RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/1954
tussenuitspraak ingevolge artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 23 december 2010.
Stichting Omroep Overbetuwe, eiseres,
gevestigd te Overbetuwe, vertegenwoordigd door mr. M.I. Robichon-Lindenkamp,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 april 2010, verzonden op 26 april 2010.
Bij besluit van 21 december 2009 heeft verweerder aan eiseres subsidie verleend voor het jaar 2010 tot een bedrag van € 18.000.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 21 december 2009 herroepen wegens een ondeugdelijke motivering en - onder aanpassing van de motivering - opnieuw subsidie verleend tot een bedrag van € 18.000.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 19 november 2010. Namens eiseres is verschenen [voorzitter], voorzitter, bijgestaan door mr. M.I. Robichon-Lindenkamp, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A.A.M. Rooijackers, werkzaam bij verweerders gemeente.
3.1 Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Ingevolge artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank een tussenuitspraak als zij artikel 8:51a van de Awb toepast.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval aanleiding tot het doen van een tussenuitspraak en overweegt daartoe als volgt.
3.2 Eiseres is een lokale publieke media-instelling als bedoeld in de Mediawet 2008.
Eiseres heeft bij brief van 25 juni 2009 verzocht om subsidie ten bedrage van € 23.500 voor de bekostiging van het functioneren van Omroep Overbetuwe in 2010, welk bedrag volgens eiseres overeenkomt met de rijksbijdrage in het gemeentefonds van € 1.30 per woonruimte. Verweerder heeft subsidie verleend tot een bedrag van € 18.000.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten.
3.3 Artikel 2.170a van de Mediawet 2008, in werking getreden op 1 januari 2010, luidt
- voor zover van belang - als volgt:
1. Het College van Burgemeester en Wethouders zorgt voor de bekostiging van het functioneren van de lokale publieke media-instelling als de gemeenteraad een advies als bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, heeft uitgebracht en daarbij positief heeft geadviseerd over de vraag of de instelling voldoet aan de eis, bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, onderdeel c.
2. De bekostiging betreft vergoeding van de kosten die rechtstreeks verband houden met het verzorgen van de lokale publieke omroepdienst, voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt, op zodanige wijze dat op lokaal niveau in een toereikend media-aanbod kan worden voorzien en continuïteit van bekostiging is gewaarborgd.
3 (…)
4 (…)
3.4 Eiseres heeft gewezen op de rijksbijdrage, zoals die na de fiscalisering van de omroepbijdrage voor lokale omroepen in het gemeentefonds is gestort, en heeft betoogd dat verweerder niet minder dan de rijksbijdrage in het gemeentefonds van € 1.30 per woonruimte aan subsidie kan toekennen.
3.4.1 Dit betoog treft geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet gehouden om de (gehele) rijksbijdrage van € 1,30 per woonruimte die in het gemeentefonds is toegevoegd in de vorm van subsidie aan de lokale publieke media-instelling te verstrekken.
Voor een andersluidend oordeel is in de Mediawet 2008 geen steun te vinden. Ook uit de wetsgeschiedenis en de door eiseres in het geding gebrachte stukken, waaronder de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 29 april 2009 en de brief van het Commissariaat voor de Media van 2 februari 2010, volgt niet dat verweerder verplicht is de rijksbijdrage (in zijn geheel) aan eiseres te verstrekken. Dat uit de verschillende stukken de wenselijkheid naar voren komt dat de rijksbijdrage die via het gemeentefonds bij de gemeente terecht komt, ook daadwerkelijk ten goede komt aan de lokale omroep, doet niet af aan de vrijheid van het gemeentebestuur om de hoogte van de gemeentelijke bijdrage aan de lokale omroep zelf vast te stellen.
De rechtbank wijst in dit verband tevens op artikel 6, eerste en tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet, waaruit volgt dat de algemene uitkering uit het gemeentefonds ten goede komt aan de algemene middelen van de gemeente.
3.5 Eiseres heeft voorts betoogd dat verweerder met de onderhavige subsidieverlening niet heeft voldaan aan de in artikel 2.170a, eerste lid, van de Mediawet 2008 opgenomen zorgplicht ten aanzien van de bekostiging van het functioneren van de lokale publieke media-instelling.
Eiseres heeft een begroting gemaakt voor het jaar 2010 en deze bij de aanvraag gevoegd.
Daarin heeft zij rekening gehouden met toegenomen kosten en met het feit dat de (toegenomen) kosten die zijn verbonden aan het verzorgen van uitzendingen door Omroep Overbetuwe niet (langer) voldoende op andere wijze zijn gedekt. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat sprake is van uitgestelde investeringen (vervanging uitzendserver) en dat de reserves en andere inkomsten in 2010 fors zijn teruggelopen ten opzichte van voorgaande jaren. Volgens eiseres zijn gedurende het jaar 2009 bijna alle adverteerders gestopt, inclusief de hoofdsponsor Rabobank.
Ook heeft eiseres in de begroting kosten opgenomen die verband houden met de uitbreiding van het media-aanbod per december 2009. Vanaf 2010 zijn de programma’s via de website van Omroep Overbetuwe te bekijken, hetgeen volgens eiseres een uitwerking is van de in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Mediawet 2008 opgenomen publieke mediaopdracht.
3.5.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met het verlenen van subsidie tot een bedrag van € 18.000 voor het jaar 2010 wordt voldaan aan de zorgplicht, zoals gesteld in artikel 2.170a, eerste en tweede lid, van de Mediawet 2008. Met dit bedrag is het volgens verweerder mogelijk een toereikend media-aanbod te realiseren en is de continuïteit van bekostiging gewaarborgd.
In het verweerschrift van 13 juli 2010 heeft verweerder aangegeven dat hij met de subsidieverlening tot een bedrag van € 18.000 niet heeft willen afwijken van de subsidieverlening in voorgaande jaren. Verweerder heeft toegelicht dat hij in 2008 heeft besloten, incidenteel, aan eiseres een bedrag van € 18.000 aan subsidie te verlenen, welk bedrag was gebaseerd op € 1,06 per huishouden. Dit betrof geen structurele subsidie. Verweerder ging uit van een basissubsidie, zonder indexering en zonder (dat beoogd is) de verhoging van het aantal huishoudens hierin mee te nemen. Ook over 2009 heeft eiseres een subsidie van € 18.000 ontvangen.
3.5.2 De rechtbank stelt voorop dat de zorg van de gemeente voor de bekostiging van het functioneren van de lokale publieke media instelling thans, anders dan vóór 1 januari 2010, expliciet wettelijk is geregeld. Deze zorgplicht is neergelegd in artikel 2.170a, eerste lid, van de Mediawet 2008 en uitgewerkt in het tweede lid van dat artikel.
De rechtbank stelt voorts vast dat de bij de aanvraag horende begroting van eiseres voor het jaar 2010, uitgaande van een subsidieverlening van € 23.500, reeds een negatief resultaat van
€ 2.600 laat zien en dat het te verwachten negatief resultaat bij een subsidie van € 18.000,
€ 8.100 bedraagt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de in artikel 2.170a, eerste lid, van de Mediawet 2008 opgenomen zorgplicht en het te verwachten negatieve resultaat, onvoldoende heeft gemotiveerd dat voor 2010 kan worden volstaan met een subsidie van € 18.000. Verweerder heeft immers niet gemotiveerd dat, ondanks wegvallende inkomsten en gelet op de toegenomen kosten, met dat subsidiebedrag in een toereikend media-aanbod kan worden voorzien en dat de continuïteit van bekostiging is gewaarborgd. Dat het subsidiebedrag in 2010 gelijk is aan dat in 2008 en 2009 maakt, gelet op de veranderde omstandigheden, niet dat sprake is van een voldoende draagkrachtige motivering van het subsidiebesluit. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet deugdelijk gemotiveerd dat aan de zorgplicht is voldaan.
3.6 De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De rechtbank acht het besluit daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
3.7 De rechtbank ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Concreet betekent dit dat verweerder aan de hand van de begroting en gelet op de zorgplicht op grond van de Mediawet 2008 gemotiveerd dient toe te lichten dat eiseres met de onderhavige subsidie in het jaar 2010 in een toereikend media-aanbod kan (blijven) voorzien en dat de continuïteit van bekostiging is gewaarborgd.
De rechtbank is van oordeel dat, indien verweerder zich op het standpunt stelt dat de bekostigingsplicht niet zo ver strekt dat het gehele media-aanbod van eiseres gesubsidieerd moet worden, hij zich ook zal moeten uitlaten over de vraag wat volgens hem een toereikend media-aanbod is, als bedoeld in artikel 2.170a, tweede lid, van de Mediawet 2008.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Indien verweerder heeft medegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de rechtbank met inachtneming van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb, het onderzoek sluiten en einduitspraak doen zonder nadere zitting. In de overige in dit artikel genoemde gevallen kan de rechtbank bepalen dat een nadere zitting achterwege blijft.
3.8 De rechtbank neemt thans geen beslissing over de vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. Zij wacht hiermee tot de einduitspraak op het beroep.
Beslist wordt derhalve als volgt.
- heropent het onderzoek; en
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, aan de hand van de begroting en gelet op de zorgplicht op grond van de Mediawet 2008, gemotiveerd toe te lichten dat eiseres met de onderhavige subsidie in het jaar 2010 in een toereikend media-aanbod kan (blijven) voorzien en dat de continuïteit van bekostiging is gewaarborgd. Indien verweerder zich op het standpunt stelt dat de bekostigingsplicht niet zo ver strekt dat het gehele media-aanbod van eiseres gesubsidieerd moet worden, zal hij zich ook moeten uitlaten over de vraag wat volgens hem een toereikend media-aanbod is, als bedoeld in artikel 2.170a, tweede lid, van de Mediawet 2008;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mr. W.F. Bijloo en mr. G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2010.
Hoger beroep tegen deze tussenuitspraak kan alleen tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de einduitspraak worden ingesteld.
Verzonden op: 23 december 2010.