ECLI:NL:RBARN:2011:4221

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-11_2113
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen illegale bouwactiviteiten in Beuningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te Beuningen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen. Eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen het zonder vergunning realiseren van een zwembad, jacuzzi, terrasoverkapping en een uitweg op een perceel in Beuningen. Het college had dit verzoek op 10 december 2010 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het eerdere besluit. Eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2011 zijn eiser en zijn partner verschenen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door A.G.M. Foppele en H.S. Bekker. Ook een derde partij, partij ex artikel 8:26 van de Awb, was aanwezig. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in haar overwegingen betrokken.

De rechtbank oordeelde dat het zwembad op het perceel van de derde partij niet vergunningplichtig was, omdat het voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en de relevante wetgeving. Ook de jacuzzi was niet vergunningplichtig, omdat deze niet onder een overkapping was geplaatst die specifiek voor de jacuzzi was aangebracht. Wat betreft de uitweg oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van een uitweg in de zin van de Algemene plaatselijke verordening (APV), omdat het gebruik van de uitweg incidenteel was en geen negatieve gevolgen had voor de openbare ruimte.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van omgevingsrecht en bestuursrecht in het kader van handhaving van bouwactiviteiten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/2113
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)van
inzake
[eiser], eiser,
wonende te[woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen,verweerder,
alsmede
[partij ex artikel 8:26 van de Awb], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te Beuningen.

1.Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 26 april 2011.

2.Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2010 heeft verweerder het door eiser op 13 oktober 2010 ingediende verzoek om handhavend op te treden tegen een aantal bouwactiviteiten op het perceel [perceel] (verder: het perceel), afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 14 juli 2011 heeft[partij ex artikel 8:26 van de Awb] zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van
21 oktober 2011. Eiser en zijn partner zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.G.M. Foppele en H.S. Bekker. Tevens zijn [partij ex artikel 8:26 van de Awb] verschenen.

3.Overwegingen

Door eiser is, kort samengevat, aangevoerd dat het zwembad op het perceel van de partij ex artikel 8:26 van de Awb, vergunningplichtig is nu het is gebouwd in een zone waar geen bebouwing is toegestaan, de jacuzzi vergunningplichtig is nu deze van een overkapping is voorzien en er ten onrechte zonder vergunning een uitweg is gerealiseerd.
Ingevolge artikel 2.1., eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (...)
(...)
Artikel 2.3. van het Besluit omgevingsrecht bepaalt dat:
1. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
2. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
Ingevolge bijlage II, artikel 3, onder 5, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een zwembad, whirlpool, jacuzzi of vijver op het erf bij een woning of woongebouw, mits deze niet van een overkapping is voorzien;
Het in geding zijnde perceel ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Kern Beuningen deelplan 4” en heeft de bestemming “woongebied”. Het gebied achter de woning van de partij ex artikel 8:26 van de Awb is deels aangemerkt als “zone bijgebouwen” en deels als “zone geen gebouwen toegestaan”.
Ingevolge artikel 1, onder 5, van de planvoorschriften wordt onder een ander bouwwerk verstaan: een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
Ingevolge artikel 1, onder 19, van de planvoorschriften wordt onder een gebouw verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Ingevolge artikel 5.1 van de planvoorschriften zijn de als “Woongebied” op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor woondoeleinden met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
Ingevolge artikel 5.2.1. van de planvoorschriften is de situering van hoofdgebouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken beperkt tot bepaalde zones. Daartoe zijn op de plankaart de “zone hoofdgebouwen”, de “zone bijgebouwen” en de “zone geen gebouwen toegestaan” aangegeven.
Dit planvoorschrift bepaalt voorts:
(...)
c. Andere bouwwerken en aan de woning aan te bouwen kleine bouwwerken
Andere bouwwerken (...) mogen uitsluitend worden uitgebreid en/of gebouwd binnen de op de plankaart aangegeven “zone hoofdgebouwen”, “zone bijgebouwen” en/of “zone geen gebouwen toegestaan”.
(...)
Met betrekking tot het op het perceel aanwezige zwembad overweegt de rechtbank als volgt. Uit de hiervoor aangehaalde wet- en regelgeving volgt dat voor het bouwen van een in artikel 3 van bijlage II van het Bor genoemde categorie van bouwwerken, geen omgevingsvergunning is vereist indien dit bouwwerk voldoet aan de eisen van artikel 3 en in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gerealiseerde zwembad aan de vereisten in artikel 3 voldoet zodat op grond van dit artikel geen omgevingsvergunning is vereist. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat het in geding zijnde zwembad is gerealiseerd op de bestemming “zone geen gebouwen toegestaan”. Gelet op het bepaalde in artikel 5.2.1. van de planvoorschriften mogen in deze zone bouwwerken zoals een zwembad worden opgericht. Hieruit volgt dat voor het zwembad geen omgevingsvergunning is vereist. De beroepsgrond van eiser met betrekking tot het zwembad faalt derhalve.
Met betrekking tot de plaatsing van de jacuzzi op het perceel overweegt de rechtbank als volgt. In bijlage II, artikel 3, onder 5, van het Bor is aangegeven dat geen omgevingsvergunning is vereist onder de voorwaarde dat bijvoorbeeld een jacuzzi niet van een overkapping is voorzien. De rechtbank is van oordeel dat de plaatsing onder een reeds bestaande (omgevingsvergunningvrije) overkapping die niet is aangebracht ten behoeve van de jacuzzi en ook niet met de jacuzzi is verbonden niet is aan te merken als een overkapping als bedoeld in bijlage II, artikel 3, onder 5, van het Besluit omgevingsrecht. De beroepsgrond van eiser faalt.
Met betrekking tot de door de partij ex artikel 8:26 van de Awb gebruikte uitweg van zijn perceel overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 2:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (APV) is het verboden een uitweg te maken of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:
indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie.
Indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
Het tweede lid bepaalt dat het college het maken of veranderen van een uitweg verbiedt:
indien daarvoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht,
indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats,
indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast,
indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
(...)
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een uitweg in de zin van de APV onder andere omdat de stoep ter plaatse niet is verlaagd, er geen parkeerplaats verloren gaat, er geen openbaar groen verloren gaat en er geen permanente uitweg is gecreëerd. Slechts incidenteel wordt de schutting verwijderd en wordt de camper via deze weg van of op het perceel gereden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de partij ex artikel 8:26 van de Awb derhalve geen melding heeft hoeven doen van dit gebruik. De rechtbank volgt verweerder in haar standpunt gelet op de aard van de uitweg en het zeer incidentele karakter van het gebruik. De beroepsgrond van eiser faalt derhalve.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het is de rechtbank niet gebleken van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Ten aanzien van de door de partij ex artikel 8:26 van de Awb gevorderde schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voor een dergelijke schadevergoeding krachtens het bepaalde in de Awb geen ruimte bestaat.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.J. de Gier, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. A.G.A. Nijmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: