommen opgeteld, levert een bedrag op van € 21.471,33.
2.5. Bij mondeling vonnis van 1 mei 2006 is [gedaagde] door de politierechter van deze rechtbank veroordeeld voor verduistering van goederen die zij uit hoofde van haar persoonlijke dienstverband onder zich had, meermalen gepleegd in de periode 1 juni 2005 tot en met 1 december 2005.
3. Het geschil
3.1. [eiser] c.s. vorderen – samengevat – veroordeling van [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van € 21.471,33, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 december 2005, alsmede tot betaling van € 1.158,00 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.2. [eiser] c.s. leggen aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde] in de periode van 20 oktober 2003 tot en met 1 december 2005 voor € 21.471,33 aan geld en artikelen uit de drogisterij heeft weggenomen en daarmee onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. [eiser] c.s. stellen dientengevolge recht te hebben op schadevergoeding dan wel op terugbetaling wegens ongerechtvaardigde verrijking.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ter ondersteuning van hun stelling dat [gedaagde] voor € 21.471,33 aan geld en artikelen heeft weggenomen in de periode van 20 oktober 2003 tot en met 1 december 2005 waardoor zij onrechtmatig jegens [eiser] c.s. heeft gehandeld, verwijzen [eiser] c.s. naar de specificatie van [betrokkene] als vermeld in 2.4. De weggenomen geldbedragen zijn volgens [eiser] c.s. gespecificeerd (als negatieve omzet) in de kolom ‘BEDRAG’ en de waarde van de weggenomen artikelen is terug te vinden in de kolom ‘artikelen’. Omdat alle daarin opgenomen bedragen, aldus [eiser] c.s., zijn terug te voeren op aangeslagen retourbonnen gelijk aan de retourbon die [gedaagde] op 1 december 2005 heeft aangeslagen, stellen [eiser] c.s. dat [gedaagde] (in ieder geval) € 21.471,33 heeft verduisterd. Voorts verwijzen zij naar het vonnis van 1 mei 2006 zoals aangehaald onder 2.5.
4.2. [gedaagde] heeft erkend dat zij geld en artikelen uit de drogisterij heeft weggenomen, maar zij betwist de omvang van het verduisterde bedrag. Zij meent dat uit de opgave van [betrokkene] niet valt af te leiden dat voor € 21.471,33 aan geld en artikelen is weggenomen, laat staan dat zij dit heeft gedaan. Bovendien betwist zij dat zij geld of goederen heeft weggenomen vóór 1 juni 2005, waarvoor zij eveneens verwijst naar het strafvonnis.
4.3. Gelet op het gemotiveerde verweer, rust op [eiser] c.s. op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de last te bewijzen dat [gedaagde] voor € 21.471,33 aan geld en artikelen weg te nemen uit de drogisterij in de periode van 20 oktober 2003 tot en met 1 december 2005.
4.4. Ingevolge artikel 161 Rv levert een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs op van dat feit. Of al dan niet tegen het strafvonnis in de zaak tegen [gedaagde] hoger beroep is ingesteld, is niet gesteld, zodat onduidelijk is of het strafvonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Slechts indien dit het geval is, levert het strafvonnis voor wat betreft de daarin bewezen verklaarde feiten dwingend bewijs op zodat die feiten – behoudens tegenbewijs – als tussen de partijen vaststaand moeten worden aangemerkt. Welke feiten dit zijn, is uit het door [eiser] c.s. overgelegde “afschrift aantekening mondeling vonnis” evenwel niet af te leiden. Zodoende hebben [eiser] c.s. hiermee (nog) geen bewijs geleverd.
4.5. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [eiser] c.s. evenmin met de door [betrokkene] opgestelde specificatie (voldoende) bewijs hebben geleverd van het feit dat [gedaagde] voor € 21.471,33 aan geld en artikelen uit de drogisterij heeft weggenomen in de periode van 20 oktober 2003 tot en met 1 december 2005.
4.6. Zo valt noch uit die specificatie, noch uit de achterliggende (gedeeltelijk overgelegde) daguitdraaien af te leiden dat de negatieve omzet is gemaakt door [gedaagde]s. Dat enkel de negatieve omzet van de persoonlijke kassacode van [gedaagde]s is geselecteerd, zoals [eiser] c.s. stellen, blijkt daar niet uit, nog daargelaten of dat de conclusie zou kunnen rechtvaardigen dat de kassahandelingen door [gedaagde] zijn verricht. Zoals [gedaagde] terecht opmerkt, valt voorshands niet uit te sluiten dat een ander van haar kassacode (en van haar voor de onderhavige retourbonnen vereiste sleutel) gebruik heeft gemaakt.
4.7. Voorts valt uit die specificatie niet af te leiden dat de negatieve omzet is ontstaan door het aanslaan van retourbonnen. In dat verband wordt opgemerkt dat de specificatie van de negatieve omzet niet alleen ronde bedragen bevat, terwijl volgens [eiser] c.s. de aangeslagen retourbonnen wel alle ronde bedragen betroffen. [eiser] heeft dienaangaande ter comparitie gewezen op het feit dat de negatieve omzet slechts dan geen rond bedrag is, als tegelijkertijd met de retourbon artikelen zijn aangeslagen. Als de prijs van de artikelen bij de negatieve omzet (het wisselgeld) wordt opgeteld, aldus [eiser], resteert het ronde bedrag van de aangeslagen retourbon. Dat dit het geval is, blijkt evenwel niet zonder meer uit de achterliggende daguitdraaien, nu de prijs van de betreffende artikelen, anders dan de negatieve omzet, daarop niet is terug te vinden.
4.8. Aan de door [eiser] c.s. overgelegde werkstaten tot slot kan, zonder nadere toelichting die ontbreekt, (nog) niet de conclusie worden verbonden dat alleen dergelijke retourbonnen werden aangeslagen op dagen dat [gedaagde] werkte. Het is aan [eiser] c.s. om dit inzichtelijk te maken. Enkel een vergelijking met de specificatie van [betrokkene] is bovendien niet toereikend, omdat die volgens [eiser] c.s. immers alleen kassahandelingen bevat die zijn verricht met de kassacode van [gedaagde].
4.9. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de thans aangedragen bewijsmiddelen onvoldoende zijn om (reeds) bewezen te kunnen verklaren dat [gedaagde] voor
€ 21.471,33 aan geld en artikelen uit de drogisterij heeft weggenomen in de periode van
20 oktober 2003 tot en met 1 december 2005. Derhalve zullen [eiser] c.s. in de gelegenheid worden gesteld (verder) bewijs te leveren. Bij de beoordeling van het bij te brengen bewijs, zullen uiteraard ook de hiervoor besproken bewijsstukken worden meegewogen.
4.10. Indien [eiser] c.s. slagen in het bewijs, staat daarmee vast dat sprake is van verduistering en dat [gedaagde] daarmee onrechtmatig jegens [eiser] c.s. heeft gehandeld en schadeplichtig is. Alsdan ligt de vordering tot betaling van € 21.471,33, of zoveel minder als een lager verduisterd bedrag bewezen wordt, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 december 2005, als overigens niet betwist, voor toewijzing gereed. Datzelfde geldt voor de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
4.11. Indien [eiser] c.s. daarentegen niet slagen in het bewijs staat niet vast dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en evenmin dat zij zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten koste van [eiser] c.s, zodat de vordering alsdan zal worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [eiser] c.s. op te bewijzen dat [gedaagde] voor € 21.471,33 aan geld en artikelen uit de drogisterij heeft weggenomen in de periode van 20 oktober 2003 tot en met 1 december 2005,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 januari 2011 voor uitlating door [eiser] c.s. of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [eiser] c.s., indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.4. bepaalt dat [eiser] c.s., indien zij getuigen willen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen en woensdagen in de maanden februari tot en met april 2011 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.J.P. Heijmans in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2011.