ECLI:NL:RBARN:2011:2625

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
AWB-11_2048
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van bouwvergunning voor fabriekshallen en woningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een beroep van Zwagerman International B.V. tegen de weigering van bouwvergunningen voor het plaatsen van twee fabriekshallen, een kantoorpand en vier woningen met twee bergingen/schuren. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. van Meer, had bezwaar aangetekend tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, dat op 18 april 2011 de aanvragen om bouwvergunningen had geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen niet in overeenstemming waren met het bestemmingsplan "Buitengebied 1975", waarin de bestemming "Baksteenfabrieken (B.S.F.)" is opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de productie van andere steenachtige materialen dan baksteen niet is toegestaan op andere locaties dan de voormalige steenfabriek "De Havikerwaard". De rechtbank volgde het standpunt van verweerder, dat de beoogde bouw niet paste binnen de planvoorschriften en dat er geen projectbesluit kon worden genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de stellingen van eiseres niet doel troffen. Er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/2048
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)van
inzake
Zwagerman International B.V., eiseres,
gevestigd te Nederhorst den Berg, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. van Meer,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden,verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.H. Blokvoort.

1.Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 18 april 2011.

2.Procesverloop

Bij besluiten van 4 juni 2010 heeft verweerder besloten om de aanvragen van eiseres om verlening van bouwvergunningen voor het plaatsen van 2 fabriekshallen, een kantoorpand en 4 woningen met 2 bergingen / schuren op het perceel [perceel] op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb niet verder in behandeling te nemen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder conform het advies van de commissie bezwaarschriften het ingediende bezwaar met betrekking tot de fabriekshallen en het kantoorpand gegrond verklaard, deze besluiten herroepen en de gevraagde bouwvergunningen onder een ten opzichte van het advies van de commissie bezwaarschriften aanvullende motivering, alsnog geweigerd.
Daarnaast heeft verweerder in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften de bezwaren met betrekking tot de 4 woningen en de 2 bergingen/ schuren gegrond verklaard, het besluit herroepen en de gevraagde bouwvergunning op basis van de informatie die tijdens de bezwaarschriftenprocedure bekend is geworden, alsnog geweigerd.
Voorts heeft verweerder het verzoek om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toegewezen.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van
27 september 2011. Namens eiseres zijn aldaar verschenen [namen] , bijgestaan door mr. Van Meer. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. de Geeter, bijgestaan door mr. Blokvoort.

3.Overwegingen

Het in geding zijnde perceel valt binnen de begrenzingen van het bestemmingsplan “Buitengebied 1975” en heeft daarin de bestemming “Baksteenfabrieken (B.S.F.)”.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften is de op de kaart met Baksteenfabrieken (B.S.F.) aangegeven grond bestemd voor het vervaardigen van baksteen met de daarvoor benodigde gebouwen, andere bouwwerken en werken.
Ingevolge artikel 23, vierde lid, van de planvoorschriften is met de in het eerste lid omschreven bestemming in overeenstemming het gebruik van de bestaande gebouwen en andere bouwwerken, alsmede van de onbebouwde grond van de voormalige steenfabriek
“De Havikerwaard” aan de Weerdsdijk te De Steeg (kadastraal bekend gemeente Dieren, sectie T nr. 373), voor de vervaardiging van andere steenachtige materialen dan baksteen en voor het plaatsen van installaties ten behoeve van de zandwinning en de opslag van zand en grint en de ter plaatse vervaardigde producten, mits:
a. dat gebruik plaatsvindt binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsgrenzen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van drie bouwaanvragen voor het perceel [perceel] , respectievelijk voor de realisatie van 2 fabriekshallen, een kantoorpand en 4 woningen met 2 bergingen / schuren. Tussen partijen is niet in geschil dat (mede) beoogd is de te realiseren gebouwen op te richten ten behoeve van de vervaardiging van andere steenachtige materialen dan baksteen.
Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het bepaalde in artikel 23, vierde lid, van de planvoorschriften niet anders kan worden uitgelegd dan dat het vervaardigen van andere steenachtige materialen dan baksteen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de voormalige steenfabriek “De Havikerwaard” aan de Weerdsdijk te De Steeg. Verweerder heeft gesteld dat indien de plangever had beoogd om een soortgelijke regeling op te nemen voor de gronden van eiseres, dit dan expliciet in het bestemmingplan zou zijn opgenomen.
Namens eiseres is, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder artikel 23, vierde lid, van de planvoorschriften op een foute manier uitlegt. De bijvoeglijke bepaling ‘van de voormalige steenfabriek “De Havikerwaard” …' etc. hoort volgens eiseres slechts bij ‘van de onbebouwde grond’ en niet bij ‘de bestaande gebouwen en andere bouwwerken’.
Eiseres is daarom van oordeel dat het vierde lid van artikel 23 zich, wat betreft de bestaande gebouwen en andere bouwwerken, niet beperkt tot het perceel van de voormalige steenfabriek “De Havikerwaard”. Eiseres heeft haar standpunt onderbouwd met een taalkundige analyse van drs. J.G. Valbracht, neerlandica, van 22 september 2011. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat verweerder weldegelijk een projectbesluit had kunnen nemen omdat het bouwplan naar haar mening past in de Beleidsregels Grote Rivieren, onder andere omdat sprake is van een bestaande steenfabriek.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met ingang van 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo blijft op de onderhavige procedure het recht zoals dat gold vóór 1 oktober 2010 van toepassing.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals dit artikel ten tijde van belang luidde, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2005, met LJN: AT6181, moet bij de beoordeling van een bouwplan niet slechts worden onderzocht of het gebouwde overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, doch ook of het met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het beoogde gebruik vormt reden om bouwvergunning te weigeren, indien valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat het beoogde gebruik in overeenstemming is met de bestemming.
In geschil is de uitleg van het vierde lid van artikel 23 van de planvoorschriften.
Naar het oordeel van de rechtbank is de tekst van deze bepaling voor tweeërlei uitleg vatbaar, zoals ook volgt uit de zienswijze van de door eiseres geraadpleegde neerlandica. Dat, zoals door eiseres ter zitting is gesteld, in geval van onduidelijkheid de voor de aanvrager meest gunstige uitleg moet worden gehanteerd, kan niet worden gevolgd, nu voor dit standpunt geen grond bestaat en een dergelijk standpunt zich ook niet verhoudt met de algemene verbindende werking van een bestemmingsplan.
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat uit de toelichting bij het bestemmingsplan en de reactie van de plangever op de bezwaren van de toenmalige eigenaar van “De Havikerwaard” blijkt dat beoogd is de werking van het vierde lid van artikel 23 van de planvoorschriften te beperken tot “De Havikerwaard”. In de toelichting is immers geschreven dat zich in de uiterwaarden baksteenfabrieken bevinden die, ondanks het grote belang dat wordt gehecht aan instandhouding van het gebied ten behoeve van de recreatie en het bestaande leefmilieu, hun huidige bestaansmogelijkheden moeten kunnen behouden. In reactie op bezwaren van De Havikerwaard heeft de plangever geschreven dat het geven van de bestemming “Steenfabrieken” aan de gronden van De Havikerwaard met opzet achterwege is gelaten, aangezien daardoor industriële ontwikkelingen zouden kunnen ontstaan die het betrokken gebied niet verdraagt. Blijkens de reactie is de bestemming “Baksteenfabriek” gegeven aan alle, nog aanwezige baksteenfabrieken in het plangebied, op grond van de overweging dat juist deze specifieke industriële bedrijvigheid gebonden is aan een plaats in de uiterwaarden van de rivier en het ontstaan daarvan historisch verklaarbaar is.
Hieruit volgt dat het niet de bedoeling van de plangever kan zijn geweest om door middel van het vierde lid van artikel 23 op alle gronden met de bestemming BSF meer toe te staan dan de productie van baksteen.
Uit het voorgaande volgt dat de productie van andere steenachtige materialen dan baksteen op andere plaatsen dan op het terrein van de voormalige “De Havikerwaard” niet is toegestaan. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres en de door haar geraadpleegde neerlandica daarom niet. Het met de gevraagde bouwvergunning beoogde gebruik past niet binnen de reikwijdte van de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet, zoals dit artikel ten tijde van belang luidde, wordt een aanvraag om bouwvergunning die in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan in dat geval aangemerkt als een aanvraag om een ontheffing danwel een aanvraag om een projectbesluit.
Tussen partijen is niet in geschil dat ten behoeve van de ingediende bouwaanvragen geen ontheffing kan worden verleend in de zin van artikel 3.6 of de artikelen 3.22 en 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wro kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
Ingevolge het tweede artikellid bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.
Ingevolge het vierde artikellid kan de gemeenteraad de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.
Vaststaat dat de raad van de gemeente Rheden de bevoegdheid om een projectbesluit te nemen aan het college heeft gedelegeerd.
Verweerder heeft zich volgens het bestreden besluit niet bereid verklaard ten behoeve van de ingediende bouwaanvragen een projectbesluit te nemen.
De rechtbank overweegt dat het nemen of afwijzen van een projectbesluit een discretionaire bevoegdheid betreft, zodat de rechter het besluit van verweerder omtrent de wijze waarop van de bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, heeft te respecteren, tenzij gezegd moet worden dat verweerder bij de uitoefening van die bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd dat het bouwplan niet past in onder andere de Beleidsregels Grote Rivieren, nu geen sprake is van riviergebonden activiteiten, er geen groot openbaar belang met de aanvraag is gediend en de activiteiten ook per saldo niet meer ruimte voor de rivier opleveren. Verweerder heeft in het aanvullend verweerschrift van 5 september 2011 zijn standpunt nog nader onderbouwd door aan te geven dat geen sprake is van een bestaande steenfabriek, zoals door eiseres is gesteld. De steenfabriek is al sinds 1985 niet meer in werking en grotendeels ontmanteld en vervallen. Daarnaast is verweerder van oordeel dat door eiseres niet is aangetoond dat voor het project een goede ruimtelijke onderbouwing te geven is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen projectbesluit wenst te nemen. Verweerder heeft de gevraagde bouwvergunningen voor de 2 fabriekshallen en het kantoorpand derhalve kunnen weigeren.
Ten aanzien van de geweigerde bouwvergunningen voor 4 woningen met 2 bergingen / schuren overweegt de rechtbank dat gelet op hetgeen tijdens de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften door de gemachtigde van eiseres naar voren is gebracht, is gebleken dat de te realiseren woningen bedoeld zijn als bedrijfswoningen, behorende bij de 2 fabriekshallen. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel dat de realisatie van de 2 fabriekshallen en het kantoorpand niet past binnen de planvoorschriften en verweerder heeft kunnen besluiten geen projectbesluit te nemen, komen de te realiseren 4 woningen en 2 bergingen / schuren niet ten dienste te staan van een op grond van het bestemmingsplan toegestane baksteenfabriek. Ten aanzien van de 4 woningen en 2 bergingen / schuren moet daarom ook geconcludeerd worden dat deze strijdig zijn met de planvoorschriften, zodat sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, voorzitter, en mr. E. Horsthuis en
mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: