ECLI:NL:RBARN:2010:BP0936

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
198918
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Ontvanger van de Belastingdienst en ambtenaren wegens onrechtmatige daad

In deze zaak heeft eiseres de Ontvanger van de Belastingdienst en twee ambtenaren (gedaagden sub 2 en 3) hoofdelijk aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige daad. Eiseres stelt dat de gedaagden haar stelselmatig en op onrechtmatige wijze hebben benadeeld ten opzichte van een echtpaar, door onterecht aanslagen op te leggen aan haar vennootschap, de V.O.F. Total Transport Service (vof TTS), terwijl deze aanslagen ten laste van de TTS Holding, TTS Uitzendburo of TTS Opleidingen & Detacheringen hadden moeten komen. Eiseres heeft onder andere aangevoerd dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door dubbele aanslagen op dezelfde omzet op te leggen en dat er sprake was van een onrechtmatige afspraak tussen de belastingdienst en het echtpaar [echtgenoot van betrokkene]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 aan vof TTS zijn opgelegd en dat eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, waardoor deze aanslagen formele rechtskracht hebben gekregen. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen over onrechtmatige benadeling en dat de vordering jegens de gedaagden is verjaard. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.E.B. ter Heide op 22 december 2010.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 198918 / HA ZA 10-686
Vonnis van 22 december 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C. Hofmans te Naarden,
tegen
1. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/RIVIERENLAND/KANTOOR NIJMEGEN,
kantoorhoudend te Nijmegen,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. drs. W.I. Wisman te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres], de Ontvanger, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden. De besloten vennootschappen TTS Holding B.V., TTS Uitzendburo B.V. en TTS Detachering & Opleidingen B.V. zullen hierna gezamenlijk ook ‘de TTS bv’s’ dan wel ‘de bv’s’ genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 juni 2010
- het proces-verbaal van comparitie 28 oktober 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is samen met mevrouw [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) van 1 december 1997 tot en met 26 september 1999 vennoot geweest in de vennootschap onder firma V.O.F. Total Transport Service (hierna te noemen: vof TTS). Vof TTS dreef een onderneming op het gebied van transportbemiddeling. De [ ] [echtgenoot van eiseres] (hierna: [echtgenoot van eiseres]), echtgenoot van [eiseres], en [ ] [echtgenoot van betrokkene] (hierna: [echtgenoot van betrokkene]), echtgenoot van [betrokkene], waren werkzaam als bestuurders van de onderneming.
2.2. [gedaagde sub 2] is werkzaam bij de belastingdienst. Op 15 maart 1999 heeft [gedaagde sub 2] een bezoek gebracht aan administratiekantoor [X], in verband met een aangekondigd boekenonderzoek naar vof TTS voor wat betreft de inkomstenbelasting, de omzetbelasting en loonbelasting. Aangezien de administratie niet op orde was en ook onduidelijkheid bestond over de vraag of administratiekantoor [X] op dat moment reeds de adviseur was van vof TTS, kon het boekenonderzoek op dat moment niet plaatsvinden.
2.3. Op 27 september 1999 hebben [eiseres] en [betrokkene] de besloten vennootschappen TTS Holding B.V. (hierna te noemen: TTS Holding), TTS Uitzendburo B.V. (hierna te noemen: TTS Uitzendburo) en TTS Detachering & Opleidingen B.V. (hierna te noemen: TTS Detachering & Opleidingen) opgericht. Van 27 september 1999 tot 1 januari 2000 zijn [eiseres] en [betrokkene] statutair directeur geweest van TTS Holding. [eiseres] en [betrokkene] bezaten beiden 50% van de aandelen van TTS Holding.
2.4. TTS Holding is de directe opvolger van vof TTS. De openingsbalans van TTS Holding en de sluitingsbalans van vof TTS sluiten direct op elkaar aan. TTS Holding heeft de onderneming die voorheen door vof TTS werd gedreven, voortgezet.
2.5. Op 1 januari 2000 is [echtgenoot van betrokkene] benoemd tot enig bestuurder van TTS Holding. Aan [betrokkene] en [eiseres] is decharge verleend.
2.6. Op 21 februari 2000 heeft [gedaagde sub 2] het boekenonderzoek naar vof TTS hervat. Het onderzoek had betrekking op de jaren 1997, 1998 en een deel van 1999 (namelijk tot eind september 1999). [gedaagde sub 2] heeft in het onderzoek naar vof TTS een aantal rapporten uitgebracht, te weten op 2 oktober 2000, 3 juli 2001, 24 december 2002 en 3 maart 2003.
2.7. Op 4 april 2001 heeft [eiseres] haar aandelen in TTS Holding verkocht en geleverd aan [echtgenoot van betrokkene]. Op de door [echtgenoot van betrokkene] betaalde prijs is van invloed geweest dat vof TTS nog naheffingsaanslagen te wachten stonden.
2.8. Op 24 juli 2001 is aan vof TTS een naheffingaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over de periode 1 januari 1998 tot en met 30 juni 1999. De aanslag bedroeg fl. 14.917,00 vermeerderd fl. 3.729,00 aan boete en fl. 1.021,00 aan heffingsrente. Op 25 juli 2001 is aan vof TTS een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over de periode 1 januari 1998 tot en met 30 juni 1999. De aanslag bedroeg fl. 135.860,00, vermeerderd met fl. 33.965,00 aan boete en fl. 11.834,00 aan heffingsrente.
2.9. Tegen de naheffingsaanslagen is geen bezwaar gemaakt.
2.10. Aangezien de aanslagen niet werden voldaan, heeft de Ontvanger [eiseres] op 11 september 2001 op de voet van artikel 33 lid 1 aanhef en onder a Invorderingswet 1990 en artikel 16 Wet financiering volksverzekeringen aansprakelijk gesteld voor een bedrag van
fl. 202.164,00, in welk bedrag ook de invorderingsrente en -kosten zijn begrepen.
2.11. Omdat [eiseres] haar aansprakelijkheid betwistte en de vordering van de Ontvanger onbetaald liet, heeft de Ontvanger haar gedagvaard voor de rechtbank Arnhem. Na een tussenvonnis van 15 januari 2003 heeft de rechtbank [eiseres] bij eindvonnis van 7 mei 2003 veroordeeld tot betaling aan de Ontvanger van € 91.738,02 vermeerderd met nadere invorderingsrente en kosten. Bij arrest van 13 september 2005 heeft het gerechtshof Arnhem dit vonnis bekrachtigd. [eiseres] heeft geen cassatieberoep ingesteld, zodat het arrest van 13 september 2005 in kracht van gewijsde is gegaan.
2.12. Op 28 mei 2003 en 4 juni 2003 zijn TTS Holding, TTS Uitzendburo en TTS Detachering & Opleidingen op eigen aangifte failliet gegaan.
2.13. Op 11 december 2001 heeft de Ontvanger conservatoir beslag gelegd op de woning van [eiseres]. Op 12 mei 2004 is executoriaal beslag gelegd op de woning. In april 2006 heeft [eiseres] haar schuld uit de aansprakelijkstelling aan de Belastingdienst voldaan.
2.14. [gedaagde sub 3] was ten tijde van de invordering van de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 werkzaam bij de belastingdienst, bij de afdeling die zich met de invordering bezighoudt. Bij brief van 23 juni 2006 heeft [gedaagde sub 3] aan mr. Beune, de advocaat van [betrokkene], een afwijzende beslissing op een verzoek om kwijtschelding verzonden. In die brief staat bij een overzicht van de belastingschulden van [betrokkene] een schuld uit de aansprakelijkstelling van 11 september 2001 ter hoogte van € 91.738,02 genoemd, van welke schuld volgens dat overzicht nog € 5.480,00 open staat.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. [eiseres] heeft, samengevat, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. verklaart voor recht dat de Belastingdienst/Rivierenland/ kantoor Nijmegen, althans [gedaagde sub 2] althans [gedaagde sub 3] onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres ex artikel 6:162 BW, één en ander zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding;
2. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 102.366,34, zijnde de rechtstreeks geleden schade door eiseres;
3. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de nader c.q. overig geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van gedaagden, nader te begroten en op maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de datum van dagvaarding over het sub 2 en 3 gevorderde;
5. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.120,00 wegens buitengerechtelijke kosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding;
6. gedaagden veroordeelt in de proceskosten, de kosten van tenuitvoerlegging daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag vanaf de datum van het vonnis.
3.2. [eiseres] heeft de Ontvanger, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige daad. Die onrechtmatige daad komt er kort samengevat op neer dat de Ontvanger en de bij de belastingdienst werkzame personen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] haar volgens [eiseres] stelselmatig en op onrechtmatige wijze hebben benadeeld ten opzichte van het echtpaar [echtgenoot van betrokkene]-[betrokkene]. Verder zouden zij op onrechtmatige wijze aan vof TTS aanslagen hebben opgelegd die ten laste van TTS Holding, TTS Uitzendburo dan wel TTS Opleidingen & Detacheringen hadden moeten komen. Ook hebben zij over dezelfde omzet aan zowel vof TTS als aan de TTS bv’s aanslagen opgelegd.
3.3. [eiseres] stelt ter onderbouwing van die stellingen het volgende:
onrechtmatige afspraak [gedaagde sub 2]-[echtgenoot van betrokkene]
a. Op 25 september 2000 heeft de belastingdienst beslag gelegd op alle activa van de bv’s behalve op het aanzienlijke banksaldo van de bv’s (zie dagvaarding onder 15). Op 6 en 7 oktober 2000 heeft [echtgenoot van betrokkene] in totaal fl. 125.000,00 weggesluist door overboeking naar de vennootschap [betrokkene] Beheer. Hij moet van de aanstaande beslagen op de hoogte zijn geweest door samenspraak met belastingdienst althans met [gedaagde sub 2] (dagvaarding onder 16b).
b. De belastingdienst heeft (door middel van [gedaagde sub 2] en in overleg met [X] en [echtgenoot van betrokkene]) besloten de naheffingsaanslagen niet aan de TTS bv’s op te leggen maar aan vof TTS, hetgeen in strijd is met fiscale wetgeving (zie onder meer onder 37 en 49 e.v. dagvaarding).
c. Er zijn aanslagen geweest op naam van de BV’s ten bedrage van fl. 201.326,00, maar die zijn in het niets verdwenen (dagvaarding onder 16c).
d. De beslagen ten laste van bv’s zijn opgeheven voordat daadwerkelijk betaald is, hetgeen duidt op onderliggende afspraken (dagvaarding onder 16e).
e. Tijdens een bespreking tussen [X], [echtgenoot van betrokkene] en [gedaagde sub 2] is afgesproken dat fl. 200.000,00 door de TTS bv’s zal worden betaald ter aflossing van de belastingschulden van de vof. De betaling van fl. 200.000,00 is echter in samenspraak tussen [gedaagde sub 2] en [echtgenoot van betrokkene] omgezet naar een betaling ter delging van belastingschulden van de TTS bv’s (dagvaarding onder 16d).
f. De debiteuren van vof TTS zijn aangesproken tot betaling, waaruit vervolgens
fl. 200.000,00 is voldaan ter delging van belastingschulden van de TTS bv’s (dv. 16f). [gedaagde sub 2] is met deze handelwijze kennelijk akkoord gegaan als gevolg van de onrechtmatige afspraak met [echtgenoot van betrokkene].
g. Er wordt zelfs geld teruggegeven door belastingdienst aan de TTS bv’s (zie dagvaarding onder 16g).
onrechtmatigheden rond opleggen naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001
h. Op het moment dat de naheffingsaanslagen werden opgelegd (24 en 25 juli 2001), waren zij kennelijk nog niet definitief en opeisbaar aangezien het onderzoek daarna nog is voortgezet. Het is onduidelijk waarom zo snel een aanslag moest worden opgelegd (dagvaarding onder 16l).
i. [gedaagde sub 2] heeft het onderzoek onzorgvuldig verricht aangezien hij genoegen heeft genomen met de verklaring van [echtgenoot van betrokkene] dat de volledige administratie niet kon worden verstrekt omdat deze door een overstroming verloren was gegaan, ondanks het feit dat [eiseres] aan [gedaagde sub 2] heeft medegedeeld dat er nimmer een overstroming had plaatsgevonden (zie dagvaarding onder 75).
j. De mededeling van [gedaagde sub 2] in zijn brief van 25 augustus 2003 dat TTS Uitzendburo over 1998 en 1999 geen aangifte omzetbelasting heeft ingediend is onjuist, naar hij later moet erkennen (zie dagvaarding onder 80).
handmatige manipulatie
[eiseres] stelt voorts aanwijzingen te hebben dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] diverse aanslagen handmatig hebben gemanipuleerd. Zij wijst daartoe op de volgende omstandigheden.
k. Van de aanslagen van 30 en 31 mei 2000 aan TTS Uitzendburo was de adressering onjuist, was het verschuldigde bedrag in euro’s vermeld, destijds nog geen geldend betaalmiddel, was sprake van een afwijkende lay-out en verschillen de bedragen (dagvaarding onder 24).
l. Het feit dat voor verschillende periode’s waarop de aanslagen zien dezelfde tijdvakcode’s worden gebruikt (zie dagvaarding onder 26 en 27).
m. Bij de aanslagen van 15 september 2000 is ook handmatig gewerkt (zie dagvaarding onder 29), want de adressering is gewijzigd en de aanslagen zijn verstuurd naar het privé-adres van [echtgenoot van betrokkene].
n. De aanslagen van 24 en 25 juli 2001 zijn verstuurd naar het adres van de voormalige vof TTS, terwijl [gedaagde sub 2] wist dat vof TTS was opgehouden te bestaan (zie dagvaarding onder 39).
o. Handmatige manipulatie van de brief van 23 juni 2006 van [gedaagde sub 3] aan mr. Beune (zie dagvaarding onder 72).
de aanslagen 24 en 25 juli 2001 zijn onjuist en bovendien ten onrechte niet aan bv’s opgelegd maar aan vof
p. De entiteit- en fiscale nummers (zie dagvaarding onder 16m); [gedaagde sub 2] dwingt een bedrijf met een ander fiscaalnummer de aanslagen te betalen.
q. [gedaagde sub 2] heeft in overleg met [X] en [echtgenoot van betrokkene] besloten de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 niet aan de bv’s op te leggen maar aan vof TTS, hetgeen in strijd is met fiscale wetgeving (zie onder meer dagvaarding onder 37 en 49 e.v.).
r. De naheffingsaanslagen kunnen niet juist zijn aangezien [gedaagde sub 2] bij zijn onderzoek is uitgegaan van vier verschillende ingangsdata van de bv’s.
s. [gedaagde sub 2] gaat er blijkens zijn onderzoeken van uit dat TTS Uitzendburo de onderzochte entiteit is.
ten onrechte legt de belastingdienst over dezelfde omzet twee keer een aanslag op, namelijk aan de bv’s en aan vof TTS
t. De aanslagen van 24 en 25 juli 2001 zijn – anders dan [gedaagde sub 2] c.q. belastingdienst doet voorkomen – niet verschillend van die van 30 en 31 mei 2000 (want de code is gelijk) (zie dagvaarding onder 45).
u. Twee bedrijven hebben over dezelfde omzet loonbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting betaald (zie dagvaarding onder 46 en 47).
onrechtmatigheden rond invordering
v. Na aanvankelijke weigering door [gedaagde sub 3] heeft een collega tijdens diens vakantie probleemloos duplicaten verstrekt.
w. De verdere rol van [gedaagde sub 3] bestaande uit het afleggen van onjuiste verklaringen in de aansprakelijkheidsprocedure en de weigering inzicht te verschaffen in aanslagen.
x. Een contante betaling door [eiseres] aan de Ontvanger van € 10.000,00 werd aanvankelijk ten voordele van de bv’s geboekt (zie dagvaarding onder 58). Daaruit blijkt al dat volgens gegevens van belastingdienst de schulden van de bv’s betrof.
y. De brief van 23 juni 2006 van [gedaagde sub 3] aan mr Beune, waaruit blijkt dat ten laste van [echtgenoot van betrokkene] nog een post openstaat, ondanks het feit dat [eiseres] de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 volledig had betaald (zie dagvaarding onder 70).
overig
z. De belastingdienst heeft zich schuldig gemaakt aan fiscale fraude (zie dagvaarding onder 66).
aa. De belastingdienst heeft zich schuldig gemaakt aan het faciliteren van faillissementsfraude (zie dagvaarding onder 67).
3.4. [eiseres] stelt dat zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 3] in persoon onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door het plegen van valsheid in geschrifte, het maken van heimelijke afspraken met als doel [eiseres] te benadelen, het onterecht leggen van beslag, het achterhouden en onthouden van documenten, het onderhouden van persoonlijke relaties met het echtpaar [echtgenoot van betrokkene], persoonlijke rancune, partijdigheid, het opleggen van onjuiste aanslagen en het bewust gebruik maken van een onjuiste adressering. Die onrechtmatige daad van hen als ambtenaar in persoon is tevens een onrechtmatige daad van de Ontvanger.
De Ontvanger is bovendien aansprakelijk op grond van artikel 6:170 BW, aldus nog steeds [eiseres].
3.5. De Ontvanger, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij hebben betwist dat sprake is geweest van onrechtmatige benadeling van [eiseres] en haar echtgenoot ten opzichte van het echtpaar [echtgenoot van betrokkene], van partijdigheid of van vriendschappelijke relaties tussen [gedaagde sub 2] en [echtgenoot van betrokkene]. Zij hebben uitgelegd wat de fiscaaltechnische achtergrond is van de omstandigheden waarop [eiseres] heeft gewezen, zoals de betekenis van entiteitnummers en fiscale nummers, de wijze waarop duplicaataanslagen worden verstrekt, de manier waarop de belastingdienst in de praktijk met adressering omgaat, de reden waarom op duplicaten van aanslagen die voor 2002 zijn opgelegd toch de bedragen in euro’s staan vermeld. Zij hebben toegelicht dat het entiteitnummer fungeert als een ‘verzamelnummer’ waaronder diverse belastingplichtigen kunnen vallen die met elkaar in verband staan. Die verschillende belastingplichtigen hebben wel verschillende fiscale nummers. Verder hebben zij toegelicht dat niet het entiteitnummer maar het fiscale nummer op de aanslag staat vermeld. Zij hebben toegelicht dat de belastingdienst geen papieren afschriften van aanslagen bewaart en dat op duplicaten die zijn verstrekt na de invoering van de euro de gegevens in euro’s zijn vermeld. Verder wordt op duplicaten het meest actuele adres van de belastingplichtige vermeld, hetgeen dus niet hoeft overeen te komen met het adres dat is vermeld op de originele aanslag of eerder verstrekte duplicaten. Voor wat betreft de tijdvakcode’s hebben gedaagden toegelicht dat de code ‘9’ ziet op het jaar 1999 en de code ‘50’ op een ‘niet-codeerbaar tijdvak’, dat wil zeggen op tijdvakken waarvoor de belastingdienst geen vaste codes hanteert. Ten slotte hebben zij toegelicht dat de belastingdienst aanslagen en correspondentie aan ondernemingen richt aan de adressen die zijn geregistreerd in de relatiedatabank “BVR”, waarbij de adressen komen uit diverse bronnen als eigen opgave, kamer van koophandel, of meldingen van de vertegenwoordiger van een ondernemer. Met dit alles hebben zij betoogd dat de omstandigheden waarop [eiseres] wijst niet zijn veroorzaakt door een onrechtmatige benadeling, maar door de praktische aspecten van de inrichting van het werk van de Belastingdienst.
Zij hebben verder aangevoerd dat het fiscaalrechtelijk gezien juist is dat de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 aan vof TTS zijn opgelegd, ook al werd de onderneming inmiddels voortgezet door TTS Holding.
Zij hebben voorts aangevoerd dat de vordering van [eiseres] is verjaard, dat de vordering afstuit op de formele rechtskracht van de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001, dat de vordering afstuit op het gezag van gewijsde dat toekomt aan het arrest van het hof Arnhem van 13 september 2005, dat voorzover de vordering is gebaseerd op andere gronden dan invorderingshandelingen [eiseres] met de Ontvanger de verkeerde partij heeft gedagvaard, dat het beroep op artikel 6:170 BW afstuit op het feit dat niet de Ontvanger maar de Staat de werkgever van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is en dat geen sprake is van de voor persoonlijke aansprakelijkheid van een ambtenaar in functie vereiste schuld van de ambtenaar.
Zij hebben ten slotte aangevoerd dat [eiseres] door een kansloze vordering in te stellen en door ook [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in persoon te dagvaarden, misbruik van hun bevoegdheid hebben gemaakt. Zij hebben op grond daarvan bepleit dat [eiseres] wordt veroordeeld in de volledige proceskosten.
3.6. Daarover wordt als volgt overwogen.
De vordering voorzover gericht jegens de Ontvanger
3.7. Het gaat in deze zaak om het opleggen en de invordering van twee naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 aan vof TTS. Tegen die aanslagen heeft een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang opengestaan. Deze is niet benut. Daardoor hebben de naheffingsaanslagen formele rechtskracht gekregen. Dat wil zeggen dat de burgerlijke rechter in geval de geldigheid van de beschikking in het voor hem gevoerde geding in geschil is, ervan uit dient te gaan dat die beschikking zowel wat betreft haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbestreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Daarom dient deze rechtbank uit te gaan van de juistheid van de naheffingsaanslagen, zowel wat betreft de inhoud daarvan (namelijk de hoogte en de persoon aan wie de aanslagen zijn opgelegd) als wat betreft de wijze waarop de naheffingsaanslagen zijn totstandgekomen.
3.8. Dat betekent dat in deze procedure voor de burgerlijke rechter geen rol is weggelegd ter beoordeling van de stellingen van [eiseres] dat de naheffingsaanslagen tot stand zijn gekomen ten nadele van [eiseres], doordat een onrechtmatige afspraak zou zijn gemaakt tussen de Belastingdienst en het echtpaar [echtgenoot van betrokkene] om deze niet op te leggen aan TTS Holding (dus de onder 3.3. genoemde omstandigheden a tot en met g). Evenmin is in deze procedure ruimte voor onderzoek van de stelling dat sprake is van handmatige manipulatie van de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 (dus de onder 3.3. genoemde omstandigheden k tot en met o). Ook is er geen ruimte voor beoordeling van de stelling dat het onderzoek van [gedaagde sub 2] onzorgvuldig is geweest aangezien hij genoegen heeft genomen met de verklaring van [echtgenoot van betrokkene] dat stukken zijn kwijtgeraakt door een overstroming (zie de onder 3.3. genoemde omstandigheid i). Er is voorts geen ruimte voor beoordeling van de stelling dat de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 ten onrechte reeds op dat moment zijn opgelegd (de onder 3.3 genoemde omstandigheid h), dat deze ten onrechte zijn opgelegd aan vof TTS in plaats van aan TTS Holding of TTS Uitzendburo (de onder 3.3. genoemde omstandigheden p tot en met s), dat over dezelfde omzet ten onrechte twee keer belasting wordt geheven (de onder 3.3. genoemde omstandigheden t en u), dan wel dat die naheffingsaanslagen onjuist zijn aangezien [gedaagde sub 2] bij zijn onderzoek is uitgegaan van vier verschillende ingangsdata van de bv’s (de onder 3.3. genoemde omstandigheid r). De onder 3.3. genoemde omstandigheden z en aa missen ten slotte zelfstandige betekenis. De overige hiervoor niet genoemde omstandigheden zien niet zozeer op de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 maar zijn aangevoerd ter illustratie van de algemene stelling dat sprake is van benadeling. Die stellingen missen eveneens zelfstandige betekenis. Al deze omstandigheden had [eiseres] in de bestuursrechtelijke rechtsgang tegen de naheffingsaanslagen aan de orde kunnen en dienen te stellen. Zij heeft dat nagelaten. Daarvoor is dan bij de burgerlijke rechter in beginsel geen ruimte meer.
3.9. [eiseres] heeft bepleit dat een uitzondering wordt gemaakt op de formele rechtskracht, omdat de aard van de door haar gestelde malversaties zodanig ernstig is dat dat een uitzondering rechtvaardigt. Daarin wordt zij niet gevolgd. Het is niet aan de Ontvanger of de belastingdienst toe te rekenen dat [eiseres] niet tijdig gebruik heeft gemaakt van haar recht bezwaar in te stellen en van haar recht van beroep op de belastingrechter. De stellingen dat sprake is van malversaties had [eiseres] ook door de belastingrechter kunnen laten toetsen. Daar komt nog het volgende bij. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld die – indien juist – erop zouden kunnen wijzen dat sprake zou zijn van vriendschappelijke banden tussen het echtpaar [echtgenoot van betrokkene] en [gedaagde sub 2], waardoor [gedaagde sub 2] en/of de Belastingdienst op onrechtmatige wijze [eiseres] ten opzichte van [echtgenoot van betrokkene] zou hebben benadeeld. De onderbouwde stelling van gedaagden dat vof TTS fiscaalrechtelijk op juiste gronden als belastingplichtige is aangemerkt, heeft zij bloot betwist. Het enkele feit dat deze aanslagen aan vof TTS zijn opgelegd en bij haar vennoten zijn ingevorderd, kan dan niet bijdragen aan de conclusie dat sprake zou zijn van malversaties of vriendschappelijke banden tussen [gedaagde sub 2] en [echtgenoot van betrokkene]. Ook tegen de uitleg van gedaagden over het gebruik van en het verschil tussen entiteitnummers en fiscale nummers, het gebruik van tijdvakcode’s, de wijze waarop duplicaataanslagen worden verstrekt, de wijze van adressering etc. heeft zij niets ingebracht. Dat betekent dat van die uitleg zal worden uitgegaan. Het enkele feit dat hier en daar sprake is van een verschillend lettertype acht de rechtbank onvoldoende grond voor de veronderstelling dat sprake zou zijn van malversaties. Dat betekent dat geen concrete aanwijzing bestaat voor de juistheid van [eiseres]s stelling dat er, kort gezegd, sprake zou zijn van malversaties jegens haar. Daarom is er des te minder aanleiding een uitzondering op de formele rechtskracht te aanvaarden.
3.10. Afgezien van de inhoud en de wijze van totstandkoming van de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001, zou het handelen van de Ontvanger onrechtmatig kunnen zijn door de wijze waarop de invordering ter hand is genomen. Ook daarover heeft [eiseres] echter niets concreets gesteld. Uit de brief van 23 juni 2006 van de Belastingdienst aan mr. Beune blijkt dat ook jegens [betrokkene] invorderingshandelingen hebben plaatsgevonden, gezien het feit dat nog een bedrag van € 5.480,00 openstaat aan invorderingskosten, zoals gedaagden ter zitting hebben toegelicht. De rechtbank ziet derhalve geen aanwijzing voor de veronderstelling dat de Ontvanger zich uitsluitend tot [eiseres] heeft gewend voor de invordering van de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 en aldus in strijd met het gelijkheidsbeginsel zou hebben gehandeld. De rechtbank sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank in het vonnis van 7 mei 2003 onder 3 in de aansprakelijkheidsprocedure hierover heeft overwogen.
3.11. Dan heeft [eiseres] nog gesteld dat een betaling van de bv’s van fl. 200.000,00, die ter delging van de belastingschuld van vof TTS zou dienen, door de Ontvanger in samenspraak met [echtgenoot van betrokkene] ten onrechte is betiteld als een betaling ter delging van de belastingschuld van de bv’s. Over die stelling heeft het hof Arnhem echter reeds geoordeeld in rechtsoverweging 2.6 tot en met 2.9 van het arrest van 13 september 2005 in de aansprakelijkheidsprocedure tussen de Ontvanger en [eiseres]. Het hof heeft in rechtsoverweging 2.6 allereerst overwogen dat uit de door partijen overgelegde stukken genoegzaam volgt dat de betaling van fl. 200.000,00 was bedoeld ter voldoening van eigen belastingschulden van TTS Uitzendburo, mede naar aanleiding van gelegde derdenbeslagen. In rechtsoverweging 2.7 heeft het hof vervolgens overwogen dat de uiteenzetting van [eiseres] dat TTS Uitzendburo geen belastingschulden kon hebben in verband met de aard van haar werkzaamheden, in het licht van de in die rechtsoverweging genoemde stukken onvoldoende was onderbouwd, terwijl bovendien de vraag of belastingschulden van TTS Uitzendburo dan wel van TTS Holding zijn betaald geen wijziging brengt in hetgeen het hof onder 2.6 had overwogen. In het licht van 2.6 en 2.7 acht het hof vervolgens in rechtsoverweging 2.8 de stelling van [eiseres] dat de betaling van fl. 200.000,00 als uitvoering van de door haar gestelde afspraak heeft te gelden onvoldoende onderbouwd. In rechtsoverweging 2.9. oordeelt het hof dat het daarboven overwogene meebrengt dat het standpunt van [eiseres] over de gemaakte afspraak met de belastingdienst wordt verworpen zonder dat nadere bewijslevering hoeft plaats te vinden. De Ontvanger heeft zich op het gezag van gewijsde van deze beslissingen beroepen. Dat verweer gaat op. Met de rechtsoverwegingen 2.6 tot en met 2.9 heeft het hof een beslissing aangaande de rechtsbetrekking in geschil gegeven. Die beslissing heeft dan in dit geding tussen [eiseres] en de Ontvanger bindende kracht ingevolge artikel 236 Rv. Namens [eiseres] is daartegen weliswaar aangevoerd dat destijds - ten tijde van de procedure bij het hof Arnhem – nog niet alle gegevens bekend waren, maar zij heeft niet gesteld welke gegevens destijds niet en thans wel bekend zijn die tot een ander oordeel over de betaling van
fl. 200.000,00 zouden nopen. Bovendien komt aan een beslissing ook gezag van gewijsde toe indien de grondslag in de tweede procedure nader wordt onderbouwd met aanvullende feiten.
3.12. Tegen het verweer van de Ontvanger dat niet hij maar de Staat de werkgever is van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2], heeft [eiseres] niets in gebracht. Daarom alleen al kan de vordering voorzover gebaseerd op artikel 6:170 BW niet slagen.
3.13. Op het voorgaande stuit de vordering voorzover gericht jegens de Ontvanger in zijn geheel af. De overige verweren van de Ontvanger behoeven daarom niet te worden besproken.
de vordering voorzover gericht jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]
3.14. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben zich jegens [eiseres] onder meer verweerd met de stelling dat haar vordering ingevolge de vijfjaarstermijn van artikel 3:310 BW is verjaard. Zij hebben gesteld dat [eiseres] met de schade bekend is geworden op 11 september 2001, de datum van de beschikking aansprakelijkstelling. Gesteld noch gebleken is dat de vordering binnen vijf jaren nadien is gestuit. [eiseres] stelt zelf, zo voeren [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan, dat zij eerst bij brief van 21 december 2009 [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aansprakelijk heeft gesteld.
3.15. [eiseres] heeft hiertegen aangevoerd dat zij eerst op 4 april 2006, toen zij de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 heeft betaald, schade heeft geleden en derhalve toen pas bekend is geworden met de schade. Subsidiair merkt zij op dat zij eerst na ommekomst van de cassatietermijn tegen het arrest van het hof Arnhem van 13 september 2005, dus op 14 december 2005, daadwerkelijk bekend was met haar schade. Toen stond immers pas bij in kracht van gewijsde gegaan arrest vast dat zij gehouden was die naheffingsaanslagen te betalen. Daarom zou eerst in april 2006, dan wel december 2005, de verjaringstermijn zijn gaan lopen en zou de verjaring door de brief van 21 december 2009 dus tijdig zijn gestuit.
3.16. Hierover wordt als volgt overwogen. Art. 3:310 lid 1 BW bepaalt voorzover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. Deze verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn - heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon.
3.17. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval in mei 2004 [eiseres] daadwerkelijk in staat was een rechtsvordering in te stellen. In zijn brief van 7 mei 2004 aan de belastingdienst heeft [echtgenoot van eiseres] onder meer het volgende geschreven:
“Gezien bovenstaande en de in mijn bezit zijnde documenten, welke een duidelijk beeld vormen van de handelwijze van sommige ambtenaren van uw dienst, stel ik uw dienst aansprakelijk voor al de ons geleden financiële, materiële en emotionele schade, welke, na diverse nog op te starten procedures en akties mijnerzijds, zullen resulteren in een aanzienlijke schadeclaim op Uw prachtige dienst met als motto al is de leugen nog zo snel de waarheid achterhaalt hem wel.
Als laatste moet ik Uw dienst, met name de heer [gedaagde sub 2], vriendelijk bedanken voor alle strapatsen, welke een bijzondere negatieve impact hebben gehad op het leven van mijn vrouw en mijzelf, het moet vast een lekker gevoel geven bij sommige van Uw volgelingen.
Duidelijk mag zijn dat ik niet zal rusten totdat een aantal spelers in dit illustere gezelschap ook persoonlijk aan de schandpaal genageld zijn, al kost het alles.”
3.18. Uit deze brief blijkt dat [eiseres] en [echtgenoot van eiseres] op 7 mei 2004 voldoende bekend waren met de volgens hen aansprakelijke personen. Daarin wordt immers een ‘persoonlijk aan de schandpaal nagelen’ aangekondigd en wordt ‘de heer [gedaagde sub 2].’ ([gedaagde sub 2]) met name genoemd. Vast staat, gezien de verklaring namens [eiseres] ter comparitie, dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] eerst bij brief van 21 december 2009 aansprakelijk zijn gesteld. Een andere stuitingshandeling ter stuiting van de verjaring van de vordering van [eiseres] op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] heeft zij niet gesteld.
3.19. Het verweer dat zij eerst in april 2006 dan wel december 2005 bekend was met haar schade, aangezien zij toen pas de ingevorderde bedragen heeft betaald, dan wel bij in kracht van gewijsde gegaan arrest was vastgesteld dat zij tot betaling gehouden was, wordt verworpen. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat [eiseres] tijdens de aansprakelijkheidsprocedure reeds daadwerkelijk bekend was met de feiten waaruit de schade voor haar voortvloeit, namelijk dat zij aansprakelijk was gesteld voor de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001, ook al was toen nog onzeker of de rechter de vordering van de Ontvanger zou toewijzen en of als gevolg daarvan de schade voor [eiseres] zou ontstaan. Voor de aanvang van de verjaringstermijn is dat voldoende omdat daarvoor niet is vereist dat de benadeelde daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden waaruit voor hem de schade voortvloeit (vgl. HR 26 november 2004, nr. C03/270, LJN AR1739, NJ 2006, 115 en HR 9 juli 2010, LJN: BM1688). Daar komt nog bij dat de rechtbank Arnhem reeds bij eindvonnis van 7 mei 2003 de vordering van de Ontvanger had toegewezen, zodat [eiseres] toen in ieder geval al bekend was met de juridische beoordeling van de vordering van de Ontvanger door de rechtbank. Dat is voldoende voor aanvang van de verjaringstermijn. Dat wil zeggen dat de vordering op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] reeds was verjaard toen deze – op 21 december 2009 – werd gestuit.
3.20. [eiseres] heeft nog bepleit dat het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wordt geoordeeld aangezien zij sinds 2001 vele pogingen heeft gedaan informatie boven tafel te krijgen, maar die telkens niet kreeg. Daardoor heeft zij niet eerder een rechtsvordering kunnen instellen. Dat verweer wordt verworpen. In wezen komt dit verweer neer op een betoog dat [eiseres] niet eerder dan zij in feite gedaan heeft daadwerkelijk in staat was een rechtsvordering in te stellen, aangezien zij van de belastingdienst geen informatie verkreeg. Dat betoog stuit al af op hetgeen hiervoor onder 3.16 is overwogen, namelijk dat uit de brief van 7 mei 2004 al blijkt dat [eiseres] toen daadwerkelijk in staat was een rechtsvordering in te stellen. Bovendien was zij toen bekend met de aanslagen van 24 en 25 juli 2001, en dus ook met het feit dat deze niet waren opgelegd aan TTS Holding maar aan vof TTS, was zij bekend met de aansprakelijkstelling van 11 september 2001, met de aansprakelijkheidsprocedure die de Ontvanger tegen haar voerde, met het feit dat de betaling van fl. 200.000,00 was geboekt ter delging van belastingschulden van de bv’s, en met de onderzoeksrapporten van [gedaagde sub 2] naar vof TTS. Dat zij destijds, naar zij stelt, nog niet bekend was met de aanslagen van 30 en 31 mei 2000 ten laste van TTS Uitzendburo noch met de brief van [gedaagde sub 3] van 23 juni 2006 aan mr. Beune, is onvoldoende voor het oordeel dat zij nog niet daadwerkelijk in staat was een rechtsvordering in te stellen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het beroep op verjaring gaat dus op. Daarop stuit de vordering jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] reeds af.
3.21. Daarnaast is de rechtbank voor wat betreft de vordering jegens [gedaagde sub 2] van oordeel dat [eiseres] onvoldoende omstandigheden heeft gesteld waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Voor persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] jegens [eiseres] is slechts dan grond, indien de gedragingen van [gedaagde sub 2] aan hem persoonlijk kunnen worden toegerekend, dus indien zij aan zijn schuld zijn te wijten, dat wil zeggen: wanneer, gelet op de omstandigheden van het geval, hem persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt (zie HR 11 oktober 1991, NJ 1993, 165). Indien inderdaad sprake zou zijn van een afspraak met [echtgenoot van betrokkene] om [eiseres] ten opzichte van [echtgenoot van betrokkene] te benadelen, zou dat grond kunnen zijn voor persoonlijke aansprakelijkheid. De omstandigheden die [eiseres] heeft genoemd ter onderbouwing van die onrechtmatige afspraak, zijn echter onvoldoende om de conclusie dat van een dergelijke afspraak sprake is te kunnen dragen. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 3.9 heeft overwogen. Tegen de uitleg van gedaagden over de betekenis van fiscale nummers en entiteitnummers, tijdvakcode’s, de wijze van adressering, de afgifte van duplicaten etc. heeft [eiseres] niets ingebracht. De beargumenteerde stelling dat het fiscaalrechtelijk volkomen juist is dat de aanslagen aan vof TTS zijn opgelegd heeft zij slechts bloot betwist. Tegen de stelling dat het de belastingdienst niet aangaat wat de afspraken zijn die de verkrijgende vennootschap maakt over de debiteuren en belastingschulden van de door haar overgenomen onderneming heeft [eiseres] evenmin iets ingebracht. Tegen het verweer dat geen sprake is van afwijking van afspraken over de bestemming van fl. 200.000,00 heeft zij evenmin iets ingebracht. Op de uitdrukkelijke vraag van de rechtbank ter comparitie of zij overigens nog concrete aanwijzingen heeft dat sprake zou zijn van een vriendschappelijke band, heeft zij ontkennend geantwoord. Al met al zijn al de door haar genoemde omstandigheden dan ook onvoldoende om de conclusie dat van malversaties sprake is te kunnen dragen. Voor een bewijsopdracht is dan geen plaats.
3.22. De rechtbank overweegt voorts ten aanzien van de gestelde persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 3] – nog afgezien van het feit dat de vordering jegens [gedaagde sub 3] is verjaard – nog als volgt. [eiseres] heeft geen concrete gedragingen van [gedaagde sub 3] gesteld die van zodanige aard zijn dat hem daarvan persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt. Dat [gedaagde sub 3] aanvankelijk zou hebben geweigerd duplicaat aanslagen te verstrekken, is daarvoor onvoldoende. Verder heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde sub 3] de in zijn opdracht opgestelde brief aan mr. Beune van 23 juni 2006, waarin op het verzoek om kwijtschelding van [betrokkene] wordt beslist, zou hebben vervalst. Anders dan [eiseres] stelt, blijkt uit die brief echter dat wat betreft de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001, die terecht als belastingschuld van [betrokkene] worden genoemd, slechts nog een bedrag van
€ 5.480,00 als openstaand wordt genoteerd. [gedaagde sub 3] heeft toegelicht dat dat de invorderingskosten betreft, die niet hoofdelijk, maar per belastingplichtige verschuldigd zijn. De conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat de inhoud van deze brief juist is. Dat hier en daar een verschillend lettertype is gebruikt, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake zou zijn van een vervalsing. Ook van deze omstandigheid kan [gedaagde sub 3] dus niet een persoonlijk verwijt worden gemaakt. Dat [gedaagde sub 3] op de comparitie in de aansprakelijkheidsprocedure het standpunt van de Ontvanger heeft verwoord, wettigt ten slotte niet de conclusie dat hij bewust een onjuiste verklaring zou hebben afgelegd. Op het voorgaande stuit de vordering voorzover gericht jegens [gedaagde sub 3] af.
3.23. [eiseres] heeft nog bewijs aangeboden van haar stelling dat van de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001 wel degelijk een papieren versie heeft bestaan op naam van de bv’s, die echter in het niets is verdwenen. [X] kan volgens haar in die zin verklaren. Die stelling kan echter, ook indien die zou worden bewezen, niet tot een ander oordeel leiden. Dan nog zou de vordering wat dat betreft er immers op afstuiten dat de burgerlijke rechter in deze zaak dient uit te gaan van de formele rechtskracht van de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001, dus er van dient uit te gaan dat deze terecht aan vof TTS en niet aan TTS Holding zijn opgelegd. Daarom zal dit bewijsaanbod als niet terzake dienend worden gepasseerd.
3.24. De vorderingen zullen dus worden afgewezen. De overige verweren behoeven geen behandeling meer. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. Gedaagden hebben bepleit dat [eiseres] wordt veroordeeld in de volledige proceskosten die zij hebben gemaakt. Zij hebben daartoe aangevoerd dat [eiseres] met het instellen van deze procedure misbruik heeft gemaakt van haar recht te procederen en dat deze procedure jegens hen onrechtmatig is geweest. Dat hebben gedaagden gegrond op de stelling dat [eiseres] in deze procedure in wezen dezelfde rechtsbetrekking aan de orde heeft gesteld als in de aansprakelijkheidsprocedure. Daarmee heeft zij een vordering ingesteld die niet slechts weinig kansrijk, maar zelfs kansloos was, gezien het gezag van gewijsde van het arrest van het hof Arnhem van 13 september 2005 en de formele rechtskracht van de naheffingsaanslagen van 24 en 25 juli 2001. Verder heeft [eiseres] misbruik van procesrecht gemaakt door [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] in persoon aan te spreken, met het uitsluitende doel hen te schaden, zonder enig redelijk belang.
3.25. Hierover wordt als volgt overwogen. Van misbruik van procesrecht zou sprake kunnen zijn als [eiseres] haar vordering heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of hadden behoren te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (zie HR 29 juni 2007, NJ 2007, 353). Zelfs indien sprake zou zijn van misbruik van procesrecht, dan nog brengt dat niet mee dat steeds een integrale proceskostenveroordeling op zijn plaats zou zijn (zie HR 23 september 2005, LJN: AU3158). Het oordeel dat sprake is van misbruik van procesrecht kan echter wel een omstandigheid zijn die op de proceskostenveroordeling van invloed kan zijn. In dit geval ziet de rechtbank echter geen aanleiding af te wijken van het liquidatietarief rechtbanken en hoven. Voor wat betreft de positie van de Ontvanger wordt daartoe overwogen dat weliswaar de vordering is afgestuit op de formele rechtskracht en het gezag van gewijsde van het arrest van het Hof Arnhem, doch dat niet kan worden geoordeeld dat het instellen van de vordering onrechtmatig was omdat het [eiseres] van aanvang duidelijk had moeten zijn dat de vordering kansloos was. Zij heeft immers een beroep gedaan op de uitzonderingsgronden van de formele rechtskracht, zij het dat dit beroep niet is geslaagd. De rechtbank oordeelt het niet op voorhand evident dat de door [eiseres] bepleite uitzondering op de formele rechtskracht niet zou slagen. Het enkele feit dat [eiseres] in de door de Ontvanger ingestelde aansprakelijkheidsprocedure reeds in het ongelijk was gesteld, oordeelt de rechtbank eveneens onvoldoende, aangezien het gezag van gewijsde slechts op één stelling, te weten de betaling van fl. 200.000,00, beslissend is geweest.
3.26. Dan wat betreft de vorderingen jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. [eiseres] heeft daarover ter zitting doen opmerken dat het niet zozeer haar bedoeling was deze ambtenaren in persoon te raken, doch dat zij hun persoonlijke aansprakelijkheid in rechte vastgesteld wilde zien. Wat daar ook verder van zij, het motief om de persoonlijke aansprakelijkheid van een ambtenaar in rechte vastgesteld te willen zien, is niet onrechtmatig. Daar komt bij dat verdedigbaar is dat [eiseres] bij de persoonlijke aansprakelijkstelling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] een belang had, juist vanwege het beroep van de Ontvanger op de formele rechtskracht en het gezag van gewijsde. Het gezag van gewijsde geldt immers niet in de relatie tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] anderzijds, terwijl verschil van inzicht mogelijk is over de invloed van de formele rechtskracht van de naheffingsaanslagen op de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3].
3.27. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op € 2.280,00 wegens vast recht en € 2.842,00 wegens salaris advocaat (te weten twee punten van tarief V van het liquidatietarief rechtbanken en hoven), dus in totaal op € 5.122,00. De nakosten zullen worden toegewezen zoals gevorderd.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. wijst de vorderingen af,
4.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 5.122,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3. veroordeelt [eiseres] tevens in de nakosten, aan de zijde van gedaagden bepaald op € 131,00 voor (na)salaris procureur, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 68,- voor (na)salaris procureur,
4.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.