zaaknummer / rolnummer: 210002 / KG ZA 10-824
Vonnis in kort geding in hoofdzaak en vrijwaring van 28 december 2010
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaten mrs. N.U.N. Kien en M.E.H. Maas te Rotterdam,
1. de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. van der Mersch te Den Haag,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UMC ST. RADBOUD HOLDING B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
niet verschenen,
3. de stichting
DE STICHTING KATHOLIEKE UNIVERSITEIT,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. P. Bergkamp te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres], VGZ, de Holding en de Stichting genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure in hoofdzaak en vrijwaring blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot vrijwaring van VGZ
- het verzoek om uitstel van behandeling bij brief van 27 december 2010 van mr. Bergkamp
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van VGZ
- de pleitnota van de Stichting.
1.2. Ten slotte is in verband met de spoedeisendheid vonnis gewezen op 28 december 2010, met dien verstande dat de feiten, het geschil en de motivering van de beslissing pas later op schrift zouden worden gezet. Die worden hierna vermeld.
2. De feiten
2.1. [eiseres] lijdt (vermoedelijk) aan de ziekte van Crohn, een chronische ontstekingsziekte van het maag-darmstelsel. In verband daarmee is [eiseres] sinds vijf jaar onder behandeling bij UMC St. Radboud te Nijmegen (het Radboud Ziekenhuis), dat geëxploiteerd wordt door de Stichting.
2.2. Op initiatief van haar behandelend arts bij het Radboud Ziekenhuis is [eiseres] de afgelopen 5 jaar behandeld geweest met het geneesmiddel infliximab (ook wel Remicade genoemd). Dat geneesmiddel werd haar telkens om de 8 weken en recent om de 6 weken toegediend per infuus. Dat geschiedde in de White Dolphin kliniek te Groesbeek.
2.3. [eiseres] respondeert goed op het geneesmiddel infliximab. Op andere medicijnen, die in verband met haar (vermeende) ziekte waren voorgeschreven vóórdat zij onder behandeling kwam van het Radboud Ziekenhuis, reageerde zij niet goed.
2.4. Op 19 oktober 2010 heeft prof. dr. J.P.H. Drenth van de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten van het Radboud Ziekenhuis in een gesprek met [eiseres] haar medegedeeld dat het ziekenhuis haar voortaan met het geneesmiddel adalimumab (ook wel humira genoemd) wil behandelen en niet meer met infliximab. [eiseres] is voor de laatste maal met infliximab behandeld op 5 november 2010.
2.5. Zowel infliximab als adalimumab behoren tot de geneesmiddelen die worden aangeduid als TNF-a-remmers. Het verschil is dat infliximab uit muizenmoleculen is ontwikkeld en adalimumab uit menselijke moleculen en dat de patiënt het geneesmiddel adalimumab bij zichzelf, middels een injectie, thuis (om de paar weken) kan toedienen.
2.6. [eiseres] heeft bij VGZ een zorgverzekering in natura. De behandeling met het geneesmiddel infliximab in een ziekenhuis of kliniek behoort tot het verzekeringspakket van [eiseres] bij VGZ.
2.7. Om uitvoering te kunnen geven aan de zorgverzekering in natura van (onder anderen) [eiseres] heeft VGZ overeenkomsten met zorgaanbieders, waaronder het Radboud Ziekenhuis.
2.8. [eiseres] wil niet van geneesmiddel veranderen. [eiseres], VGZ en het Radboud Ziekenhuis hebben daarover in november en december 2010 contact met elkaar gehad, maar zonder resultaat. Een behandelafspraak op 20 december 2010 heeft geen doorgang gevonden. Op 22 december 2010 heeft het Radboud ziekenhuis ’s morgens
[eiseres] gebeld met het verzoek om zich diezelfde dag te melden voor een behandeling met adalimumab en voor spuitinstructies. [eiseres] heeft dat geweigerd. Bij brief
van 23 december 2010 (per koerier), heeft het Radboud Ziekenhuis aan [eiseres] bericht dat voor haar op 3 januari 2011 een afspraak is ingepland voor spuitinstructies voor het opstarten van de behandeling met adalimumab.
2.9. Bij brief van vrijdag 24 december 2010, op diezelfde dag omstreeks 13:30 uur gefaxt aan het Radboud Ziekenhuis, hebben de advocaten van [eiseres] het ziekenhuis gesommeerd tot nakoming van de verplichtingen uit de geneeskundige behandelings-overeenkomst, de Kwaliteitswet Zorginstellingen en de Wet BIG (Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) door vóór 15:00 uur die dag te berichten op welk tijdstip
[eiseres] zich op maandag 27 december 2010 kan melden voor een behandeling met infliximab en dat anders op 27 december 2010 een kort geding zal volgen. Mr. Kien heeft in de vooravond van 24 december 2010 daarover telefonisch contact gehad met
prof. dr. F.H.M. Corstens, lid van de Raad van bestuur van het Radboud Ziekenhuis. In dat gesprek heeft prof. Corstens niet willen toezeggen dat het ziekenhuis op 27 december 2010 [eiseres] zou behandelen met infliximab.
2.10. Daarop is de mondelinge behandeling van het onderhavig kort geding bepaald op maandag 27 december 2010 om 15:00 uur.
3. Het geschil
In het incident
3.1. VGZ vordert haar toe te staan de Holding en de Stichting – die door VGZ in haar incidentele conclusie gezamenlijk, in enkelvoud, worden aangeduid als ‘Radboud’ –
in vrijwaring op te roepen en concludeert, voor het geval Radboud vrijwillig verschijnt ter zitting van 27 december 2010 om 15:00 uur, dat de voorzieningenrechter Radboud gelijktijdig met het vonnis in de hoofdzaak zal veroordelen om:
- aan [eiseres] infliximab toe te dienen indien en zolang deze toediening medisch
geïndiceerd is en [eiseres] met die toediening instemt;
- telkens met veroordeling van Radboud in de kosten van deze vrijwaringsprocedure, zulks
met de bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van
veertien dagen na de datum van dit vonnis, en met verklaring dat het vonnis uitvoerbaar bij
voorraad zal zijn.
3.2. VGZ legt daaraan ten grondslag dat Radboud op grond van de overeenkomst met VGZ gehouden is de verzekerde zorg te leveren. Weigering van Radboud om [eiseres] te behandelen met infliximab vormt volgens VGZ wanprestatie in de nakoming van de overeenkomst die VGZ met Radboud heeft gesloten.
3.3. De Stichting voert verweer. Voor zover van belang zal hierna worden ingegaan op de stellingen van partijen.
In de hoofdzaak
3.4. [eiseres] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- VGZ te veroordelen tot nakoming van haar zorgplicht zodat de behandeling met infliximab
van [eiseres] uiterlijk op woensdag 29 december 2010 kan plaatsvinden, subsidiair een
voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren te
treffen, met veroordeling van VGZ in de proceskosten;
- de Holding en/of de Stichting te veroordelen ervoor zorg te dragen dat de behandeling van
[eiseres] met infliximab uiterlijk op woensdag 29 december 2010 kan plaatsvinden zolang
deze medisch geïndiceerd is, subsidiair een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren te treffen, met veroordeling van
VGZ in de proceskosten.
3.5. [eiseres] legt daaraan ten grondslag dat VGZ in strijd handelt met haar wettelijke zorgplicht uit hoofde van de Zorgverzekeringswet, het Besluit Zorgverzekering en de Regeling Zorgverzekering, welke zorgplicht deel uitmaakt van de zorgverzekerings-overeenkomst in natura die zij met VGZ heeft gesloten en dat VGZ daardoor toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, nu [eiseres] niet behandeld wordt met infliximab, terwijl voorzetting van die behandeling de medische zorg is die zij nodig heeft. Ten aanzien van de Holding en/of de Stichting stelt [eiseres] dat die in verband met het vorenstaande gehouden zijn tot nakoming van de verplichtingen uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst, de Kwaliteitswet Zorginstellingen en de Wet BIG (Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg). Volgens [eiseres] dient zij om de 6 weken behandeld te worden met infliximab om haar ziekte niet te doen verergeren. [eiseres] wil niet behandeld worden met adalimumab. Dat is weliswaar ook een
TNF-a-remmer, maar er is geen wetenschappelijk bewijs voor dat iemand die al 5 jaar succesvol is ingesteld op een behandeling met infliximab, veilig en effectief kan worden omgezet naar een behandeling met adalimumab, integendeel, uit onderzoek blijkt dat in haar geval niet van behandelwijze veranderd dient te worden, aldus [eiseres]. Volgens [eiseres] is het dan ook medisch onverantwoord om haar voortaan te behandelen met adalimumab.
Als spoedeisend belang bij haar vorderingen voert [eiseres] aan dat zij inmiddels al meer dan 6 weken niet is behandeld met infliximab, terwijl de behandelingen recent juist geïntensiveerd zijn van eens per 8 weken naar één keer per 6 weken om te voorkomen dat de ziekte weer actief en mogelijk minder goed beheersbaar wordt.
3.6. De Stichting en VGZ voeren verweer. Voor zover van belang zal hierna worden ingegaan op de stellingen van partijen.
4.1. Ter zitting heeft mr. Bergkamp verklaart dat hij is verschenen voor de Stichting en niet mede voor de Holding. In dat verband heeft mr. Bergkamp verklaard dat als de Holding al bestaat, de Holding in ieder geval niet het ziekenhuis exploiteert en dat hij dan ook niet weet wat de rol van de Holding is in dit kort geding. De voorzieningenrechter constateert evenwel dat de Holding rechtsgeldig is opgeroepen en zal daarom in de hoofdzaak verstek verlenen tegen de Holding.
4.2. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het kort geding heeft
mr. Bergkamp – zoals ter zitting is gebleken, alleen namens de Stichting – bij faxbrief
van 27 december 2010 gevraagd om de mondelinge behandeling uit te stellen tot de eerste week van 2011. Daarop is beslist dat de zitting doorgang zou vinden op 27 december 2010, maar dat op de zitting wel gelegenheid geboden zou worden om het uitstelverzoek nogmaals aan de orde te stellen.
4.3. Ter zitting op 27 december 2010 heeft de Stichting het uitstelverzoek gehandhaafd. De voorzieningenrechter heeft ter zitting vervolgens het verzoek afgewezen, op grond van het navolgende. Dat prof. Drenth geen medische redenen ziet voor een spoedige behandeling van dit kort geding, zoals van de zijde van de Stichting wordt gesteld, kan ter beoordeling van het verlenen van uitstel geen argument zijn nu juist in geschil is of behandeling van [eiseres] met infliximab spoedig moet worden hervat. Dat mr. Bergkamp maar een korte voorbereidingstijd voor dit kort geding had en zelfs zijn vakantie heeft moeten afbreken, als ook dat er voor de Stichting grote belangen op het spel staan, om welke reden prof. Corstens, die nog in het buitenland verblijft, aanwezig moet kunnen zijn, is evenmin grond voor uitstel. Het betreft hier immers een kort geding en de Stichting was in ieder geval op 24 december 2010 vanaf omstreeks 13:30 uur door de faxbrief van
mr. Kien ermee op de hoogte dat [eiseres] de kwestie, die al speelt vanaf oktober/november 2010 op maandag 27 december 2010 in een kort geding aan de orde zou stellen als niet de toezegging kwam dat de behandeling met infliximab zou worden voortgezet. Prof. Corstens heeft daarover zelfs telefonisch contact gehad met mr. Kien op 24 december 2010.
Daarbij komt dat kennelijk in dat gesprek en ook tijdens de zitting door de Stichting niet is aangeboden om de behandeling van [eiseres] met infliximab voort te zetten gedurende de periode dat het kort geding zou worden aangehouden, terwijl niet wordt betwist dat
[eiseres] 5 jaar succesvol is behandeld met infliximab. Het uitstelverzoek is dan ook afgewezen.
Verdere beoordeling van het vrijwaringsincident
4.4. De Stichting heeft zich er niet tegen verzet dat zij door VGZ in vrijwaring wordt opgeroepen. De Holding had gelegenheid om zich ertegen te verzetten, maar heeft verstek laten gaan. De voorzieningenrechter zal daarom, zoals ter zitting al is beslist, het verzoek van VGZ – in het dictum van het vonnis staat per abuis ‘de Stichting’ – tot oproeping in vrijwaring van de Holding en de Stichting toewijzen.
4.5. De kosten in dit incident worden begroot op nihil.
Verdere beoordeling van de hoofdzaak
4.6. Het spoedeisend belang van [eiseres] volgt genoegzaam uit haar stellingen.
4.7. [eiseres] heeft niet weersproken dat de Stichting het Radboud Ziekenhuis exploiteert en heeft in dat licht niet duidelijk gemaakt waarom zij de Holding in dit kort geding heeft betrokken. Om die reden zal [eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen jegens de Holding en zal zij in deze procedure in de kosten van de Holding worden veroordeeld. Die kosten worden begroot op nihil.
4.8. VGZ erkent dat toediening van infliximab in een ziekenhuis of kliniek tot de jegens [eiseres] verzekerde prestaties behoort en dat voor [eiseres] (de voortzetting van) de toediening van infliximab een verzekeringsidicatie heeft. VGZ steunt [eiseres] dan ook in haar vorderingen jegens de Stichting en erkent haar eigen zorgplicht jegens [eiseres] in dat verband. Omdat daarbij niet in geschil is dat uit hoofde van een zorgverzekering in natura, de verzekerde prestatie bestaat uit levering van de zorg door de verzekeraar zelf, is VGZ jegens [eiseres] dus gehouden tot nakoming van haar zorgplicht, inhoudende de (voortgezette) behandeling van [eiseres] met infliximab in een ziekenhuis of kliniek.
Nu voorts heeft te gelden dat voor een vordering tot nakoming geen ingebrekestelling is vereist (vgl. HR 22 mei 1981, NJ 1982, 59) en [eiseres] niet langer behandeld wordt met infliximab, zal VGZ dan ook veroordeeld worden tot nakoming van haar zorgplicht jegens
[eiseres], op de wijze als hierna vermeld.
4.9. Niet in geschil is dat [eiseres] de afgelopen 5 jaar op initiatief van het Radboud Ziekenhuis succesvol is behandeld met infliximab. Ook is niet in geschil dat [eiseres] daarvóór, voordat zij onder behandeling kwam van het Radboud ziekenhuis, niet goed op andere medicijnen reageerde die zij in verband met haar aandoening kreeg toegediend. Partijen zijn het er verder over eens dat adalimumab als TNF-a-remmer een vergelijkbaar medicijn is als infliximab, zij het niet identiek. Waar [eiseres] en de Stichting over twisten is de vraag of het medisch verantwoord is om iemand die 5 jaar succesvol is behandeld met infliximab met betrekking tot dezelfde aandoening voortaan te behandelen met adalimumab. Aan de suggestie van de Stichting dat [eiseres] mogelijk helemaal geen medicijnen meer nodig heeft omdat de laatste behandeling met infliximab al enige tijd geleden heeft plaatsgehad en [eiseres] niet is gestart met het inspuiten van adalimumab, komt in dit kort geding geen betekenis toe, omdat het slechts om een speculatie gaat van de Stichting, nu zij volgens eigen verklaring de actuele gezondheidstoestand van [eiseres] niet kent.
4.10. Voor haar stelling dat het in haar geval medisch niet verantwoord is om van geneesmiddel te veranderen, doet [eiseres] een beroep op een artikel getiteld: ‘Digestive Disease Week 2010: An Update on IBD Clinical Research’ dat is overgelegd als productie 3
(hierna: het Abstract). Daarin staat onder meer:
‘Switching anti-TNF therapy’
Van Assche and collegues randomized patients with Crohn’s disease in remission on maintenance infliximab (every 6-8 weeks) to either adalimumab 80 mg followed by 40 mg every other week or continued treatment with infliximab. The Study was terminated early by an independent data monitoring committee because a significant number of patients receiving adalimumab had to step-up to weekly dosing or switch back to infliximab because of intolerance or loss of response. Despite adalimumab being preferred by patients, electively switching patients from infliximab to the subcutaneously administrated anti-TNF cannot be recommended.’
Voorts beroept [eiseres] zich op een schriftelijke verklaring van 26 december 2010 van A.A. van Bodegraven, MDL-arts, hoofd sectie IBD, VU Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam, voorzitter initiatief voor Crohn en Colitis en voorzitter Richtlijn Behandeling IBD voor Volwassenen (2009). In deze verklaring, door [eiseres] overgelegd als
productie 8, staat onder andere:
‘de keuze van een medicament bij een eventuele start van therapie (TNF-a-remmer, een zogeheten inductiebehandeling, vergt een geheel andere set van gegevens, literatuur en geneeskundige date dan het omzetten of veranderen van een reeds ingestelde zogeheten onderhoudstherapie, zoveel te meer als deze over een langere tijd geschikt is gebleken (zie Richtlijn IBD)
het aangetoonde risico van verminderde effectiviteit van een tweede TNF-a-remmer, zoals dat blijkt uit een veelheid aan studies waar een tweede TNF-a-remmer minder vaak een gunstig therapeutisch resultaat geeft
het hogere risico op bijwerkingen bij terugzetten op de oorspronkelijke TNF-a-remmer bij een verminderde kans op effectiviteit, in het bijzonder bij infliximab aangetoond verlies van effectiviteit bij omzetten van succesvol, langdurig therapeutisch gebruik van infliximab naar adalimumab (Van Assche et al, 2010), omgekeerd zijn geen wetenschappelijke data beschikbaar, net zo min als aangetoond is dat bij omzetten van TNF-a-remmers, anders dan onder speciale geneeskundige omstandigheden (bijvoorbeeld antistofvorming tegen infliximab) veilig is’
4.11. De Stichting bestrijdt de conclusies in het Abstract en de verklaringen van
dr. Van Bodegraven. Volgens de Stichting blijkt uit studies dat de doelmatigheid van infliximab en adalimumab exact gelijk is, zodat de behandelend arts kan kiezen tussen beide geneesmiddelen. De Stichting voert verder aan dat er geen richtsnoer is met betrekking tot het voortzetten van een eenmaal gekozen behandeling en dat het daarom aan de behandelend arts zelf is om naar beste weten er voor te kiezen om een behandeling voort te zetten dan wel van behandelwijze te veranderen. Volgens de Stichting heeft prof. Drenth de afgelopen jaren ervaring opgedaan met adalimumab die uitwijst dat zonder problemen een behandeling met infliximab kan worden omgezet in een behandeling met adalimumab. Daarbij heeft behandeling met adalimumab, aldus de Stichting, ten opzichte van behandeling met infliximab een aantal voordelen. Ten eerste wijst de Stichting op het patiëntencomfort. De patiënt krijgt het geneesmiddel niet per infuus maar middels een injectie toegediend. Voorts is er minder risico op infecties omdat adalimumab uit menselijke moleculen is ontwikkeld en ten derde kan de patiënt adalimumab bij zichzelf thuis toedienen en hoeft hij daarvoor dus niet meer naar een ziekenhuis of kliniek te komen.
4.12. Gelet op het verweer van de Stichting kan zonder nader onderzoek, dat niet thuis hoort in een kort geding, niet worden beoordeeld of het medisch onverantwoord is om
[eiseres] voortaan te behandelen met adalimumab. Die vraag zal dan ook beantwoord moeten worden in een bodemprocedure. Dat betekent evenwel niet dat in dit kort geding de vorderingen van [eiseres] zullen moeten worden afgewezen. Ook als niet valt te zeggen welke wending de zaak in een mogelijke bodemprocedure zou nemen, kan een afweging van de belangen van partijen een voorziening toch rechtvaardigen (HR 6 april 1990, NJ 1991, 559, Natco/Canadian Land).
4.13. Zoals is overwogen, staat vast dat [eiseres] 5 jaar lang is behandeld met infliximab. Het Radboud Ziekenhuis wil deze behandelwijze, waarvan de Stichting niet heeft betwist dat die succesvol is gebleken bij [eiseres], stopzetten om [eiseres] voortaan te behandelen met adalimumab. De Stichting heeft niet aangegeven welke specifiek op [eiseres] betrekking hebbende medische redenen daaraan ten grondslag liggen, maar heeft slechts gewezen op de hiervóór genoemde voordelen in algemene zin van adalimumab ten opzichte van infliximab. [eiseres] heeft evenwel verklaard niet te hechten aan patiëntencomfort. Voor haar is voortzetting van een succesvolle behandelwijze belangrijker dan gemak. Daarbij heeft zij onweersproken gesteld dat de afgelopen 5 jaar het door de Stichting aangevoerde infectiegevaar zich niet heeft verwezenlijkt. Volgens [eiseres] is de eigenlijke reden dat het ziekenhuis haar voortaan wil behandelen met adalimumab gelegen in het feit dat behandelingen met adalimumab voor het ziekenhuis goedkoper zijn dan behandelingen met infliximab, omdat toediening van adalimumab niet in het ziekenhuis of in een kliniek hoeft plaats te vinden waardoor behandelingen met adalimumab niet, althans veel minder, ten koste komen van het ziekenhuisbudget. Van het feit dat het geneesmiddel adalimumab op zichzelf veel duurder is dan infliximab, heeft het ziekenhuis dan ook geen last, aldus
[eiseres]. In reactie daarop heeft de Stichting verklaard dat ook financiële redenen ten grondslag liggen aan de beslissing van het ziekenhuis om [eiseres] voortaan met adalimumab te behandelen.
4.14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt onder deze omstandigheden het belang van [eiseres] bij voortzetting van de behandeling met infliximab zwaarder dan het belang van de Stichting bij stopzetting ervan. Vanzelfsprekend is het Radboud Ziekenhuis niet verplicht om infliximab toe te dienen bij [eiseres] als dat uit medisch oogpunt niet nodig is, maar zolang daarover geen duidelijkheid bestaat, dienen de behandelingen met infliximab dan ook voortgezet te worden. Tegen 29 december 2010 als datum waarop de behandeling voor het eerst weer zal moeten worden hervat is op zichzelf geen verweer gevoerd.
4.15. De vorderingen zullen dan ook toegewezen worden op de wijze als hierna is vermeld.
4.16. VGZ en de Stichting zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 147,78
- vast recht 255,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.218,78
Verdere beoordeling van de vrijwaringszaak
4.17. De Stichting heeft desgevraagd verklaard dat zij ter zitting niet alleen in de hoofdzaak is verschenen, maar tevens, bij wijze van vrijwillige verschijning, in de vrijwaringszaak en dat die gelijktijdig kan worden behandeld met de hoofdzaak.
4.18. Ook VGZ heeft niet duidelijk kunnen maken wat de rol van de Holding in dit kort geding is. Om die reden zal zij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen jegens de Holding.
4.19. VGZ zal veroordeeld worden in de kosten van de Holding. Die worden hier begroot op nihil.
4.20. De Stichting heeft tegen de door VGZ ingestelde vorderingen in vrijwaring geen ander inhoudelijk verweer gevoerd dan tegen de vorderingen in de hoofdzaak. Daarop gelet en op hetgeen hiervóór in de hoofdzaak is overwogen, zullen de vorderingen van VGZ jegens de Stichting dan ook worden toegewezen als volgt.
4.21. De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de advocaatkosten van VGZ, te begroten op € 816,00 te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze als hierna volgt.
5.1. wijst het verzoek van de Stichting tot oproeping in vrijwaring van de Holding en de Stichting toe, zoals reeds ter zitting mondeling is beslist;
5.2. begroot de kosten in het incident op nihil;
5.3. verleent verstek tegen de Holding;
5.4. verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens de Holding,
5.5. veroordeelt [eiseres] in de kosten van de Holding in deze procedure en begroot die kosten op nihil;
5.6. veroordeelt VGZ tot nakoming in haar zorgplicht zodat de behandeling van
[eiseres] met infliximab uiterlijk woensdag 29 december 2010 kan plaatsvinden;
5.7. veroordeelt de Stichting ervoor zorg te dragen dat de behandeling van [eiseres] met infliximab uiterlijk woensdag 29 december 2010 kan plaatsvinden zolang deze medisch geïndiceerd is;
5.8. veroordeelt VGZ en de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.218,78,
5.9. verklaart dit vonnis voor wat betreft het bepaalde in 5.6, 5.7 en 5.8 uitvoerbaar bij voorraad;
5.10. wijst het meer of anders gevorderde af;
5.11. verklaart VGZ niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens de Holding;
5.12. veroordeelt VGZ in de kosten van de Holding in deze procedure en begroot die kosten op nihil;
5.13. veroordeelt de Stichting ervoor zorg te dragen dat de behandeling van [eiseres] met infliximab uiterlijk woensdag 29 december 2010 kan plaatsvinden zolang deze medisch geïndiceerd is;
5.14. veroordeelt De Stichting in de proceskosten, aan de zijde van VGZ in deze procedure begroot op € 816,00 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis;
5.15. verklaart dit vonnis voor wat betreft het bepaalde in 5.13 en 5.14 uitvoerbaar bij voorraad,
5.16. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken in
tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde op 28 december 2010. De feiten en de motivering waarop de beslissing rust zijn afzonderlijk vastgelegd op 7 januari 2011