ECLI:NL:RBARN:2010:BO8998

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900197-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door Poolse man op huisgenoot in Kesteren

In deze zaak is een 30-jarige Poolse man veroordeeld voor doodslag op zijn huisgenoot, gepleegd in de periode van 7 januari 2010 tot en met 11 februari 2010 te Kesteren. De verdachte verbleef in de woning waar het slachtoffer enige tijd dood in een slaapkamer lag. Hoewel er geen direct bewijs was dat de verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht, concludeerde de rechtbank dat hij verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer op basis van een samenstel van feiten en de inconsistenties in de verklaringen van de verdachte. De verdachte had het syndroom van Asperger, maar de rechtbank kon geen conclusies trekken over zijn toerekeningsvatbaarheid, aangezien hij ontkende betrokken te zijn geweest bij de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen jaar op, in overeenstemming met de eis van de officier van justitie. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven en de schuld afschuift op een onbekende persoon. De zaak werd behandeld door de meervoudige kamer van de Rechtbank Arnhem, en de uitspraak vond plaats op 28 december 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/900197-10
Data zittingen : 16 juni 2010, 17 augustus 2010, 9 november 2010 en 14 december 2010
Datum uitspraak : 28 december 2010
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsvrouw : mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Culemborg.
Officier van justitie : mr. A. van Veen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
Hij op enig moment in of omstreeks de periode van de 7 januari 2010 tot en met
15 januari 2010, althans op enig moment in of omstreeks de periode van 7
januari 2010 tot en met 11 februari 2010 te Kesteren, in elk geval in de
gemeente Neder Betuwe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade C.M.
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of
verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg,
althans na (kort) tevoren genomen besluit, met een mes en/of een ander
soortgelijk steekwapen en/of scherp voorwerp in het lichaam en/of een of meer
lichaamsdelen van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken en/of gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Hij op enig moment in of omstreeks de periode van 7 januari 2010 tot en met
15 januari 2010, althans op enig moment in of omstreeks de periode van 7
januari 2010 tot en met 11 februari 2010 te Kesteren, in elk geval in de
gemeente Neder Betuwe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk C.M. [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
opzettelijk C.M. [slachtoffer] met een mes en/of een ander soortgelijk
steekwapen en/of scherp voorwerp in het lichaam en/of een of meer
lichaamsdelen heeft/hebben gestoken en/of gesneden tengevolge waarvan
voornoemde persoon is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 14 december 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Culemborg.
Als officier van justitie is aanwezig mr. A. van Veen. Hij heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De gebrekkige vertalingen bij de politieverhoren
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging vanwege de ernstige tekortkomingen in de vertalingen van de tolk bij de politieverhoren van verdachte.
Verdachte is geboren en getogen in Polen en spreekt niet of nauwelijks Nederlands. Bij diens verhoren in hoedanigheid van verdachte is gebruik gemaakt van een door de politie ingeschakelde tolk. Tijdens de verhoren heeft verdachte met regelmaat bezwaar gemaakt tegen de gebrekkige en soms onjuiste vertaling door de tolk. De raadsvrouw heeft in haar pleidooi uitvoerig gewezen op de concrete fouten en tekortkomingen in de vertaling van de gestelde vragen en gegeven antwoorden door deze tolk. Op sommige momenten wordt daardoor de context van een bepaalde vraag of verklaring veranderd en wordt verdachte niet goed begrepen, hetgeen bij her-haling heeft geleid tot irritatie over en weer. Ten onrechte heeft de politie geen aandacht besteed aan de klachten van verdachte hierover en heeft zij niet gezorgd voor vervanging van de tolk. Dat is in strijd met de plicht van de overheid om er voor te zorgen dat een deskundige tolk wordt ingeschakeld bij het verhoor van een verdachte die de gebruikte taal niet machtig is. De bijstand van een tolk moet practical and effective zijn en anders is er sprake van strijd met het beginsel van fair trial van artikel 6 EVRM, zoals ook verwoord in het Rapport van de Commissie Kwaliteitseisen Tolken en Vertalers. Verdachte voelde zich door deze gang van zaken onder druk gezet zodat zijn verklaringen niet in vrijheid zijn afgelegd. Er is sprake van een ongeoorloofde psychische druk op verdachte, waardoor een zodanige inbreuk op beginselen van een goede procesorde is gemaakt en doelbewust en met grove veronachtzaming van diens belangen tekort is gedaan aan een eerlijke behandeling, dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft dit verweer bestreden. Ook al zijn er fouten gemaakt door de tolk bij het verhoor van verdachte, deze fouten zijn inmiddels hersteld door de nieuwe vertaling. Verdachte is daarmee uiteindelijk niet in zijn belangen geschaad. Dat er sprake is geweest van een hierdoor veroorzaakte ontoelaatbare psychische druk tijdens de verhoren, is niet komen vast te staan.
De beoordeling door de rechtbank
Naar aanleiding van door de verdediging geopperde bezwaren tegen de gebrekkige vertaling door de tolk bij de politieverhoren, heeft de rechtbank ter zitting van 16 juni 2010, mede op basis van een proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2010 (pg 367), een nieuwe vertaling van de audiovisueel vastgelegde verhoren van verdachte gelast. Deze nieuwe vertalingen zijn toegevoegd aan het dossier. Bij deze vertaling is de nieuwe vertaler, drs. Szweryn, ook ingegaan op de wijze van vertaling door de 'politietolk', zoals vastgelegd op de dvd's. De nieuwe vertaler geeft aan dat de politietolk bij herhaling onjuist weergaf wat er over en weer werd gezegd en dat diens grammaticale kennis tekort schoot waardoor er verwarring ontstond over wat er was gezegd. En ook dat verdachte zich meermalen heeft beklaagd over de kwaliteit en accuratesse van de vertaling.
Met de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van de vervolgende overheid is om te zorgen voor een adequate en accurate vertaling van hetgeen wordt ge-zegd en voorgehouden tijdens een verhoor. Deze plicht maakt onderdeel uit van de zorgplicht die voortvloeit uit artikel 6 EVRM; de overheid dient zorg te dragen voor de inrichting van een strafvervolging die voldoet aan de eisen van een fair trial. De politie heeft kennis genomen van de klachten van verdachte over de kwaliteit van de tolk, maar heeft daar vervolgens niets mee gedaan. Eerst na afloop van de politieverhoren is, in opdracht van de officier van justitie, een onderzoek ingesteld dienaangaande (het eerder vermelde proces-verbaal van 10 mei 2010). De rechtbank onderkent dat de vergissingen en onjuiste vertalingen door de tolk bij tijd en wijle bij verdachte gevoelens van onbehagen moeten hebben teweeg gebracht, omdat hij verder hierop geen invloed kon uitoefenen. De rechtbank betreurt dat niet in een eerder stadium de klachten van verdachte serieus zijn genomen en een onderzoek dienaangaande is ingesteld. Dat wil echter niet zeggen dat de politie doelbewust te werk is gegaan om de belangen van verdachte te schaden. De kritische opmerkingen van verdachte zijn immers wel in de processen-verbaal van verhoor opgenomen, zodat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de politie een en ander had willen verdoezelen. Er is ook geen sprake van een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, mede gelet op het feit dat de verhoren wel audiovisueel zijn opgenomen zodat transparantie was gewaarborgd en reconstructie en verbetering achteraf mogelijk waren. Het geconstateerde verzuim is inmiddels hersteld door de nieuwe vertaling van de politieverhoren, zodat verdachte niet in zijn belangen is geschaad. Dit geldt temeer, nu verdachte bij de feitelijke ondervraging tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 14 december 2010 veelvuldig heeft verwezen naar zijn bij de politie afgelegde verklaringen en gezegd heeft daarbij te willen blij-ven. Bovendien is door de verdediging niet gesteld dat de weergave van de door verdachte afge-legde verklaringen (in de nieuwe vertaling) niet de werkelijk afgelegde verklaringen weerspiegelen. Gelet op het voorgaande is er daarom geen reden aan dit verzuim het vérgaande gevolg van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te verbinden. Het verweer wordt verworpen.
3. De beslissing inzake het bewijs
Bewijsuitsluiting
De gebrekkige vertalingen bij de politieverhoren
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verklaringen die verdachte als verdachte heeft afgelegd bij de politie, moeten worden uitgesloten van de bewijsvoering om redenen als hiervoor vermeld bij de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (de gebrekkige vertaling door de tolk). Om dezelfde redenen als op die plaats uiteengezet, wordt dit verweer verworpen. Niet gezegd kan worden dat verdachte door de gebrekkige vertaling anders heeft verklaard dan hij zou hebben gedaan als de vertaling accuraat en juist was geweest. Integendeel, zoals hier-voor overwogen verwijst verdachte juist naar de desbetreffende verklaringen en blijft hij daar ook bij.
Omzeiling van processuele waarborgen
Standpunt van de verdediging
Daarnaast heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. Verdachte is aanvankelijk, na zijn melding van de vondst van de overleden [slachtoffer], gehoord als getuige. Bij de verhoren op 12 en 13 februari 2010 (pg 404 en pg 438) is dat ook gezegd, maar is hem tevens verteld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. De raadsvrouw neemt de stelling in dat verdachte daarmee feitelijk werd aangemerkt als verdachte, nu ingevolge artikel 29 Wetboek van Strafvordering alleen de verdachte wordt gewezen op dit zwijgrecht. Tegelijkertijd zijn hem echter allerlei rechten en waarborgen onthouden die de wet aan die positie verbindt. Immers, door de suggestie te wekken dat hij werd gehoord als getuige, werd het aan verdachte toekomende zwijgrecht illusoir gemaakt, nu van een getuige een actieve deelname aan het verhoor wordt verlangd en een getuige verplicht is de waarheid te vertellen, in tegenstelling tot een verdachte die zich op het zwijgrecht mag beroepen. Ook is verdachte op die wijze het recht op bijstand door en con-sultatie van een advocaat onthouden. Gevolg is dat beide getuigenverklaringen van de bewijsvoering moeten worden uitgesloten.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft dit verweer bestreden. Er is niets op tegen om tegen een getuige te zeggen dat hij niet tot antwoorden verplicht is en dat hij zichzelf niet hoeft te belasten. Er is een parallel met HR 9 november 2010, NJ 2010, 615, LJN BN7727, waarin de Hoge Raad heeft beslist dat de Salduz-waarborgen niet - zonder meer - gelden bij een verdachte die niet is aangehouden en die zich dus aan een verhoorsituatie kan onttrekken.
Beoordeling door de rechtbank
Op 11 februari 2010 heeft verdachte, toen hij naar eigen zeggen na een afwezigheid van enkele weken terug kwam, in de woning het lijk van [slachtoffer] aangetroffen. Hij heeft dit gemeld bij de politie waarop deze een onderzoek is gestart. Aansluitend daarop is verdachte dezelfde dag als getuige gehoord (pg 387). Op 12 februari 2010 (pg 404) en op 13 februari 2010 (pg 438) is hij nogmaals gehoord, steeds als getuige. Bij de twee laatstgenoemde verhoren is hem medege-deeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Naar het oordeel van de rechtbank was deze mededeling niet onoirbaar of onjuist. Gezien de zojuist geschetste omstandigheden, was het op dat moment niet ondenkbaar dat op enig moment in de toekomst een nader onderzoek zou kunnen worden ingesteld naar de mogelijke betrokkenheid van de kamergenoot van een door een misdrijf om het leven gekomen slachtoffer, zodat verdachte uit voorzorg op zijn zwijgrecht is gewezen. Dat wil niet zeggen dat jegens verdachte op dat moment ook al een op feiten en omstandigheden berustende verdenking bestond.
Eerst na de genoemde verhoren is jegens verdachte een verdenking ontstaan van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer]. Zijn als getuige afgelegde verklaring dat hij de weken daarvoor niet in Kesteren en omgeving was geweest, bleek niet te rijmen met gegevens over zijn telefoonverkeer en met andere verkregen informatie (sporen van bewoning in de periode dat het slachtoffer al overleden was, het aantreffen van recente, geopende brieven en verpakkingsmateriaal van recentelijk gekochte levensmiddelen), zoals nader weergegeven in het stamproces-verbaal. Met de constatering dat verdachte ten tijde van de eerste verhoren nog niet was aangemerkt als verdachte, komt de feitelijke grondslag aan het verweer te ontvallen. Overigens merkt de rechtbank op dat de positie van een getuige bij een politieverhoor anders is dan bij een rechter-commissaris of rechter ter terechtzitting. Immers, van een getuige bij een politieverhoor wordt -uiteraard- verwacht dat deze de waarheid spreekt, doch deze staat niet onder ede. Om die reden wordt een getuige in een dergelijk verhoor ook niet op het verschoningsrecht gewezen. In die zin maakt het voor de inhoud van de verklaring van verdachte op zichzelf niet uit in welke hoedanigheid hij is gehoord. Gelet op het voorgaande wordt het verweer verworpen.
De bewijsvoering
De vaststaande feiten
Op basis van de na te noemen bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten, die ook niet ter discussie hebben gestaan, worden vastgesteld.
- Verdachte en [slachtoffer] zijn in januari 2008 vanuit Polen naar Nederland gekomen om hier te werken. Zij bewoonden laatstelijk een woning in Kesteren.
- De telefoon die verdachte gebruikt, heeft het nummer [nummer].
- Op 9 januari 2010 omstreeks 06.00 uur heeft [slachtoffer] zijn nachtdienst beëindigd en is hij naar huis gegaan.
- Op 11 februari 2010 heeft verdachte, tezamen met zijn voormalige werkgever Van [naam], bij de politie gemeld dat [slachtoffer] dood in hun woning lag.
- Bij de sectie van het lichaam van [slachtoffer] op 13 februari 2010 is het volgende vastgesteld :
- een scherprandig huiddefect op de borstkas, 5½ cm van de middellijn en aansluitend daarop een steekkanaal door de 6e en 7e rib links, door het hartzakje, de linker hartkamer, door het middenrif en door de leveroppervlak. Dit steekkanaal loopt van boven naar beneden en heeft een lengte van ca 11 cm.
- twee scherprandige huiddefecten aan de buitenzijde van de linkeronderarm, beide met elkaar 'verbonden' door een steekkanaal van ca 7 cm.
- de - bij leven toegebrachte - letsels in de borstkas en het opgetreden bloedverlies kunnen het overlijden zonder meer verklaren.
- theoretisch/anatomisch is het mogelijk de steekverwondingen in de linkerarm en de borst-kas in één verlengd steekkanaal te passen, dat wil zeggen dat beide verwondingen in één beweging zijn toegebracht. Dat dit is gebeurd door het slachtoffer zelf in het kader van zelfmoord, wordt echter als uitermate onwaarschijnlijk gezien.
- Het lichaam vertoonde tekenen van gevorderde ontbinding, die kunnen passen bij een postmortale periode van één tot meerdere weken.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde (doodslag). Hoewel er geen rechtstreeks bewijs is voor het daderschap van verdachte, wijzen alle vastgestelde feiten en omstandigheden in zijn richting. Verdachte heeft aanvankelijk leugenachtige verklaringen afgelegd over zijn afwezigheid in de maand januari en begin februari 2010 en hij heeft wekenlang het overlijden van [slachtoffer] geheim gehouden, er waren financiële problemen en [slachtoffer] dreigde verdachte de woning uit te zetten. De verklaring die verdachte hiervoor geeft, is ongeloofwaardig en verdachte weigert om meer inzicht te verschaffen in wat er wel is gebeurd. Voor de primair tenlastegelegde voorbedachte raad (moord) is onvoldoende bewijs.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft gedood. Hij voelt zich weliswaar op eniger-lei wijze betrokken bij diens overlijden, omdat hij bekend was met de doodswens van [slachtoffer] en hij hem in contact heeft gebracht met iemand die zijn dood moet hebben teweeggebracht, maar dat is meer een morele betrokkenheid en niet een strafbare betrokkenheid. De raadsvrouw heeft betoogd dat er geen bewijs voorhanden is dat verdachte rechtstreeks op strafrechtelijk relevante wijze in verband brengt met het overlijden. Het overlijden van [slachtoffer] is, op diens eigen verzoek, veroorzaakt door een derde, die verdachte wel kent, maar waarover hij niet nader wil verklaren. Dat is echter gebeurd zonder enige feitelijke bemoeienis van verdachte. Ook ontbreekt ieder bewijs voor het opzet op het veroorzaken van de dood van [slachtoffer]. Voor voorbedachte raad is al helemaal geen bewijs.
De beoordeling door de rechtbank
Hoewel het strafdossier geen bewijsmiddel bevat dat verdachte rechtstreeks aanwijst als degene die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte hieraan wel schuldig is. De rechtbank grondt deze overtuiging op het samenstel van gebeurtenissen en feiten en de wisselende en deels ongeloofwaardige c.q. leugenachtige verklaringen van verdachte, zoals hierna uit de doeken wordt gedaan.
Aanvankelijk heeft verdachte, toen hij na de ontdekking van het lijk van [slachtoffer] als getuige werd gehoord, verklaard dat hij begin januari 2010 uit Kesteren is vertrokken om elders, onder meer in Lelystad, te gaan werken. Hij had € 4.500 bij [slachtoffer] achtergelaten voor de huur en voor de aankoop van een filmcamera. Nadat het werk in Lelystad was afgelopen, is hij naar Amsterdam, Rotterdam, Hoek van Holland en Luik geweest. In die periode heeft hij wel contact gehad met de verhuurders in verband met de achterstand in huurbetaling, maar hij ging er van uit dat [slachtoffer] dat zou regelen.
Vervolgens heeft de politie een onderzoek ingesteld naar deze verklaring. Daarbij is onder meer het volgende naar voren gekomen:
- Analyse van het telefoonverkeer dat heeft plaats gevonden met de telefoon van verdachte, wijst uit dat deze telefoon in de periode van 9 januari 2010 tot en met 11 februari 2010 een aantal keren actief is geweest en daarbij telkens, op één keer na, de zendmast aan de [adres] aanstraalt. Op 15 januari 2010 om 17:50 uur wordt een zendmast in Arnhem ([adres]) aangestraald. Gebeld wordt met het telefoonnummer van de moeder van verdachte.
- Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en het slachtoffer, is een kwitantie aangetroffen van de MediaMarkt, Velperplein 13 te Arnhem, betreffende de aankoop van een computerspel op 15 januari 2010 te 17.42. Uit de computergegvens van verdachte is op te maken dat dit spel diezelfde dag is geïnstalleerd op de computer die zich in de woning in Kesteren bevond en dat dit spel sinds die dag ook diverse malen is gespeeld.
- Tijdens de doorzoeking van de woning zijn in de vuilnisbak aangetroffen een verpakking van etenswaren van de Spar d.d. 28 januari 2010 en een aan verdachte gerichte, geopende brief van Intrum Justitia d.d. 29 januari 2010.
- [naam], een voormalige collega van verdachte, heeft hem op 9 januari 2010 gezien terwijl verdachte boodschappen deed bij de Spar in Kesteren.
Wanneer verdachte in zijn verhoor van 4 maart 2010 om 10.23 uur wordt geconfronteerd met deze gegevens, verklaart hij dat hij in zekere zin wel betrokken is bij het overlijden van [slachtoffer], maar dat hij op dat punt verder geen verklaring kan afleggen en in het verhoor om 14.49 uur diezelfde dag erkent verdachte dat hij al die tijd, terwijl [slachtoffer] dood op zijn kamer lag, in de woning was om te rouwen over het overlijden van [slachtoffer]. Dat deed hij door dingen te doen die [slachtoffer] zou hebben gedaan of zou willen doen.
Geconcludeerd kan worden dat verdachte aanvankelijk een leugenachtige verklaring heeft afgelegd over zijn bezigheden en verblijfplaats in de periode begin januari t/m 10 februari 2010.
[naam], een collega van [slachtoffer], heeft verklaard dat hij op 10 januari 2010 een sms-bericht ontving van de telefoon met nummer [nummer], waarin [slachtoffer] aangaf dat hij ziek was en niet zou komen werken. [[naam], voorman bij Recticel, heeft verklaard dat hij op 11 januari 2010 werd gebeld door verdachte vanaf het nummer [nummer] met de mededeling dat [slachtoffer] ziek was en volgens de dokter ten minste tot 14 januari 2010 in bed zou moeten blijven. Blijkens de telecomanalyse bevond de telefoon van verdachte zich ten tijde van het gesprek met [naam] in de buurt van de zendmast aan de [adres].
Sms-berichten vanaf [slachtoffer]s telefoon
Uit de historische telefoongegevens blijkt dat er op 12 en op 31 januari 2010 een sms-bericht wordt verzonden van de telefoon van [slachtoffer] naar de telefoon van zijn moeder. [slachtoffer]s telefoon straalt daarbij telkens de zendmast [adres] in Kesteren aan. De moeder van [slachtoffer], [naam moeder], heeft verklaard dat zij op 12 of 13 januari 2010 een sms-bericht heeft ont-vangen vanaf [slachtoffer]s telefoon. Zij vond dat een raar bericht, dat ook niet werd afgesloten met "kusjes" en een smiley. Ook op 31 januari 2010 ontving zij een bericht en ook dat bericht vond zij vreemd, wederom werd het bericht niet afgesloten met "kusjes" een smiley. De telefoon van [slachtoffer]s moeder bevatte nog eerdere berichten vanaf [slachtoffer]s telefoon (bijv. op 10 decem-ber 2009 en 26 mei 2009) en deze werden wel afgesloten met "kusjes" en/of een smiley. Uit de historische telefoongegevens blijkt dat ook [slachtoffer]s vriendin [naam vriendin], op 12 januari 2010 een sms-bericht heeft ontvangen van [slachtoffer]s telefoon (waarbij wederom de zendmast in Kesteren wordt gebruikt). Matuszewska heeft verklaard dat zij op 12 januari 2010 een sms-bericht stuurde naar [slachtoffer]. Er werd geantwoord dat hij een contract had gekregen en dat hij afgelopen weekend bij verdachte in Tiel op bezoek was geweest. Hij schreef niets persoonlijk, zoals normaliter wel gebeurde. Terwijl hij in december smsjes nog afsloot met "ik kus je", gebeurde dat nu niet. Op 28 of 29 januari 2010 ontving zij een sms-bericht van [slachtoffer]s tele-foon, waarin hij aankondigde dat hij naar Polen zou komen en dat ze elkaar moesten ontmoeten op het Vrijheidsplein in Opole. Zij antwoordde dat ze het vreemd vond omdat hij net nieuw werk had en dat ze het Vrijheidsplein een vreemde plaats vond omdat ze daar beiden niets mee hebben. Zij kreeg antwoord: "gaat er bij jouw geen lichtje branden? Kan je niet bedenken dat ik jou belogen heb? Laat mij met rust en neem geen contact meer op."
Bij de politie heeft verdachte voortdurend ontkend dat hij de telefoon van [slachtoffer] heeft gebruikt. Op de vraag of hij dan de simkaart van [slachtoffer] in een andere telefoon heeft gebruikt, antwoordt hij dat hij die simkaart nooit in handen heeft gehad. Naar aanleiding van een vraag ter zitting of hij dan wellicht een telefoon heeft gebruikt waarin (op enigerlei wijze) de simkaart van [slachtoffer] was terecht gekomen, antwoordt verdachte dat hij één keer zijn ouders heeft gebeld en daarbij onbewust de simkaart van [slachtoffer] heeft gebruikt. Hij ontkent echter smsjes naar [slachtoffer]s vriendin en moeder te hebben verstuurd. Verder wil hij hier niet op ingaan.
De financiële problemen en huurachterstand
Diverse betrokkenen hebben verklaard dat [slachtoffer] zich erover beklaagde dat verdachte al geruime tijd niet meer had meebetaald aan de huur. [slachtoffer]s vriendin, [naam vriendin], heeft verklaard dat [slachtoffer] tegen haar heeft gezegd dat verdachte al sinds april 2009 niet meer bijdroeg aan de huur en dat hij zich daarover zorgen maakte. Ook [slachtoffer]s moeder maakt melding hiervan en verklaart dat [slachtoffer] regelmatig informeerde of verdachte het geld al had over-gemaakt. Datzelfde geldt voor [slachtoffer]s broer, [naam], die heeft verklaard dat tijdens diens vakantie in november 2009 [slachtoffer] vertelde dat verdachte hem nog € 1.000 schul-dig was voor de huur en dat hij zenuwachtig werd toen bleek dat het geld nog niet was overgemaakt.
[naam] heeft gezegd dat volgens [slachtoffer] verdachte sinds september 2009 niets meer betaald zou hebben en dat hij daar genoeg van had. Op 9 januari 2010, de laatste keer dat hij hem zag, zou [slachtoffer] gezegd hebben dat hij met verdachte zou gaan praten, want dat zou moeten ophouden.
[naam] en [naam] hebben beiden gezegd dat zij op 9 januari 2010 na het werk met [slachtoffer] naar diens woning liepen om deze bezichtigen. [slachtoffer] had namelijk gehoord dat zij op zoek waren naar een andere woning en had hen aangeboden bij hem in te trekken. Verdachte zou al andere woonruimte hebben in Tiel en moest alleen zijn spullen nog ophalen.
Op 10 februari 2010 wordt verdachte gebeld door één van de verhuurders, [naam verhuurder1], over de betalingsachterstand met betrekking tot de huur. Afgesproken wordt dat verdachte op 11 februari in Kesteren zal zijn om de huur te betalen, zo hebben [naam verhuurder1] en verdachte beiden verklaard. Blijkens de verklaring van de andere verhuurder, [naam verhuurder2], is verdachte op 10 februari 2010 duidelijk gemaakt dat, wanneer de achterstallige huur niet op 11 februari 2010 zou worden betaald, de politie en de deurwaarder zouden komen om de woning open te maken.
Uit het ingestelde administratief financieel onderzoek, komt naar voren dat de borg ad € 1.400 en contractkosten in maart 2009 contant waren betaald door verdachte. Deze had ook de eerste huur in die maand betaald. Ook de huur voor de maanden april, mei en juni 2009 was betaald vanaf de bankrekening van verdachte. Op 6 maart 2009 en op 6 mei 2009 zijn vanaf de Poolse bankrekening van [slachtoffer] bedragen van (omgerekend) € 1.250 resp. € 390 overgemaakt naar de Poolse bankrekening van verdachte. Voor de maanden juli t/m november 2009 was de huur betaald door [slachtoffer], hetzij vanaf diens bankrekening, hetzij contant. Daarna is geen huur meer betaald. Verdachte heeft erkend dat hij nog drie maanden huur moest betalen.
Verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat hij begin januari 2010 [slachtoffer] het bedrag van € 4.500 heeft betaald, deels voor de huur, deels voor de aanschaf van een filmcamera. Dit bedrag is echter niet teruggevonden bij de doorzoekingen van de woning. Verdachte heeft later aangegeven dat dit bedrag van € 4.500 in huis lag, dat hij geen kans meer heeft gehad om het aan [slachtoffer] te overhandigen en dat hij in de nacht van donderdag 14 op vrijdag 15 januari 2010 heeft ontdekt dat het verdwenen was, maar hoe het is verdwenen, weet hij niet. De enige per-soon die tussen 12 en 15 januari 2010 in de woning is geweest, is de persoon die [slachtoffer] gedood heeft.
Ook heeft verdachte geen duidelijkheid willen verschaffen over de vraag hoe hij aan dat geld gekomen is. Zijn Nederlandse bankrekening was in september 2009 opgeheven met een eind-saldo van € 1,88. Verdachte had bij Vodafone een schuld open staan van € 1.692,82, welke vordering op 4 januari 2010 is overgedragen aan incassobureau Intrum Justitia. Volgens verdachte heeft hij na zijn ontslag zwart gewerkt en daarom wil hij geen opheldering geven over de herkomst van het geld.
Het verhaal van verdachte
Verdachte zegt in zijn jeugd een bepaalde code te hebben ontwikkeld, een samenstel van regels, waaraan hij zich gebonden voelt. Wat die code inhoudt, wil hij verder niet verklaren. Naar aanleiding van enkele opmerkingen die hij tijdens de politieverhoren heeft opgeschreven over Sop-hocles' tragedie Antigoné , heeft verdachte ter zitting wel verklaard dat het sofistische idee over het conflict tussen natuurrecht en menselijke wetten verband houdt met zijn code; ook voor verdachte prevaleren "universele waarheden" boven de maatschappelijke regels en afspraken. Uit die code vloeit voort dat hij geen openheid van zaken kan geven over wat er gebeurd is met [slachtoffer]. Hij is weliswaar betrokken bij het overlijden van [slachtoffer], maar hij heeft hem niet gedood. De dood is voor verdachte als een poort naar iets anders en zijn esoterische belangstelling gaat uit naar hetgeen er na de dood gebeurt met de ziel en het verstand; het lichaam is niet interessant in dit verband. Verdachte ziet zichzelf als een "vrije geest", die geen menselijke wetten erkent en geen autoriteit accepteert.
Verdachte raadpleegde regelmatig tarotkaarten. Deze kaarten lieten hem zien dat [slachtoffer] in gevaar was, dat een gevaar loerde dat te maken had met de dood. Hij heeft daarop met [slachtoffer] gesproken en [slachtoffer] heeft toen gezegd dat hij wilde sterven. Omdat verdachte weigerde [slachtoffer] daarbij behulpzaam te zijn, heeft hij hem in contact gebracht met een vrouw die hij in Polen had ontmoet. Hij heeft beiden aan elkaar voorgesteld zodat [slachtoffer] zich een oordeel kon vormen of zij de juiste persoon was om zijn wens te vervullen en heeft zich daarna uit de affaire teruggetrokken. Deze vrouw heeft uiteindelijk [slachtoffer]s wens vervuld. Op het moment dat dat gebeurde, was verdachte niet in de woning. Toen hij terug kwam in de woning, zag hij [slachtoffer]s lichaam liggen. Hij is bij het lichaam blijven waken om hem naar de andere poort te begeleiden. Verdachte weigert ten enenmale opheldering te verschaffen over deze vrouw, en de concrete omstandigheden van het overlijden van [slachtoffer]; zijn code verbiedt hem dat, zo verklaarde hij ter zitting.
Over het tijdstip van overlijden van [slachtoffer] heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] nog in leven was toen hij, verdachte, op 10 januari 2010 een sms-bericht naar [naam] heeft verstuurd om [slachtoffer] ziek te melden. Op 15 januari 2010, toen verdachte naar de MediaMarkt in Arnhem is gegaan om een computerspel te kopen, was [slachtoffer] dood.
Beoordeling van verdachtes verhaal
Naar eigen zeggen heeft verdachte na het overlijden van [slachtoffer] niet meteen bij de politie ge-meld omdat het de wens van [slachtoffer] zou zijn om zijn overlijden zo lang mogelijk geheim te houden. Waarom [slachtoffer] een dergelijk, minst genomen merkwaardig verzoek zou hebben gedaan, weigert verdachte uit te leggen. Opmerkelijk is dat verdachte eerst op het moment dat ontdekking van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] onvermijdelijk lijkt (namelijk wanneer de verhuurder aankondigt dat hij verdachte met behulp van de deurwaarder en de politie uit de woning zal zetten wanneer niet meteen de achterstallige huur wordt betaald) naar de politie gaat om het overlijden te melden.
Vast staat dat verdachte aanvankelijk een onjuiste, leugenachtige verklaring heeft afgelegd over zijn verblijf medio januari tot 10 februari 2010; hij verklaarde dat hij elders in het land verbleef, terwijl hij al die tijd in zijn woning was in Kesteren, de woning waar ook het stoffelijk overschot van [slachtoffer] lag en bezig was te ontbinden. Vast staat eveneens dat verdachte in die periode sms-berichten heeft verstuurd naar [slachtoffer]s moeder en vriendin onder [slachtoffer]s naam waardoor hij bij hen de schijn opwekte dat [slachtoffer] gezond en wel was. Verdachte ontkent dit en heeft hiervoor dus ook geen verklaring kunnen geven.
Het evenzeer merkwaardig te noemen verhaal over een doodswens van [slachtoffer] en hoe die wens zou zijn vervuld door een onbekend gebleven vrouw, vindt op geen enkele wijze steun in het dossier. Dat [slachtoffer] een doodswens zou hebben, wordt tegengesproken door enke-le feiten:
- [slachtoffer] was doende nieuwe medehuurders te vinden voor het appartement nadat hij verdachte wegens wanbetaling eruit zou hebben gezet.
- [slachtoffer] was bezig om de overgang naar een nieuw uitzendbureau te regelen nadat het oude uitzendbureau failliet was gegaan. Van [naam] heeft verklaard dat het uitzendbureau Luba waarvoor [slachtoffer] werkzaam was, per 1 januari 2010 was overgenomen door uitzendbureau Sprint en dat [slachtoffer] op 8 januari 2010 zou laten weten of hij voor Sprint zou gaan werken.
- Niemand uit [slachtoffer]s omgeving (niet zijn moeder, niet zijn vriendin, niet zijn collega's) was bekend met een doodswens of met een depressie of zelfs gevoelens van onbehagen bij [slachtoffer].
Verdachte is de enige die - op volstrekt onverifieerbare wijze - hiervan gewag maakt.
De door de raadsvrouw tijdens eerdere zittingen gedane suggestie dat het bloedspoor op de bui-tenzijde van de deur naar de tweede verdieping van het appartementencomplex de lezing van verdachte met betrekking tot de onbekende vrouw zou ondersteunen, vindt op geen enkele wijze bevestiging. Het NFI heeft vastgesteld dat in dit bloedspoor het dna-profiel van een onbekende vrouw is aangetroffen, maar op zichzelf zegt dat niets. Het bloedspoor is immers gevonden bui-ten de woning van verdachte en het slachtoffer en het is niet duidelijk van wie het bloed afkomstig is (een match met de in de databank aanwezige dna-profielen kon niet worden gemaakt) en wanneer het daar terecht is gekomen.
De hiervoor gereleveerde feiten wijzen alle in de richting van verdachte als degene die [slachtoffer] heeft gedood. Zijn weigering om meer informatie te verstrekken over de onbekende vrouw die volgens hem [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, maakt die alternatieve lezing niet verifieerbaar. Geconfronteerd met indringende vragen over de achtergrond van een en ander, meent verdachte te kunnen volstaan met een verwijzing naar een "code" van door hemzelf samengestelde regels waaraan hij zich gebonden acht, een code die hem zou verbieden de broodnodige opheldering te verschaffen. Aldus maakt verdachte het zelf onmogelijk het bestaande, voor hemzelf zeer belastende bewijsmateriaal, op een andere wijze te interpreteren.
Aldus kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Mét de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat bewijs voor de voorbedachte raad (dat de kwalificatie moord zou opleveren) ontbreekt. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en veroordeeld voor de subsidiair tenlastegelegde doodslag, met dien verstande dat de rechtbank bewezen acht, dat:
hij op enig moment in of omstreeks de periode van 7 januari 2010 tot en met 11 februari 2010 te Kesteren, opzettelijk C.M. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk C.M. [slachtoffer] met een scherp voorwerp in het lichaam en/of een of meer lichaamsdelen heeft gestoken en/of gesneden tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitslui-ten. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is be-gaan;
- de persoon en de persoonlijke en omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie, d.d. 12 november 2010, betreffende verdachte;
• een pro justitia rapportage d.d. 7 mei 2010 van de psychiater A..E. Grochowska;
• een pro justitia rapportage d.d. 25 mei 2010 van de forensisch psycholoog P.E. Geurkink;
• een pro justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum, d.d. 9 december 2010.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft zijn kamergenoot van het leven beroofd. Levensdelicten behoren tot de meest ernstige feiten die strafbaar zijn gesteld. Verdachte heeft daarmee ontegenzeggelijk zeer groot leed toegebracht aan de nabestaanden. Dit leed wordt eens te meer verergerd doordat verdachte weigert opening van zaken te geven en de schuld afschuift op een onbekende persoon, die het slachtoffer op eigen verzoek zou hebben omgebracht. De nabestaanden blijven hierdoor voor eeuwig in het ongewisse over de achtergronden van dit alles en vooral over de vraag: waarom.
Uit het omtrent verdachte opgemaakte rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat verdachte hier is gediagnosticeerd als iemand met een autismespectrum stoornis, meer in het bijzonder met het syndroom van Asperger. Er is een opvallende rigiditeit in het denken en er zijn kwalitatieve beperkingen in de sociale interactie en communicatie. Zijn beperkt inlevingsvermogen gaat gepaard met bizarre en occulte preoccupaties. Door deze stoornis kunnen in tijden van stress tijdelijk (rand)psychotische belevingen ontstaan die een beperking in de realiteitstoetsing te-weegbrengen (de regelmatige voorkomende automutilatie kan hiervoor een aanwijzing opleve-ren). Echter, zonder wetenschap over de feitelijke toedracht van het overlijden van het slachtoffer en de mate van betrokkenheid van verdachte hierbij, kunnen de gedragsdeskundigen geen advies geven over de eventuele doorwerking van de autismestoornis in het handelen en daarmee over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, gerelateerd aan het tenlastegelegde delict.
In verband hiermee, moet de rechtbank uitgaan van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een gevangenisstraf als hierna te melden.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mrs. F.J.H. Hovens (voorzitter), J.P. Bordes en M.M.L.A.T. Doll,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Keijzer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2010.