ECLI:NL:RBARN:2011:BO9912

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2218
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van de monumentenverordening na handhaving gemeentelijk monument

In deze zaak hebben eisers verzocht om schadevergoeding op basis van de monumentenverordening, naar aanleiding van het besluit van verweerder om de aanwijzing van hun woning als gemeentelijk monument te handhaven en geen vergunning te verlenen voor de sloop van deze woning. Verweerder had eerder, in afwijking van het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), het verzoek van eisers om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft de StAB benoemd als deskundige, die bevestigde dat de renovatiekosten relevant zijn voor de werkelijke waarde van het object. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en geoordeeld dat de schadevergoeding van € 200.000, zoals geadviseerd door de SAOZ, terecht was. De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd en bepaald dat verweerder aan eisers de schadevergoeding dient te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2007 tot de dag van uitbetaling. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn begroot op € 2292,50. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eisers, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk is verklaard, maar het beroep voor het overige gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/2218
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 4 januari 2011.
inzake
[Eisers], eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels,
tegen
de raad van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 mei 2009, verzonden 15 mei 2009.
2. Procesverloop
Eisers hebben op 9 oktober 2007 aan de raad van de gemeente Nijmegen (verweerder) verzocht op grond van artikel 22 van de Monumentenverordening 2003 van de gemeente Nijmegen een schadevergoeding toe te kennen voor de schade die zij stellen te hebben geleden naar aanleiding van het besluit van verweerder om de aanwijzing van de woning aan [adres] als gemeentelijk monument te handhaven en geen (monumenten)vergunning te verlenen voor de sloop van deze woning.
Bij brief van 12 september 2008 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing van verweerder op het verzoek van eisers.
Tegen het eveneens uitblijven van een tijdige beslissing op bezwaar hebben eisers op 12 november 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 19 december 2008 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder uiterlijk op 15 februari 2009 alsnog een beslissing op bezwaar diende te nemen, waarbij tevens inhoudelijk diende te worden beslist op het door eisers ingediende verzoek om schadevergoeding. Gelet op deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Tegen het uitblijven van een tijdige beslissing op bezwaar hebben eisers op 20 februari 2009 opnieuw beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 20 maart 2009 heeft de rechtbank, onder oplegging van een last onder dwangsom, bepaald dat verweerder uiterlijk op 13 mei 2009 alsnog een beslissing op bezwaar diende te nemen waarbij tevens inhoudelijk diende te worden beslist op het door eisers ingediende verzoek om schadevergoeding.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform de uitspraak van de rechtbank van 20 maart 2009, beslist op het verzoek van eisers van 9 oktober 2007. Verweerder heeft het bezwaar van eisers gegrond verklaard en onderkend dat de beslistermijn voor het nemen van het besluit is overschreden. Daarnaast heeft verweerder, met toepassing van artikel 6:20, tweede lid, onder a, van de Awb, het verzoek van eisers afgewezen.
Tegen dit besluit is namens eiseres door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 26 februari 2010. Namens eisers zijn aldaar verschenen mr. P.J.G. Poels en [adviseur van eisers], adviseur van eisers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. A.J.C. Van der Heijden.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek op 23 april 2010 heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) benoemd als deskundige. Op 4 november 2010 heeft de StAB verslag uitgebracht van haar onderzoek. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld op het verslag te reageren. Partijen hebben aan de rechtbank medegedeeld geen nadere reactie in te willen dienen.
Partijen hebben toestemming gegeven de zaak af te doen zonder nadere behandeling ter zitting.
3. Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat verweerder door op 13 mei 2009 een beslissing op bezwaar te nemen en tevens te beslissen op het door eisers ingediende verzoek om schadevergoeding, heeft voldaan aan de door de rechtbank bij uitspraak van 20 maart 2009 opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot het door eisers gemaakte bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing. Eisers hebben derhalve geen (proces)belang meer bij het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft verweerder besloten de woning aan [adres] aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument.
Vervolgens heeft het college van burgemeester en wethouders de door eisers ten behoeve van de door hen ingediende sloopaanvraag vereiste monumentenvergunning en de sloopvergunning geweigerd.
Bij besluit van 11 mei 2007 heeft verweerder het verzoek van eisers om intrekking van de aanwijzing als gemeentelijk monument van de woning [adres] afgewezen.
Ten behoeve van het verzoek van eisers, van 9 oktober 2007, tot toekenning van schadevergoeding heeft verweerder bij brief van 11 januari 2008 de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) gevraagd advies uit te brengen. De SAOZ heeft op 26 juni 2008 haar definitieve advies uitgebracht. De SAOZ heeft in haar advies overwogen dat, gelet op de ligging en de omvang van het perceel en de woning, de fysieke toestand van het pand en de naar schatting redelijkerwijs te maken (aanzienlijke) kosten om het pand, rekening houdend met de monumentenstatus, zodanig te restaureren c.q. moderniseren dat het weer voor normale bewoning geschikt is, de bij de verkoop verkregen koopsom van € 1.400.000 meer dan redelijk is. De SAOZ neemt als vaststaand aan dat het perceel € 1.600.000 zou hebben opgebracht wanneer de woning had mogen worden gesloopt conform de in het koopcontract dat eisers in 2006 hadden gesloten met een potentiële koper opgenomen ontbindende voorwaarde. De SAOZ acht zowel de omvang van de schade € 200.000 als de schadeoorzaak, te weten de weigering om sloopvergunning te verlenen, c.q. om het pand van de monumentenlijst af te voeren, bewezen. SAOZ heeft verweerder geadviseerd eisers een schadevergoeding toe te kennen tot een bedrag van € 200.000 en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2007 tot de dag der uitbetaling.
De rechtbank stelt vast dat de SAOZ geen aanleiding heeft gezien het standpunt te wijzigen.
Vervolgens heeft verweerder, in afwijking van het advies van de SAOZ, bij besluit van 15 mei 2009, besloten het verzoek van eisers om schadevergoeding toe te kennen, af te wijzen.
Verweerder heeft daarbij, kort samengevat, overwogen van oordeel te zijn dat de schade voor rekening van eisers diende te blijven nu geen onderzoek was gedaan naar de vermeende noodzakelijke renovatiekosten en daarom niet kon worden geconstateerd of daadwerkelijk schade is geleden als gevolg van de monumentenstatus. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat de slechte staat van de villa een factor is die in de risicosfeer van verkoper en koper ligt.
Eisers hebben beroep in gesteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 22 van de Monumentenverordening 2003 van de gemeente Nijmegen, zoals dat luidde ten tijde in geding, bepaalt:
1. Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:
a. de weigering van de Raad wijziging aan te brengen in de gemeentelijke monumentenlijst;
b. de weigering van Burgemeester en Wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijke monument te verlenen;
c. voorschriften door Burgemeester en Wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument;
schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de Raad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2. Voor de behandeling van de verzoeken zijn de bepalingen van de procedureverordening Planschadevergoeding van overeenkomstige toepassing.
Naar aanleiding van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van 26 februari 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bij brief van 18 mei 2010 de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) gevraagd de rechtbank van advies te dienen.
In het deskundigenbericht van 4 november 2010 heeft de StAB voor de bepaling van het toetsingskader met betrekking tot het verzoek tot schadevergoeding van eisers aansluiting gezocht bij jurisprudentie ten aanzien van schadevergoedingen op voet van de Monumentenwet of een monumentenverordening. Daarbij heeft de StAB verwezen naar de uitspraak van de Kroon van 24 maart 1986 (nr. 15875), de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 oktober 1995 (no. R01.92.0202) en de uitspraak van de Afdeling van 21 april 1998 (no. H01.97.0802/Q01).
De StAB heeft het dossier geanalyseerd en is, kort samengevat, tot de conclusie gekomen dat het oordeel van de SAOZ, dat de schade moet worden geraamd op € 200.000, moet worden bevestigd. Daarbij is door de StAB tevens overwogen dat de gestelde (totale) renovatiekosten relevant zijn voor het bepalen van de werkelijke waarde van het object. De StAB heeft daarnaast geconstateerd dat de wijze van schadebegroting conform de uitspraak van de Afdeling van 21 april 1998, is uitgevoerd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel, tenzij zich een bijzondere omstandigheid voordoet die aanleiding vormt een uitzondering op die hoofdregel aan te nemen. Van een dergelijke bijzondere omstandigheid of enige andere tot een uitzondering op de hierboven genoemde hoofdregel leidende bijzondere omstandigheid is in dit geval niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. Voorts kan niet gezegd worden dat het door de StAB uitgebrachte advies onjuistheden bevat dan wel dat de conclusies inhoudelijk onjuist zijn.
Gelet op de voorgaande overwegingen volgt de rechtbank het oordeel van de deskundige. Als gevolg hiervan moet worden geoordeeld dat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk is. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom is afgeweken van het eigen deskundigenadvies. Het bestreden besluit is derhalve strijdig met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Het beroep van eisers zal gelet op het voorgaande gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, door het bestreden besluit te herroepen en te bepalen dat verweerder aan eisers een schadevergoeding toekent van € 200.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2007 tot de dag van uitbetaling met bepaling dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op
€ 2292,50, waarvan € 805 aan kosten voor verleende rechtsbijstand in de beroepsfase en
€ 1487,50 voor het taxatierapport van Claase makelaars, welk bedrag de rechtbank niet onredelijk overkomt.
De door eisers gevraagde vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase is reeds bij de eerdere behandeling door de rechtbank toegekend bij uitspraak van 20 maart 2009. Van nadere schade is de rechtbank niet gebleken en eisers hebben dienaangaande geen concrete posten vermeld. Er is derhalve geen aanleiding voor een procedure als vermeld in artikel 8:73, tweede lid Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
I. verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van eisers, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het bestreden besluit;
IV. bepaalt dat verweerder aan eisers een schadevergoeding toekent van € 200.000 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2007 tot de dag van uitbetaling;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. veroordeelt verweerder in de door eisers in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten tot een bedrag van € 2292,50;
VII. bepaalt voorts dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B.N. Crol, voorzitter, mr. J.J. Penning en mr. A.G.A. Nijmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman als griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 4 januari 2011.