ECLI:NL:RBARN:2010:BP0322

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
174660 (hoofdzaak) en 181113 (vrijwaring)
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake parkeerplaatsen en toezeggingen tussen Tasman, Breevast, Westeneng en Hanzevast

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Arnhem op 15 december 2010, zijn Tasman Properties Holding B.V. en Breevast B.V. eiseressen in conventie en verweersters in reconventie, terwijl Westeneng Vastgoed B.V. en Hanzevast Projecten B.V. gedaagden zijn. De kern van het geschil betreft de vraag of Hanzevast een mondelinge toezegging heeft gedaan aan het Fonds over het ter beschikking stellen van 294 parkeerplaatsen op haar percelen. Tasman en Breevast hebben de verplichting om deze toezegging te bewijzen, maar zijn hierin niet geslaagd. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de gestelde toezeggingen, en ontzegt de vorderingen van Tasman en Breevast. In reconventie wordt de vordering van Westeneng toegewezen, waarbij Tasman en Breevast worden veroordeeld tot ontruiming van de percelen en betaling van schadevergoeding. De rechtbank legt ook proceskostenveroordelingen op aan Tasman en Breevast, die in zowel conventie als reconventie in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral bij mondelinge toezeggingen die niet schriftelijk zijn vastgelegd.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaringen van 15 december 2010
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: 174660 / HA ZA 08-1495 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TASMAN PROPERTIES HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BREEVAST B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem
behandelend advocaat mr. J.C.P. van den Hamer te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESTENENG VASTGOED B.V.,
gevestigd te Barneveld,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.A. Wolleswinkel te Barneveld,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANZEVAST PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E.A. van der Dussen te Arnhem
behandelend advocaat mr. R. Snel te Groningen,
en in de vrijwaring met zaaknummer / rolnummer 181113 / HA ZA 09-272 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESTENENG VASTGOED B.V.,
gevestigd te Barneveld,
eiseres,
advocaat mr. R.A. Wolleswinkel te Barneveld,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANZEVAST PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. E.A. van der Dussen te Arnhem
behandelend advocaat mr. R. Snel te Groningen,
en in de vrijwaring met zaaknummer / rolnummer 181195 / HA ZA 09-291 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANZEVAST PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
eiseres,
advocaat mr. E.A. van der Dussen te Arnhem
behandelend advocaat mr. R. Snel te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESTENENG VASTGOED B.V.,
gevestigd te Barneveld,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. Wolleswinkel te Barneveld.
De partijen zullen hierna Tasman, Breevast, Westeneng en Hanzevast worden genoemd.
De procedure in de hoofdzaak
Het verloop van de procedure tot aan het tussenvonnis van 10 februari 2010 is in dat vonnis weergegeven. Er zijn getuigen gehoord, op 1 juni 2010 in de enquête en op 24 augustus 2010 in de contra-enquête. Daarvan zijn processen-verbaal opgemaakt. Vervolgens hebben Tasman en Breevast geconcludeerd na enquête, waarna Westeneng en Hanzevast (afzonderlijk) conclusies na enquête hebben genomen. Daarop is de zaak opnieuw verwezen naar de rol voor vonnis.
De verdere beoordeling in de hoofdzaak
in conventie
27. Hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 10 februari 2010 wordt gehandhaafd. In dat vonnis is aan Tasman en Breevast opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan blijken:
- dat Hanzevast mondeling aan het Fonds heeft toegezegd dat zij op de haar in eigendom toebehorende percelen op de huidige locatie, althans op een voor het Fonds conveniërende situering, voor onbeperkte tijd (derhalve eeuwigdurend) 294 parkeerplaatsen ter beschikking stelt aan het Fonds of aan rechtsopvolgers van het Fonds en dat zij deze verplichting ook aan haar rechtsopvolgers oplegt;
- dat de tegenprestatie daarvoor is voldaan met de betaling van de koopprijs van het Fonds aan Hanzevast;
- dat de hiervoor bedoelde rechten op de parkeerplaatsen aan Tasman en Breevast overgedragen zijn;
- dat Hanzevast haar tijdens besprekingen van eind 2007 en op 15 februari 2008 heeft toegezegd dat zij op de haar in eigendom toebehorende percelen op de huidige locatie, althans op een voor het Fonds conveniërende situering, voor onbeperkte tijd (derhalve eeuwigdurend) 294 parkeerplaatsen ter beschikking stelt aan het Fonds of aan rechtsopvolgers van het Fonds en dat zij deze verplichting ook aan haar rechtsopvolgers oplegt.
28. Om aan deze bewijsopdrachten te voldoen, hebben Tasman en Breevast getuigen in de enquête laten horen, te weten:
- [ ]. [getuige A] (statutair directeur van Breevast en beherend vennoot van de commanditaire vennootschap Tasman Properties c.v.),
[ ] [getuige B] (vastgoedconsultant),
- [ ] [getuige C] (directeur van Verwaltung Zwanzigste Sachwert Rendite-Fonds Holland GmbH (‘het Fonds’) ten tijde van de verkoop van de onroerendgoedportefeuille).
Westeneng en Hanzevast hebben getuigen in de contra-enquête laten horen, te weten:
- [ ] [getuige D] (sinds oktober 2006 directeur van Hanzevast Ontwikkeling B.V. en daarmee ook directeur van Hanzevast Projecten B.V.),
- [ ]. [getuige E] (van 1 januari 2007 tot 1 april 2009 mededirecteur van Hanzevast Ontwikkeling B.V. en daarmee ook directeur van Hanzevast Projecten B.V.).
De getuige [getuige A] heeft onder meer verklaard:
(…) MPC was de organisatie die in totaal 27 Duitse fondsen in de markt heeft gezet, waaronder het 20e fonds dat in deze zaak betrokken is geweest. (…) In opdracht van de verkoper was een due diligence uitgevoerd. Uit het daarvan opgemaakte document, bleek dat een deel van de parkeerplaatsen die bij de kantoren behoorden, niet waren gesitueerd op de percelen die te koop waren aangeboden. De feitelijke situatie zoals die werd gepresenteerd, bleek af te wijken van de juridische situatie. Om zekerheid te hebben over het gebruik van de parkeerplaatsen, hebben wij contact opgenomen met MPC. Ons werd meegedeeld dat de huurder van de objecten het gebruik had gekregen van de parkeerplaatsen op de andere percelen, omdat de verkoper indertijd voor de parkeerplaatsen had betaald, terwijl de huurder op zijn beurt voor de parkeerplaatsen huur betaalde. Voor mij is het zo dat het recht van het gebruik van de parkeerplaatsen primair hoort bij de eigenaar van het kantoorgebouw die die parkeerplaatsen samen met de kantoorruimte verhuurt aan de huurder. Dat is onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Dat is zo besproken. Met de mededeling van MPC hebben wij genoegen genomen. (…) Nadat wij op 20 december 2006 eigenaar waren geworden van het object in Barneveld, heb ik in juni 2007 mijn adviseur [getuige B] gevraagd de parkeerplaatsproblematiek, waarover ik mij niet geheel prettig voelde, op te lossen door deze juridisch te verankeren. [getuige B] heeft toen gesproken met de eigenaar van de percelen, Hanzevast Ontwikkeling. Voorjaar 2008 hoorden wij dat Hanzevast van plan was haar percelen door te verkopen aan Westeneng. Wij hebben toen Hanzevast laten weten dat zij ervoor moesten zorgen dat de afspraken over de parkeerplaatsen op een goede wijze zouden worden vastgelegd. (…)
De getuige [getuige C] heeft onder meer verklaard:
(…) In het kader van de procedure hebben verschillende gesprekken met Tasman plaatsgevonden. Ik kan mij niet herinneren dat wij bij deze transactie met zoveel woorden de mogelijkheden van parkeren hebben besproken. (…) Uit eigen wetenschap kan ik u geen mededelingen doen over hetgeen is gebeurd in 1999 bij de aankoop. Wat ik weet, weet ik uit stukken die daarover bestaan en uit mededelingen van daarbij betrokkenen. (…) Omdat er geen beperking in het gebruik van de parkeerplaatsen door Hanzevast aan ons was gemeld is daarover geen voorbehoud in het fondsoverzicht, dat u zojuist hebt aangehecht, opgenomen. Mij is niets bekend van specifieke afspraken over de parkeerplaatsen bij de gebouwen. Alles wat ik weet, ontleen ik aan de documentatie. (…) Ik kan mij niet herinneren dat ik tijdens de onderhandelingen met Tasman gesproken heb over de parkeerplaatsen. (…)
De getuige [getuige B] heeft onder meer verklaard:
(...) Wij hebben een due diligence onderzoek met betrekking tot de gehele portefeuille gedaan. Ten aanzien van Barneveld kwam de vraag naar voren hoe het met het parkeren was geregeld. Daarop is de vraag hierover gesteld in de digitale dataroom. Het antwoord luidde, dat de parkeerplaatsen niet op de grond lagen die werd aangeboden, maar dat de parkeerplaatsen als recht werden meegeleverd en ook als zodanig waren verhuurd. Wij konden constateren dat de mededeling over de verhuur juist was, omdat de desbetreffende huurcontracten in de dataroom aanwezig waren en door ons konden worden ingezien. Vervolgens is de aankoopbeslissing genomen en is de portefeuille geleverd. Eind 2007 heb ik mede naar aanleiding van het initiatief van Hanzevast in overleg met de heer [getuige A] overleg met Hanzevast gevoerd om te komen tot een formalisering van het gebruik van de parkeerplaatsen. Ik heb toen gesproken met de heren [getuige D] en [getuige E]. Hanzevast heeft toen bevestigd dat het recht de parkeerplaatsen te gebruiken bestond. (…) Begin 2008 heb ik nog een bespreking met Hanzevast gehad. Ik heb toen met de heer [getuige D] gesproken. Het ging over de parkeerplaatsen, de plannen die nog gemaakt zouden moeten worden. Ook de voorgenomen verkoop aan Westeneng is toen aan de orde geweest. Hij heeft mij verzekerd dat het recht op de parkeerplaatsen geen probleem was. Later heb ik nog een keer aan Hanzevast, ditmaal in de persoon van de heer [getuige E], gevraagd of het werkelijk zeker was dat over de parkeerplaatsen kon worden beschikt. Dat is mij toen met zoveel woorden bevestigd. (…)
De getuige [getuige D] heeft onder meer verklaard:
(…) Het was Hanzevast Beheer die de contacten onderhield met de Duitse fondsen. Daarbij was ik niet betrokken. Voor het eerst heb ik rechtstreeks contact met de fondsen gehad begin 2008. De aanleiding was de ontwikkeling van de locatie te Barneveld. Het bestemmingsplan ter plaatse bood de mogelijkheid de bebouwing uit te breiden. Naar aanleiding daarvan heb ik samen met mijn mededirecteur [getuige E] op 15 februari 2008 een gesprek gehad met de heer [getuige B]. [getuige B] trad op namens Breevast. Er is toen gesproken over de invulling van de parkeercapaciteit van 294 plaatsen. Wij waren er namelijk achtergekomen dat er in het verleden blijkbaar afspraken waren gemaakt over het kunnen parkeren van auto’s tot het genoemde aantal op het terrein dat aan Hanzevast toebehoorde. Ik had dat van mijn collega [getuige E] gehoord. (…)
U vraagt mij of ik op 15 februari 2008 tegenover [getuige B] de beschikbaarheid van de parkeerplaatsen met zoveel woorden heb bekrachtigd. Daar is geen sprake van geweest. Het was meer zo dat wij er van uit gingen dat er afspraken over waren gemaakt en dat wij deze wilden respecteren. U vraagt mij nog of ik iets weet over de termijn gedurende welke de parkeerplaatsen beschikbaar zouden zijn. Daar was mij niets van bekend. Daarover is met [getuige B] ook niet gesproken. Ook niet dat het om niet zou zijn. Het was meer een situatie van dat wij wilden proberen een herhaling van de problemen te voorkomen door het vinden van een bevredigende oplossing. Er is geen discussie met [getuige B] geweest over het wel of niet hebben van een recht op de parkeerplaatsen. Ik ging er van uit dat dat recht er was. (…)
De blijkbaar bestaande afspraak over de parkeerplaatsen, waarvan niets op papier stond, is indertijd gemaakt tussen Hanzevast en MPC, waaronder de Duitse fondsen vielen. Medio maart 2008 is er nog een tweede gesprek door mij met [getuige B] gevoerd. (…) Ik heb toen ontkend dat er concrete afspraken zijn gemaakt, maar wel gezegd dat wij de verplichting voelden de eerdere afspraak na te komen.
De getuige [getuige E] heeft onder meer verklaard:
(…) Ik had uit het dossier opgemaakt en ook na interne navraag bevestigd gekregen dat er een mondelinge afspraak bestond over het gebruik van 294 parkeerplaatsen op het terrein van Hanzevast. (…)
Op wiens initiatief het is geweest zou ik nu niet meer kunnen zeggen, maar op 16 februari 2008 heb ik samen met [getuige D] met hem [[getuige B] als vertegenwoordiger van Breevast, rb.] gesproken over de parkeerplaatsen. (…) Wij hebben de aanwezigheid van de parkeerplaatsen op ons terrein als een gegeven beschouwd. Het was verder geen discussiepunt. Er is ook niet over gesproken op grond waarvan zich die parkeerplaatsen op het terrein van Hanzevast bevonden. (…)
Tijdens het gesprek op 16 februari 2008 is door ons niet een toezegging gedaan dat de parkeerplaatsen voor onbeperkte tijd ter beschikking zouden staan. Over de duur van de beschikbaarheid is niet gesproken. Evenmin over een vergoeding voor het gebruik of de herinrichting. (…)
29. Een getuigenverklaring kan slechts als bewijs dienen voor zover deze betrekking heeft op feiten die aan de getuige uit eigen waarneming bekend zijn (artikel 163 Rv.). De getuigen in de onderhavige zaak hebben geen van allen op grond van hun eigen waarneming kunnen verklaren dat Hanzevast een mondelinge toezegging heeft gedaan aan het Fonds. Er zijn geen getuigen gehoord die hebben verklaard dat door of jegens henzelf in 1999 een mondelinge toezegging over het gebruik van de parkeerplaatsen is gedaan of dat zij erbij aanwezig zijn geweest toen een dergelijke toezegging werd gedaan. Ook de getuigen die het bestaan van een recht op parkeren hebben aangenomen, hebben niet kunnen verklaren welke personen bij de mondelinge toezegging waren betrokken en waar, wanneer en onder welke omstandigheden die toezegging is gedaan. De getuige [getuige C], die destijds directeur van het Fonds was, heeft verklaard daarover uit eigen wetenschap geen mededelingen te kunnen doen. De getuige [getuige D] ontleent zijn wetenschap aan de getuige [getuige E]. De getuige [getuige E] heeft zijn verklaringen gebaseerd op het dossier en bevestiging daarvan na interne navraag. Hij heeft niet verklaard wat het dossier op dit punt inhield en wie dat heeft bevestigd. [getuige A] baseert zich op verklaringen van MPC en [getuige B] op door hem gestelde vragen naar aanleiding van een due diligence onderzoek dat hij heeft uitgevoerd. Ook hebben de getuigen niet kunnen verklaren over de aard en de duur van het recht en over de opzegbaarheid ervan. Voorts ontbreken concrete verklaringen of andere gegevens over betaling voor het recht (welk bedrag is er betaald en wanneer, dan wel welk deel van de koopsom ziet op het recht, hoe is de hoogte van dat bedrag bepaald?). Weliswaar heeft de getuige [getuige B] verklaard dat [getuige D] hem begin 2008 heeft verzekerd dat het recht op de parkeerplaatsen geen probleem was en dat [getuige E] hem later desgevraagd met zoveel woorden heeft bevestigd dat het werkelijk zeker was dat over de parkeerplaatsen kon worden beschikt, maar [getuige D] en [getuige E] hebben dat als getuigen tegengesproken. Al met al is het aangedragen bewijs onvoldoende, zodat Tasman en Breevast niet in hun bewijsopdrachten zijn geslaagd. De conclusie is dat Tasman en Breevast hun vorderingen moeten worden ontzegd, zowel de jegens Westeneng ingestelde vorderingen die strekken tot het geven van een verklaring voor recht en tot nakoming, als de voorwaardelijke vordering jegens Hanzevast die strekt tot schadevergoeding.
in reconventie
vorderingen 1, 2 en 3: artikel 9 van de akte van levering/opzegging
30. Weliswaar heeft Westeneng een verplichting tot nakoming van de gestelde toezegging van Hanzevast aan het Fonds overgenomen (tussenvonnis 10 februari 2010 onder 14 en 15), maar een daarmee corresponderend recht aan de zijde van Tasman en Breevast, gevestigd door die toezegging (tussenvonnis 10 februari 2010 onder 12), is niet komen vast te staan, zoals hiervoor is overwogen. De primaire vordering onder 1 wordt zo uitgelegd dat een verklaring voor recht van die strekking wordt verlangd, en zal aldus worden toegewezen. De subsidiair en meer subsidiair (onder 2 en 3) ingestelde vorderingen komen daarom niet aan de orde.
vordering 4: ontruiming
31. Nu een recht van Tasman en Breevast om te parkeren op de percelen die in eigendom aan Westeneng toebehoren niet is komen vast te staan, is ook de door Westeneng ingestelde vordering strekkende tot ontruiming van die percelen toewijsbaar. De in verband daarmee gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot € 5.000,- voor iedere dag dat Tasman en Breevast daarmee in gebreke blijven met een maximum van € 500.000,-.
vordering 5: schadevergoeding op te maken bij staat
32. Tasman en Breevast hebben beslag gelegd op percelen van Westeneng, terwijl Tasman van die percelen gebruikmaakt om te parkeren zonder daartoe het recht te hebben. De mogelijkheid dat Westeneng daardoor schade lijdt is aannemelijk. De vordering om Tasman en Breevast te veroordelen tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat, is daarom toewijsbaar.
vorderingen 6 en 7: voorschot op schadevergoeding en betaling van ‘achterstanden’
33. Westeneng heeft de hoogte van het door haar gevorderde voorschot op haar schade berekend als het product van een redelijk rendement (door haar gesteld op 8%) en de door haar betaalde koopsom van de percelen, uitgedrukt in bedragen per kwartaal. Voor zover deze kwartaalbedragen betrekking hebben op de percelen die Tasman daadwerkelijk in gebruik heeft om te parkeren, heeft Westeneng deze ‘gebruiksvergoeding’ genoemd. Deze vergoeding ziet niettemin op schade, geleden als gevolg van een onrechtmatige daad van Tasman en Breevast, en is op dezelfde wijze berekend als de schade die betrekking heeft op de omliggende percelen. Tegen de berekening van deze kwartaalbedragen en de hoogte van het door Westeneng gehanteerde redelijke rendement hebben Tasman en Breevast geen verweer gevoerd. De vordering tot betaling van deze bedragen als voorschot is daarom toewijsbaar, zowel die tot betaling ineens van de bedragen die betrekking hebben op de periode vanaf 28 april 2008 tot heden als die tot betaling van het lopende kwartaal en toekomstige kwartalen, met dien verstande dat er geen aanleiding is Tasman en Breevast te veroordelen tot betaling aan het begin van elk kwartaal, nu de onrechtmatigheid in de loop van een kwartaal kan worden opgeheven door ontruiming. De vergoedingsplicht eindigt dan, en dus niet op ‘het moment dat alle geschillen tussen partijen met betrekking tot bedoeld parkeerterrein respectievelijk de omringende gronden zijn opgelost’, zoals Westeneng voorstaat.
voorts in conventie en in reconventie
34. Tasman en Breevast worden als de zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk te stellen partijen veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie. Zij worden ook veroordeeld in de kosten van de incidenten tot oproeping in vrijwaring, nu die kosten zijn gemaakt als gevolg van de in conventie ingestelde vordering. Tevens zullen zij de tegen Westeneng en Hanzevast uit te spreken proceskostenveroordelingen in de vrijwaringen aan hen moeten vergoeden.
De verdere beoordeling in de vrijwaringen
35. De vorderingen die Tasman en Breevast tegen Westeneng en Hanzevast in de hoofdzaak in conventie hebben ingesteld, worden hun ontzegd en de vorderingen die Westeneng in de hoofdzaak tegen Tasman en Breevast in reconventie heeft ingesteld, worden toegewezen. Daarom is noch vrijwaring van Westeneng door Hanzevast, noch vrijwaring van Hanzevast door Westeneng aan de orde, zodat Westeneng en Hanzevast in hun vorderingen strekkende tot vrijwaring niet kunnen worden ontvangen, zodat afwijzing daarvan moet volgen.
36. Omdat Westeneng en Hanzevast in hun vorderingen strekkende tot vrijwaring niet-ontvankelijk worden verklaard, worden zij veroordeeld in de proceskosten, Westeneng in de proceskosten in de vrijwaringsprocedure tegen Hanzevast en Hanzevast in de proceskosten in de vrijwaringsprocedure tegen Westeneng.
De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak in conventie
ontzegt aan Tasman en Breevast hun vorderingen;
veroordeelt Tasman en Breevast in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van Westeneng begroot op € 254,- aan vast recht en € 2.034,- aan salaris voor de advocaat en aan de zijde van Hanzevast op € 254,- aan vast recht en € 2.034,- aan salaris voor de advocaat;
veroordeelt Tasman en Breevast tot betaling aan Westeneng en Hanzevast van de tegen hen uit te spreken proceskostenveroordelingen in de vrijwaringen, aan de zijde van Westeneng in verband met de vrijwaringsprocedure tegen Hanzevast tot aan dit vonnis begroot op de eigen kosten van Westeneng, te weten € 904,- aan kosten voor de advocaat en € 72,25 aan kosten van dagvaarding en de door Westeneng aan Hanzevast te vergoeden kosten, te weten € 904,- aan kosten voor de advocaat, en aan de zijde van Hanzevast in verband met de vrijwaringsprocedure tegen Westeneng tot aan dit vonnis begroot op de eigen kosten van Hanzevast, te weten € 904,- aan kosten voor de advocaat en € 72,25 aan kosten van dagvaarding en de door Hanzevast aan Westeneng te vergoeden kosten, te weten € 904,- aan kosten voor de advocaat;
in de hoofdzaak in reconventie
verklaart voor recht dat tegenover de toezegging zoals deze is opgenomen in artikel 9 van de akte van levering van 28 april 2008 inzake het perceel grond gelegen aan de Mercuriusweg en Baron van Nagellstraat te Barneveld geen recht staat aan de zijde van Tasman en Breevast;
veroordeelt Tasman en Breevast binnen een maand na betekening van dit vonnis de door Westeneng op 28 april 2008 in eigendom verkregen onroerende zaak bestaande uit een bedrijfshal en verdere opstallen, ondergrond, erven, parkeerterrein staande en gelegen aan de Baron van Nagellstraat te Barneveld, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie G nummers 4507, 4723, 4724, 5016, 5017 en 5020 geheel leeg en ontruimd ter beschikking van Westeneng te stellen en deze met alle daarin en daarop aanwezige personen en zaken te verlaten en te ontruimen althans voor een en ander zorg te doen dragen met machtiging van Westeneng om indien Tasman en Breevast daaraan niet voldoen althans niet zorgen dat daaraan wordt voldaan de ontruiming zelf te doen uitvoeren, desnoods met behulp van de sterke arm van justitie en politie alsmede op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat Tasman en Breevast daarmee in gebreke blijven met een maximum van € 500.000,-;
veroordeelt Tasman en Breevast tot vergoeding van alle door Westeneng geleden en nog te lijden schade vanwege beslaglegging door hen en het door hen niet althans niet tijdig ter vrije beschikking stellen van de onroerende zaak aan Westeneng, nader op te maken bij staat;
veroordeelt Tasman en Breevast tot betaling aan Westeneng van € 59.160,52 per kwartaal terzake het haar in eigendom toebehorende parkeerterrein met toebehoren ter grootte van 23.822 m² en van € 25.804,03 per kwartaal terzake de het parkeerterrein omringende gronden die aan Westeneng in eigendom toebehoren ter grootte van 10.312 m² en wel door betaling ineens van die bedragen over de periode van 28 april 2008 tot heden en door betaling van de lopende kwartaalbedragen steeds na afloop van elk kwartaal totdat Tasman en Breevast hebben voldaan aan de hiervoor uitgesproken veroordeling tot ontruiming;
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat alsmede de veroordelingen tot betaling van voorschotten daarop uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt Tasman en Breevast in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van Westeneng begroot op € 3.870,- aan salaris voor de advocaat;
in de incidenten
veroordeelt Tasman en Breevast in de kosten van de incidenten tot oproeping in vrijwaring, aan de zijde van Westeneng en Hanzevast tot aan dit vonnis telkens begroot op € 452,- aan kosten voor de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling jegens Westeneng uitvoerbaar bij voorraad;
in de vrijwaring Westeneng/Hanzevast (zaaknummer / rolnummer 181113 / HA ZA 09-272)
wijst de vordering van Westeneng tot vrijwaring af;
veroordeelt Westeneng in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van Hanzevast begroot op € 904,- aan kosten van de advocaat.
in de vrijwaring Hanzevast/Westeneng (zaaknummer / rolnummer 181195 / HA ZA 09-291)
wijst de vordering van Hanzevast tot vrijwaring af;
veroordeelt Hanzevast in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van Westeneng begroot op € 904,- aan kosten van de advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. van Driel van Wageningen, A.E.B. ter Heide en J.M. Graat en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2010.
coll.: CLB