In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te Beuningen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen. Eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen het zonder vergunning realiseren van een zwembad, jacuzzi, terrasoverkapping en een uitweg op een perceel in Beuningen. Het college had dit verzoek op 10 december 2010 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het eerdere besluit. Eiser ging hiertegen in beroep.
Tijdens de zitting op 21 oktober 2011 zijn eiser en zijn partner verschenen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door A.G.M. Foppele en H.S. Bekker. Ook een derde partij, partij ex artikel 8:26 van de Awb, was aanwezig. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in haar overwegingen betrokken.
De rechtbank oordeelde dat het zwembad op het perceel van de derde partij niet vergunningplichtig was, omdat het voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en de relevante wetgeving. Ook de jacuzzi was niet vergunningplichtig, omdat deze niet onder een overkapping was geplaatst die specifiek voor de jacuzzi was aangebracht. Wat betreft de uitweg oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van een uitweg in de zin van de Algemene plaatselijke verordening (APV), omdat het gebruik van de uitweg incidenteel was en geen negatieve gevolgen had voor de openbare ruimte.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van omgevingsrecht en bestuursrecht in het kader van handhaving van bouwactiviteiten.