ECLI:NL:RBARN:2011:BO9633

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/702660-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen door tandarts in Nijmegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 4 januari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een tandarts, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een patiënte, mevrouw P.G.M. [slachtoffer]. De tenlastelegging betrof het opzettelijk ontuchtig betasten van de borsten van de patiënte in juni 2008, terwijl zij zich in een kwetsbare positie bevond als patiënt in de tandartsstoel. De officier van justitie eiste een veroordeling, stellende dat de verdachte zonder toestemming handelde en dat zijn acties als ontuchtig moesten worden gekwalificeerd.

Tijdens de zitting op 21 december 2010 ontkende de verdachte de beschuldigingen en verklaarde dat zijn handelingen medisch van aard waren. Hij stelde dat het aanraken van de borsten noodzakelijk was voor het stellen van een diagnose en dat hij dit deed op verzoek van de patiënte, die pijn onder haar borsten had aangegeven. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een behandeling, maar van een onderzoek naar de klachten van de patiënte.

De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet als ontuchtig konden worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en toestemming in de gezondheidszorg, vooral in situaties waarin patiënten zich in een kwetsbare positie bevinden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
PROMIS II
Parketnummer : 05/702660-10
Datum zitting : 21 december 2010
Datum uitspraak : 04 januari 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de maand juni 2008 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland, door (een) feitelijkheid/feitelijkheden P.G.M. [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig met zijn hand(en) danwel vinger(s) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer], waarbij de feitelijkheid/feitelijkheden er in bestond(en) dat verdachte zijn hand ongevraagd en onverhoeds onder de beha van die [slachtoffer] heeft gebracht, terwijl die [slachtoffer] op dat moment als patiënt van verdachte in een tandartsstoel zat of lag (waardoor verdachte een zeker psychisch overwicht op haar had);
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de maand juni 2008 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg (te weten als tandarts), ontucht heeft gepleegd met P.G.M. [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft verdachte toen aldaar met zijn hand(en) danwel vinger(s) de
borst(en) van die [slachtoffer] betast;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 21 december 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd mevrouw P.G.M. [slachtoffer].
Zij is tevens ter terechtzitting verschenen.
De officier van justitie, mr. P.A. Boer, heeft gerequireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte, tandarts, heeft onverhoeds de borsten zijn patiënte, mevrouw [slachtoffer], betast terwijl mevrouw [slachtoffer] in een tandartsstoel lag en zich hieraan niet kon onttrekken. Gelet op de aangifte, waaruit blijkt dat mevrouw [slachtoffer] deze handelingen niet heeft toegestaan, is sprake geweest van dwang. Nu voor het betasten van de borst geen medische reden aanwezig was, heeft verdachte gehandeld in strijd met de sociaal ethische norm dat het niet geoorloofd is om zonder toestemming de borsten van een patiënte te betasten en is het handelen van verdachte als ontuchtig aan te merken.
Verdachte had dit kunnen en moeten weten en heeft met zijn handelen in ieder geval de aanmerkelijke kans aanvaard dat mevrouw [slachtoffer] het betasten van haar borsten als ontuchtig zou opvatten zodat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het plegen van dit feit.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich gespecialiseerd heeft in een aantal aanvullende behandelingen. Na zijn studie tandheelkunde heeft hij daarvoor een aanvullende opleiding aan de universiteit gevolgd. Een van die specialisaties is de behandeling van cranio mandibulaire dysfunctie, gericht op klachten in de mond die zich uitbreiden naar andere spieren. Mevrouw [slachtoffer] had een groot aantal klachten, die juist ook onder deze specialisatie vielen. Zij was al langere tijd bij hem in behandeling maar de klachten namen niet af. Verdachte heeft daarom besloten opnieuw een uitgebreid onderzoek te doen.
Namens verdachte is voorts aangevoerd, zoals ook door verdachte ter terechtzitting verklaard, dat mevrouw [slachtoffer] niet in de stoel lag, maar zat, omdat de stoel rechtop stond. Voorts was geen sprake van een behandeling maar van een onderzoek waarbij verdachte de klachten van mevrouw [slachtoffer] wilde inventariseren en een diagnose wilde stellen. Daartoe was het noodzakelijk een aantal spieren aan te raken (te palperen) waaronder die van de nek, de schouders en het borstbeen. Verdachte heeft dat ook gedaan. Omdat mevrouw [slachtoffer] tijdens het onderzoek de opmerking maakte ook pijn onder haar borsten te voelen, heeft verdachte dit opgevat als een verzoek, en dus impliciete toestemming, om die klacht nader te onderzoeken. Verdachte heeft voorts gesteld dat het mogelijk was dat de klachten van mevrouw [slachtoffer] werden veroorzaakt door problemen rond of bij het diafragma, zodat dat verzoek hem niet onlogisch voorkwam, en heeft daarom ook onder haar borst gevoeld. Mevrouw [slachtoffer] moet hebben geweten dat dat niet kon zonder haar borsten aan te raken. Van ongevraagd en onverhoeds handelen bij het aanraken van de borsten is geen sprake geweest nu verdachte juist op aanwijzing van mevrouw [slachtoffer], en direct aansluitend aan het palperen van de daarboven liggende spieren, onder haar borst gepalpeerd heeft en daartoe haar borst enigszins opzij moest duwen, waardoor hij deze aanraakte. Voor verdachte was het palperen onder de borst bovendien noodzakelijk om duidelijk te krijgen of daar een oorzaak voor de klachten lag, in welk geval mevrouw [slachtoffer] doorverwezen zou kunnen worden.
Verdachte ontkent ontuchtig te hebben gehandeld. Verdachte heeft beide borsten van mevrouw [slachtoffer] aangeraakt, maar aanraken is iets anders dan betasten. Betasten is het aanraken van de borst om die borst ook doelbewust te bevoelen. Het aanraken van de borsten door verdachte had slechts als reden het mogelijk te maken om onder de borst op een spier te drukken.
Verdachtes handelen kan uitgelegd worden als medisch handelen.
Bespreking van de standpunten
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
Het primair tenlastegelegde ziet op hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht en het subsidiair tenlastegelegde ziet op hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. In zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde wordt verdachte verweten ontuchtige handelingen te hebben gepleegd. Van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 en artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht is slechts sprake indien het gaat om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De eerste vraag die dus moet worden beantwoord is of de handelingen van verdachte handelingen van seksuele aard waren.
Aangeefster mevrouw [slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard al langere tijd patiënte bij verdachte te zijn. Nadat verdachte haar vroeg of zij last had van haar nek bevestigde zij dat. Verdachte heeft toen haar nek bevoeld. Aangekomen bij de linkeroksel vroeg verdachte haar of zij ook daar last had, hetgeen zij wederom bevestigde. Verdachte zou daarna van haar oksels naar haar borsten zijn gegaan.
De verklaring van aangeefster bevestigt de lezing van verdachte dat geen sprake was van een behandeling maar van een onderzoek naar de klachten van aangeefster. Eveneens bevestigt haar verklaring de lezing van verdachte dat hij als eerste de spieren in de nek, de schouders en ter hoogte van het borstbeen heeft gepalpeerd en in het verlengde daarvan haar borsten heeft aangeraakt. Dit strookt met de verklaring van verdachte dat het aanraken van de borsten van aangeefster onderdeel was van zijn onderzoek en dat hij de borsten slechts opzij heeft geduwd om daaronder te kunnen palperen. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte in het algemeen en in het bijzonder niet aan zijn stelling dat hij de borsten pas opzij heeft geduwd nadat aangeefster hem vertelde pijn onder in haar borst te hebben (terwijl verdachte op dat moment al het gebied ter hoogte van de oksels en het borstbeen onderzocht) en dat dit slechts was met de intentie de klacht te onderzoeken.
Gezien het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank het handelen van verdachte, het aanraken van de borsten zoals door verdachte omschreven, niet als ontuchtig worden bestempeld. De rechtbank zal verdachte daarom van het hem zowel primair, als subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij P.G.M. [slachtoffer]:
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mrs. I.D. Jacobs (voorzitter), E. de Boer en M.G.J. Post, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 04 januari 2011, zijnde de griffier buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.