ECLI:NL:RBARN:2010:BP0920

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2634
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsverlening wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de terugvordering van bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). Eiseres ontving bijstand naar de norm van een alleenstaande, terwijl het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen stelde dat zij samen met een andere persoon, aangeduid als X, een gezamenlijke huishouding voerde. Dit zou betekenen dat X geen zelfstandig recht op bijstand had en dat de bijstandsverlening aan hem had moeten worden herzien. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende verklaringen van buurtbewoners te verkrijgen, die moesten bevestigen hoe lang X en eiseres op hetzelfde adres woonden en wat hun relatie was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de buurtbewoners onvoldoende waren om het bestreden besluit te onderbouwen, maar dat er voldoende feitelijke grondslag was voor de conclusie dat X in de relevante periode zijn hoofdverblijf op het adres van eiseres had. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de aanvullende verklaringen voldoende bewijs boden voor de gezamenlijke huishouding en de wederzijdse verzorging tussen eiseres en X. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstandsverlening terug te vorderen van eiseres, omdat aan de voorwaarden van artikel 59, tweede lid, van de Wwb was voldaan. Eiseres werd in het gelijk gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/2634
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 24 december 2010.
inzake
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. H. Pasman,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 25 mei 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2008 heeft verweerder besloten een bedrag van € 55.853,10 aan ten onrechte aan [naam eiser in zaak AWB 09/2697] betaalde bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) mede van eiseres terug te vorderen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de hoogte van het terug te vorderen bedrag herzien en vastgesteld op € 8.168,95. Voor het overige heeft verweerder het besluit van 23 oktober 2008 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 25 november 2009. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A.M. van Gerwen.
De rechtbank heeft bij beslissing van 15 december 2009 het onderzoek heropend. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat het beroep wordt verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank en dat het beroep verder gevoegd zal worden behandeld met het beroep van [naam eiser], geregistreerd onder nummer AWB 09/2697. De rechtbank heeft voorts verweerder verzocht zijn standpunt nader te onderbouwen.
Op 28 januari 2010 heeft verweerder de resultaten van het nader onderzoek aan de rechtbank gezonden. Eiseres heeft daarop gereageerd.
Het beroep is vervolgens gevoegd behandeld met het beroep geregistreerd onder nummer AWB 09/2697 ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 9 juli 2010. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens zijn [naam eiser in zaak AWB 09/2697] en zijn gemachtigde mr. P. Wessing verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Gerwen. Na de sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst. In de zaak met registratienummer AWB 09/2697 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
3. Overwegingen
Eiseres is werkzaam bij [werkgever] en heeft uit dien hoofde een inkomen. [naam eiser in zaak AWB 09/2697] ontvangt sinds 28 oktober 2003 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Met ingang van 1 juni 2008 is de betaling van de bijstand aan [naam eiser in zaak AWB 09/2697] stopgezet. Met ingang van 15 juli 2008 zijn eiseres en [naam eiser in zaak AWB 09/2697] een kamerhuurovereenkomst aangegaan op het adres [adres].
Verweerder heeft aan het bestreden besluit het standpunt ten grondslag gelegd dat eiseres met [naam eiser in zaak AWB 09/2697] in de periode van 16 oktober 2007 tot 23 oktober 2008 op het adres [adres] een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, waarvan [naam eiser in zaak AWB 09/2697] geen melding heeft gemaakt. [naam eiser in zaak AWB 09/2697] had als gevolg hiervan geen zelfstandig recht op bijstand. Met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb heeft verweerder het recht op bijstand van [naam eiser in zaak AWB 09/2697] over de periode van 16 oktober 2007 tot 23 oktober 2008 ingetrokken en de over deze periode ten onrechte betaalde bijstand met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb van [naam eiser in zaak AWB 09/2697] teruggevorderd. Verweerder heeft het bedrag aan bijstand, dat over de periode van 16 oktober 2007 tot 1 juni 2008 aan [naam eiser in zaak AWB 09/2697] is betaald, te weten € 8.168,95, op grond van artikel 59, tweede lid, van de Wwb mede van eiseres teruggevorderd.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Op de namens haar aangevoerde gronden zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader ingaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 59, tweede lid, van de Wwb zoals dat luidde ten tijde hier in geding is bepaald dat indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of de artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, de kosten van bijstand mede kunnen worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
De vraag die aan de rechtbank ter beoordeling is voorgelegd is of verweerder bevoegd is de aan [naam eiser in zaak AWB 09/2697] verstrekte bijstand van eiseres terug te vorderen omdat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] heeft verzwegen dat er tussen hem en eiseres gedurende de periode van 16 oktober 2007 tot 1 juni 2008 sprake was van een gezamenlijke huishouding bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wwb.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) is het bij belastende besluiten, zoals het onderhavige besluit, aan het bestuursorgaan om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te verzamelen. Daaruit volgt dat de bewijslast met betrekking tot het standpunt van verweerder dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] heeft verzwegen dat hij en eiseres een gezamenlijke huishouding voerden in beginsel op verweerder rust.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wwb is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Naar vaste rechtspraak van de CRvB dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
Verweerder heeft zijn standpunt dat sprake is van een gezamenlijke huishouwing op het adres [adres] gebaseerd op de verklaringen van de buurtbewoners [buurtbewoners], alle gedateerd 23 oktober 2008. Tevens heeft verweerder zich gebaseerd op de verklaringen van eiseres en [naam eiser in zaak AWB 09/2697].
Aangezien de betaling van de uitkering van [naam eiser in zaak AWB 09/2697] per 1 juni 2008 is stopgezet, strekt de beoordeling in de onderhavige zaak zich uit over de periode van 16 oktober 2007 tot 1 juni 2008.
Uit de verklaring van eiseres blijkt onder meer dat zij in augustus 2003 verkering heeft gekregen met [naam eiser in zaak AWB 09/2697], dat zij hem een postadres heeft gegeven om hem te helpen en dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] vanaf dat moment al veel bij haar verbleef. Zij heeft tevens verklaard dat zij vaak met [naam eiser in zaak AWB 09/2697] op vakantie is geweest en dat zij dan de vakanties betaalde. Eiseres heeft verklaard dat zij vanaf het begin van de relatie met [naam eiser in zaak AWB 09/2697] veel geld aan hem heeft besteed. Zij heeft hem geholpen met zijn schulden, een keer een boete voor hem betaald en betaalde ook de auto’s waar [naam eiser in zaak AWB 09/2697] gebruik van maakte, maar die op haar naam stonden. Eiseres heeft verder verklaard dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] haar heeft geholpen met klussen toen zij naar de woning aan de [adres] is verhuisd. Zij heeft verklaard dat zij geen rijbewijs heeft en dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] haar met haar auto naar haar werk brengt en ook weer ophaalt. Eiseres gaf aan dat zij de boodschappen samen met [naam eiser in zaak AWB 09/2697] doet, maar dat zij meestal een boodschappenlijstje maakte en dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] dan de boodschappen deed. Zij heeft verklaard altijd een lat-relatie met [naam eiser in zaak AWB 09/2697] te hebben gehad, maar dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] wel veel bij haar was en dat hij vanaf ongeveer juli 2008 als kamerbewoner bij haar woont.
[naam eiser in zaak AWB 09/2697] heeft onder meer verklaard dat hij eiseres op de camping heeft ontmoet toen hij nog een escortbedrijf had. Hij heeft verklaard een postadres bij eiseres aan de [postadres] te hebben gevraagd en dat hij regelmatig bij haar in deze woning kwam. Hij heeft verklaard dat hij heeft geklust in de woning aan de [adres], dat hij sinds eiseres daar woont minstens drie a vier keer per week bij haar is en dat hij vanaf het moment dat hij de woning aan de [voormalig adres] kwijt is, permanent bij haar woont. Hij heeft verder verklaard dat hij de gehele woning gebruikt, in de auto van eiseres rijdt, veel met haar samen doet en dat hij en eiseres wel een gezin lijken, maar dat hij geen relatie met haar heeft.
Uit de verklaringen van de buurtbewoners gedateerd 23 oktober 2008 blijkt onder meer dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697], eiseres en de zoon van eiseres in de zomer van 2007 gelijktijdig op het adres [adres] zijn komen wonen. Verder blijkt uit deze verklaringen dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] en eiseres samen op vakantie zijn geweest, dat zij op donderdag samen boodschappen doen en dat zij dagelijks samen de honden uitlaten. Tevens is verklaard dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] eerst een [merk auto] heeft gehad, daarna een [[merk auto], dat alleen [naam eiser in zaak AWB 09/2697] in de auto rijdt, dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] en eiseres wel vaak samen met de auto weggaan en dat de auto normaliter voor de deur staat.
Bij de heropeningsbeslissing van 15 december 2009 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld zijn standpunt nader te onderbouwen zoals in een bij de heropeningsbeslissing gevoegde brief is omschreven. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat een nadere verklaring van voornoemde buurtbewoners noodzakelijk is. Uit die verklaringen zou moeten blijken hoe lang zij aan de [adres] woonachtig zijn, wat hun relatie is/was tot eiseres en [naam eiser in zaak AWB 09/2697] en op grond van welke door hen geconstateerde feiten en/of omstandigheden zij tot de conclusie zijn gekomen dat eiseres en [naam eiser in zaak AWB 09/2697] en de zoon van eiseres tegelijkertijd op de [adres] zijn komen wonen en of [naam eiser in zaak AWB 09/2697] de hele periode in geding aldaar ook woonachtig was. Hieruit vloeit voort dat de rechtbank de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde verklaringen van de buurtbewoners onvoldoende acht. Dat betekent dat het bestreden besluit om die reden onvoldoende is gemotiveerd en derhalve in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Niettemin ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
In de door verweerder overgelegde nadere verklaringen van de buurtbewoners van 21 januari 2010 hebben de buurtbewoners hun verklaringen van 23 oktober 2008 bevestigd. Verder komt uit deze verklaringen naar voren dat zij in de gehele periode in geding buren waren van [naam eiser in zaak AWB 09/2697] en eiseres, dat zij hebben gezien dat om en nabij de zomer van 2007 eiseres, [naam eiser in zaak AWB 09/2697] en de zoon van eiseres in de woning aan de [adres] zijn getrokken en daar sindsdien met z’n drieën hebben gewoond. Volgens [buurtbewoner] weet ze dit omdat ze hen vrijwel dagelijks op dat adres heeft gezien. Verder zegt [buurtbewoner] dat ze [naam eiser in zaak AWB 09/2697] dagelijks in de auto (eerst een [merk auto] en later een [merk auto]) ziet rijden. [buurtbewoner] verklaart verder nog dat zij een goed beeld had van de buurt en wist wie waar woonde. Zij heeft zichzelf aan de nieuwe buren van [adres] voorgesteld toen zij er gingen wonen. [buurtbewoner] verklaart dat zij en haar man meestal thuis zijn en dus een goed beeld hebben wie er in hun directe omgeving woonachtig zijn. Volgens [buurtbewoner] wonen [naam eiser in zaak AWB 09/2697], eiseres en haar zoon sinds de zomer van 2007 op [adres] en wonen [naam eiser in zaak AWB 09/2697] en eiseres op de dag van het verhoor (21 januari 2010) er nog steeds. Zij hebben zich, toen zij er kwamen wonen, aan [buurtbewoner] en haar man voorgesteld als [namen]. [buurtbewoner] zegt dat ze hen altijd en op wisselende dagen en tijdstippen zien en dat ze honden hebben, die [naam eiser in zaak AWB 09/2697] vaak uitlaat.
De rechtbank is van oordeel dat met de in beroep door verweerder overgelegde aanvullende verklaringen van de buurtbewoners voldoende feitelijke grondslag bestaat voor verweerders standpunt dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] in de periode van 16 oktober 2007 tot 1 juni 2008 zijn hoofdverblijf op het adres van eiseres aan de [adres] heeft gehad. Uit de verklaringen van de buurtbewoners van 21 januari 2010 volgt dat zij als buren van eiseres en [naam eiser in zaak AWB 09/2697] een goed beeld hadden van de woonsituatie op het adres [adres]. Blijkens alle verklaringen van de buurtbewoners weten zij niet beter dan dat in de zomer van 2007 op het adres [adres] een gezin, bestaande uit eiseres, [naam eiser in zaak AWB 09/2697] en de zoon van eiseres is komen wonen. De buurtbewoners hebben hun wetenschap gebaseerd op het feit dat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] en eiseres zich aan hen hebben voorgesteld toen zij daar kwamen wonen in 2007 en dat zij hen daar dagelijks zagen. De verklaring van [naam eiser in zaak AWB 09/2697] dat hij eerst vanaf het moment waarop de kamerhuurovereenkomst is ingegaan permanent bij eiseres op genoemd adres zou zijn gaan wonen, acht de rechtbank, gelet op de verklaringen van de buurtbewoners, niet aannemelijk. Te meer niet omdat de verklaringen van de buurtbewoners dateren van na de zomer van 2008 en deze verklaringen geen enkel aanknopingspunt bieden voor een verhuizing van [naam eiser in zaak AWB 09/2697] in de zomer van 2008 naar het onderhavige adres.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaringen van eiseres en [naam eiser in zaak AWB 09/2697] voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat sprake is van wederzijdse verzorging. Met de betaling door eiseres van de gezamenlijke boodschappen, de vakanties en de auto, die door [naam eiser in zaak AWB 09/2697] werd gebruikt, is reeds sprake van een financiële verstrengeling tussen eiseres en [naam eiser in zaak AWB 09/2697] die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Bovendien laten de verklaringen van eiseres en [naam eiser in zaak AWB 09/2697] zien dat zij ook op andere wijze voor elkaar hebben gezorgd, zoals door het doen van de boodschappen, het uitlaten van de honden en het klussen in de woning van eiseres door [naam eiser in zaak AWB 09/2697]. Dit wordt ondersteund door de verklaringen van de buurtbewoners.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in de onderhavige periode met [naam eiser in zaak AWB 09/2697] een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wwb heeft gevoerd. Verlening van gezinsbijstand is niettemin achterwege gebleven omdat [naam eiser in zaak AWB 09/2697] de op hem rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Daarmee is gegeven dat ten aanzien van eiseres is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 59, tweede lid, van de Wwb. Verweerder was derhalve bevoegd de aan [naam eiser in zaak AWB 09/2697] verstrekte bijstand over de periode hier in geding mede van eiseres terug te vorderen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Proceskosten
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaarschrift. De rechtbank acht daartoe grond aanwezig. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren van eiseres weliswaar ongegrond verklaard, maar het bedrag aan bijstand, dat van eiseres wordt teruggevorderd, naar beneden bijgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee het primaire besluit van 23 oktober 2008, voor zover betrekking hebbend op het bedrag aan bijstand dat wordt teruggevorderd, herroepen. Niet is gebleken dat geen sprake is van het herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ook overigens is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:15 van de Awb. Voorgaande betekent dat de rechtbank verweerder zal veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het bezwaarschrift redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting) aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1449;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 24 december 2010.