ECLI:NL:RBARN:2010:BO8460

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/702910-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. J.M. Klep
  • mr. I.D. Jacobs
  • mr. D.R. Sonneveldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en overtreding van de Wegenverkeerswet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 23 december 2010, is de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en overtreding van de Wegenverkeerswet. De feiten vonden plaats op 15 september 2010 te Nijmegen, waar de verdachte als bestuurder van een personenauto met oplopende snelheid achteruit reed in de richting van een fietser, [slachtoffer], die op dat moment een fiets bereed. De verdachte was zich bewust van de aanwezigheid van [slachtoffer] en heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zou kunnen doden. De rechtbank oordeelde dat de kans op een dodelijk ongeval aanmerkelijk was, gezien de snelheid en de kwetsbaarheid van de fietser. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer] bedreigd door met hoge snelheid op hem af te rijden, waardoor deze moest wegspringen om een aanrijding te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook gevaar op de weg heeft veroorzaakt door met hoge snelheid te rijden en verkeersregels te negeren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor anderhalf jaar. Tevens is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan [slachtoffer] van €750,-.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
PROMIS II
Parketnummer : 05/702910-10
Datum zitting : 9 december 2010
Datum uitspraak : 23 december 2010
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : 11 mei 1984 te Arnhem,
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in Zwolle PPC, Huub van Doornestraat 15
Zwolle.
Raadsvrouw : mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks 15 september 2010 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk als bestuurder van een personenauto, met die personenauto met oplopende snelheid achteruit is gaan rijden/heeft gereden in de richting van die [slachtoffer], welke op dat moment een fiets/mountainbike bereed, terwijl hij wist dat die [slachtoffer] die personenauto op dat moment van achteren naderde en/of zich op korte afstand van/achter die personenauto bevond, als gevolg waarvan die [slachtoffer] met die personenauto in botsing is gekomen en/of (vervolgens) vanaf zijn fiets/mountainbike op de kofferbak en/of tegen de achterruit van die personenauto terecht is gekomen en/of waarna hij, verdachte, in voorwaartse richting is weggereden, waardoor die [slachtoffer] van (het dak van) die auto is afgevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 15 september 2010 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer] (agent van politie), werkzaam gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk als bestuurder van een personenauto met die personenauto met oplopende snelheid achteruit is (gaan) rijden in de richting van die [slachtoffer], welke op dat moment een fiets/mountainbike bereed, terwijl hij wist dat die [slachtoffer] die personenauto op dat moment van achteren naderde en/of zich op korte afstand van die personenauto bevond, als gevolg waarvan die [slachtoffer] met die personenauto in botsing is gekomen en/of (vervolgens) vanaf zijn fiets/mountainbike op de kofferbak en/of tegen de achterruit van die personenauto terecht is gekomen en/of waarna hij verdachte in voorwaartse richting is weggereden, waardoor die [slachtoffer] van (het dak van) die auto af is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 15 september 2010 te Nijmegen, rijdende op de Bisschop Hamerstraat, ter hoogte van het kruispunt met de Eerste Walstraat en/of de In de betouwstraat, als bestuurder van een personenauto [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend met hoge en/of oplopende snelheid op die [slachtoffer] af te rijden, waardoor die [slachtoffer] opzij moest stappen/springen om een aanrijding met die auto te voorkomen;
3. hij op of omstreeks 15 september 2010 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Bisschop Hamerstraat en/of het Keizer Karelplein, nadat hij door [naam agent] (agent van politie) staande was gehouden, -zakelijk weergegeven-:
terwijl hij onder invloed verkeerde van cannabis,
met (snel) oplopende snelheid is weggereden bij die [naam agent], die zich op dat
moment op korte afstand naast zijn auto bevond, en/of (vervolgens) met hoge en/of oplopende snelheid is afgereden op [slachtoffer] (agent van politie), welke hem op dat moment een stopteken gaf als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, waardoor die [slachtoffer] opzij moest springen om een aanrijding te voorkomen, en/of (vervolgens), nadat hij op het kruispunt van de Bisschop Hamerstraat met het Keizer Karelplein gestopt was voor het voor hem geldende en rood licht uitstralende verkeerslicht, met oplopende snelheid achteruit is gereden in de richting van voornoemde [slachtoffer], welke op dat moment een fiets/mountainbike bereed, waardoor hij die [slachtoffer] heeft aangereden, alhans met die [slachtoffer] in botsing is gekomen, en/of (vervolgens) met hoge snelheid en in voorwaartse richting is weggereden, en/of (vervolgens), rijdend over het trottoir en/of het fietspad, een aldaar
stilstaande personenauto rechts heeft ingehaald, en/of (vervolgens) het Keizer Karelplein is opgereden, waarbij hij het voor hem geldende en rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 9 december 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
[slachtoffer]. De heer [slachtoffer] is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. J. Ross.
De officier van justitie, mr. B. Molenaar, heeft gerequireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 15 september 2010 stond een personenauto op de Bisschop Hamerstraat te Nijmegen (dubbel) geparkeerd op de rijbaan. Nadat verdachte, eigenaar van die auto, op zijn auto kwam aflopen, werd hij aangesproken door [naam agent] (hierna: [naam agent]), politieambtenaar werkzaam bij de Regiopolitie Gelderland-Zuid. Verdachte reageerde hier niet op en reed bij deze [naam agent] weg. Vervolgens gaf [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]), politieambtenaar werkzaam bij de Regiopolitie Gelderland-Zuid, staande op de weg, verdachte een stopteken. Verdachte heeft aan dit stopteken geen gehoor gegeven en is langs [slachtoffer] gereden richting Keizer Karelplein (feiten 2 en 3). Hierop is [slachtoffer] op de fiets gesprongen en achter verdachte aan gefietst. Daarna kwam verdachte voor de verkeerslichten bij het kruispunt met het Keizer Karelplein stil te staan achter een witte auto. Verdachte heeft daarop naar achteren gekeken, is achteruit gereden en is in botsing gekomen met [slachtoffer] (feiten 1 en 3). Vervolgens heeft verdachte de witte auto rechts gepasseerd en is zijn weg vervolgd over het Keizer Karelplein (feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met uitzondering van het verwijt dat verdachte verkeerde onder invloed van cannabis ten tijde van het voorval. Daartoe heeft de officier, kort samengevat weergegeven, gewezen op de aangifte van [slachtoffer], de verklaringen van [naam agent], [getuige1], [getuige2], [getuige3], [getuige4], [getuige5], [getuige6] en [getuige7]. In het kader van het eerste ten laste gelegde feit heeft de officier betoogd dat verdachte door met oplopende snelheid achteruit te rijden, terwijl hij [slachtoffer] moet hebben gezien, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met [slachtoffer] in botsing met mogelijk dodelijk gevolg zou komen. Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit heeft de officier betoogd dat uit de aard van de gedraging, met oplopende snelheid vlak langs [slachtoffer] rijden zodat deze moest wegspringen, kan worden afgeleid dat bedoeld was deze [slachtoffer] vrees aan te jagen dat hij het leven zou kunnen verliezen. Ten aanzien van het derde ten laste gelegde feit heeft de officier betoogd dat verdachte, gezien de eerste twee feiten alsmede met het rijden over het fietspad en door een rood verkeerslicht, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg is veroorzaakt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van het eerste ten laste gelegde feit, zowel van het primaire als het subsidiaire, moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij, kort samengevat weergegeven, betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer] aan te rijden, al dan niet met dodelijke afloop. Immers, verdachte wist niet dat [slachtoffer] zich achter zijn auto bevond op het moment dat hij achteruit reed. Tevens is de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel het veroorzaken van de dood, door het achteruit rijden over een afstand van 3 tot hooguit 5 meter met een geringe snelheid, niet als aanmerkelijk te duiden. Hiertoe is onder meer verwezen naar de, in de ogen van de verdediging, geringe mate van letsel. Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit is betwist dat [slachtoffer] moest wegspringen op het moment dat verdachte langs hem heen reed. Er was voldoende afstand tussen verdachte en [slachtoffer], aldus verdachte. De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van deze feiten. Met betrekking tot het derde ten laste gelegde feit is betwist dat verdachte onder invloed van het gebruik van cannabis was. Tot slot is namens verdachte aangevoerd dat zijn verklaringen afgelegd in de surveillance auto (proces-verbaal van bevindingen p.65) niet als bewijs mogen worden gebezigd, omdat hem niet gewezen was op zijn recht een advocaat te consulteren.
Beoordeling van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte wist dat [slachtoffer] zich achter de door verdachte bestuurde personenauto bevond op het moment dat hij achteruit reed. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij aan de linkerkant van de rijbaan en recht achter de auto van verdachte fietste tot op een afstand van ongeveer vijf meter. Voorts heeft hij verklaard dat verdachte over zijn rechter schouder naar achteren keek en met hem oogcontact maakte. Verdachte heeft ter terechtzitting eveneens verklaard naar achteren te hebben gekeken voordat hij achteruit reed. [naam agent] heeft verklaard dat [slachtoffer] op het wegdek reed, dat deze wilde stoppen op het wegdek en dat verdachte in zijn binnenspiegel keek alvorens achteruit te rijden. Voorts heeft getuige [getuige2] verklaard dat [slachtoffer] midden op de straat en een paar meter achter de auto van verdachte stil stond. Tot slot heeft getuige [getuige7] verklaard dat [slachtoffer] recht achter de auto van de verdachte stond en dat verdachte voordat hij achteruit reed naar achteren keek. Deze getuige begreep niet dat verdachte achteruit kijkend toch ging rijden, omdat het, volgens deze getuige, niet kon missen dat hij [slachtoffer] zag.
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] zich, op het moment dat verdachte achteruit reed, midden op het wegdek (in meer of mindere mate) recht achter de auto van verdachte bevond. De lezing van verdachte dat [slachtoffer] zich naast zijn auto bevond en voor de auto sprong terwijl verdachte achteruit reed, volgt de rechtbank niet, nu deze lezing geen bevestiging vindt in enige getuigenverklaring, dan wel ander bewijsmiddel.
Gelet op de plaats waar [slachtoffer] stond op het moment dat verdachte achteruit keek en reed, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op het moment van achteruit kijken [slachtoffer] moet hebben gezien en derhalve wist dan wel behoorde te weten dat [slachtoffer] zich achter de auto bevond.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte met oplopende snelheid achteruit heeft gereden. Hiertoe baseert de rechtbank zich op de verklaringen van [naam agent] , [getuige1] , [getuige5] , [getuige7] waaruit kan worden afgeleid dat verdachte met vol/flink gas, dan wel met een hoog accelererend vermogen achteruit reed. Daarbij komt dat getuigen [naam agent] en [getuige6] hebben verklaard door de aanrijding een knal/doffe klap te hebben gehoord, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de auto van verdachte reeds enige snelheid had ontwikkeld.
Het betoog van verdachte dat zijn auto, met pittige motor en sportuitlaat, bij het geven van gas meer en zwaarder geluid maakt dan andere auto’s, zodat de getuigen daardoor de snelheid van de auto niet juist en te hoog inschatten, kan niet het door verdachte gewenste resultaat hebben. Immers, genoemde getuigen hebben hun verklaringen afgelegd uit hetgeen zij visueel hebben waargenomen. Bovendien kan, indien er vanuit zou moeten worden gegaan dat de auto van verdachte een pittige motor heeft, een oplopende snelheid eerder verondersteld worden.
De rechtbank dient thans te beoordelen of verdachte door met oplopende snelheid achteruit in te rijden op [slachtoffer], terwijl verdachte hem moet hebben gezien, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] het leven zou laten. In weerwil van het betoog van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de kans op een ongeval met dodelijke afloop in de onderhavige situatie wel degelijk aanmerkelijk is. Immers, een fietser is een onbeschermde verkeersdeelnemer, welke bij aanrijding met een auto, rijdend met oplopende snelheid, het risico loopt gewond te raken aan diverse (onbeschermde) vitale delen van het lichaam, derhalve mogelijk met dodelijke afloop. Uit de omstandigheid dat [slachtoffer] niet meer verwondingen aan het ongeval heeft overgehouden dan thans het geval is, volgt niet dat er geen sprake zou zijn van een aanmerkelijke kans, zoals namens verdachte is betoogd.
Uit het opgemaakte proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse blijkt dat [slachtoffer] door de botsing met de auto van verdachte op de kofferbak en tegen de achterruit terecht is gekomen en vervolgens op het wegdek is gevallen nadat verdachte vooruit reed.
Nu, zoals hierboven reeds is vastgesteld, verdachte wist dat [slachtoffer] zich achter zijn auto bevond en verdachte desalniettemin met oplopende snelheid achteruit naar hem toe is gereden, waardoor [slachtoffer] op de kofferbak en tegen de achterruit is gekomen en vervolgens op het wegdek is gevallen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hierdoor [slachtoffer] het leven zou laten. Ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit concludeert de rechtbank dan ook als volgt.
Conclusie ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1. hij op 15 september 2010 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk als bestuurder van een personenauto, met die personenauto met oplopende snelheid achteruit is gaan rijden in de richting van die [slachtoffer], welke op dat moment een fiets bereed, terwijl hij wist dat die [slachtoffer] zich op korte afstand van/achter die personenauto bevond, als gevolg waarvan die [slachtoffer] met die personenauto in botsing is gekomen en (vervolgens) vanaf zijn fiets op de kofferbak en tegen de achterruit van die personenauto terecht is gekomen en waarna hij, verdachte, in voorwaartse richting is weggereden, waardoor die [slachtoffer] van die auto is afgevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
De officier van justitie stelt dat verdachte, vóór het ongeval hierboven besproken, [slachtoffer] heeft bedreigd door op korte afstand langs hem te rijden met hoge en/of oplopende snelheid.
Verdachte heeft betoogd dat hij weliswaar langs [slachtoffer] is gereden, maar dat hij op een dermate grote afstand van [slachtoffer] reed dat deze geen vrees kon hebben dat hij het leven zou kunnen verliezen. De rechtbank kan verdachte hierin niet volgen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte met forse snelheid op [slachtoffer] is ingereden op een zodanige wijze en korte afstand dat deze zich genoodzaakt achtte weg te springen. Hiertoe wordt verwezen naar de verklaringen van [slachtoffer] die verklaarde midden op straat te hebben gestaan, toen hij verdachte een stopteken gaf. Hierop hoorde [slachtoffer] dat de motor van de auto van verdachte veel meer toeren maakte en dat verdachte met een geschatte snelheid van 45 tot 50 kilometer per uur op hem afkwam, zodanig dat [slachtoffer] weg moest springen om een aanrijding te voorkomen. Deze verklaring wordt op essentiële onderdelen bevestigd door de verklaringen van [naam agent] en van [getuige3]. Deze verklaren immers dat verdachte plankgas gaf dan wel dat hij zijn snelheid verhoogde, aan het accelererend vermogen van de auto te horen en dat [slachtoffer] moest wegspringen om een aanrijding te voorkomen.
Voorts hebben getuigen [getuige3] en [getuige4] verklaard dat [slachtoffer] de auto een klap heeft gegeven, wat bevestigt dat de auto van verdachte [slachtoffer] op korte afstand moet hebben gepasseerd.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het bovenstaande dat bij [slachtoffer] op het moment dat verdachte op hem afreed de redelijke vrees kon hebben bestaan dat hij het leven zou verliezen. Derhalve concludeert de rechtbank als volgt.
Conclusie ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2. hij op 15 september 2010 te Nijmegen, rijdende op de Bisschop Hamerstraat, ter hoogte van het kruispunt met de Eerste Walstraat en/of de In de betouwstraat, als bestuurder van een personenauto [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend oplopende snelheid op die [slachtoffer] af te rijden, waardoor die [slachtoffer] opzij moest springen om een aanrijding met die auto te voorkomen;
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
De rechtbank acht met de verdediging en officier van justitie onvoldoende wettelijk en overtuigend bewijs aanwezig voor het verwijt dat verdachte onder invloed van cannabis verkeerde alsmede voor het verwijt dat hij een rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd, zodat hij van deze delen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Voor de overige elementen in het ten laste gelegde feit acht de rechtbank wel voldoende en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te komen. Uit de verklaring van [naam agent] volgt dat verdachte, nadat hij staande was gehouden, flink accelererend bij [naam agent] wegreed terwijl deze zich op korte afstand van de auto van verdachte bevond. Uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen bij het eerste twee ten laste gelegde feiten volgt reeds dat verdachte met oplopende snelheid is afgereden op [slachtoffer], welke hem een stopteken gaf, waardoor hij opzij moest springen om een aanrijding te voorkomen. Tevens staat vast dat hij nadat hij op het kruispunt met het Keizer Karelplein gestopt was voor het voor hem geldende en rood licht uitstralende verkeerslicht, met oplopende snelheid achteruit is gereden in de richting van [slachtoffer], welke op dat moment een fiets bereed, waardoor hij [slachtoffer] heeft aangereden. Voorts is verdachte rijdend over het fietspad een aldaar stilstaande personenauto rechts heeft ingehaald. Uit de verklaringen van getuigen [naam agent] , [getuige6] en [getuige7] leidt de rechtbank af dat verdachte vervolgens met hoge snelheid en in voorwaartse richting is weggereden.
Met vorenstaande gedragingen heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt en het verkeer gehinderd. Derhalve komt de rechtbank tot de volgende conclusie.
Conclusie ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
3. hij op 15 september 2010 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Bisschop Hamerstraat en/of het Keizer Karelplein, nadat hij door [naam agent] (agent van politie) staande was gehouden, -zakelijk weergegeven-:
met (snel) oplopende snelheid is weggereden bij die [naam agent], die zich op dat
moment op korte afstand naast zijn auto bevond, en(vervolgens) met hoge en/of oplopende snelheid is afgereden op [slachtoffer] (agent van politie), welke hem op dat moment een stopteken gaf als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, waardoor die [slachtoffer] opzij moest springen om een aanrijding te voorkomen, en (vervolgens), nadat hij op het kruispunt van de Bisschop Hamerstraat met het Keizer Karelplein gestopt was voor het voor hem geldende en rood licht uitstralende verkeerslicht, met oplopende snelheid achteruit is gereden in de richting van voornoemde [slachtoffer], welke op dat moment een fiets bereed, waardoor hij die [slachtoffer] heeft aangereden en (vervolgens) met hoge snelheid en in voorwaartse richting is weggereden, en (vervolgens), rijdend over het fietspad, een aldaar
stilstaande personenauto rechts heeft ingehaald, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het betoog van verdachte met betrekking tot het niet meenemen van zijn verklaringen afgelegd in de surveillance auto geen bespreking behoeft, nu deze verklaringen niet aan het voorgaande ten grondslag hebben gelegen.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging doodslag
Ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 3:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 6 november 2010;
• voorlichtingsrapportages van de Reclassering Nederland, gedateerd 17 september 2010 en 8 december 2010, betreffende verdachte; en
• een pro justitia rapport van een psychologisch onderzoek van drs. [psycholoog], gedateerd 3 december 2010, betreffende verdachte.
De strafmaat
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat, gelet op de ernst van met name het eerste feit, aan verdachte een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Hij heeft daartoe gewezen op de gevolgen die de feiten hebben gehad op [slachtoffer]. De bedreiging is gedaan tegen een politieambtenaar in functie hetgeen de officier van justitie verdachte zwaar aanrekent. Daarbij heeft de officier rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gesteld zich te kunnen vinden in de bevindingen van de reclassering, zoals vermeld in bovengenoemd rapport. Hij heeft de rechtbank dan ook verzocht de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft verbonden aan het voorwaardelijk gedeelte van de geëiste straf over te nemen.
Daarbij heeft de officier van justitie geëist dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van anderhalf jaar wordt ontzegd.
Vervolgens heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen personenauto, Honda Prelude; 2.0i met kenteken [x], verbeurd wordt verklaard.
Ter zake van de onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van een half jaar geëist.
Standpunt verdediging
Namens verdachte is aangevoerd dat hij reeds voldoende is gestraft door het voorarrest. De verbeurdverklaring van de auto is daarnaast, volgens verdachte, een te zware bijkomende straf.
Beoordeling standpunten
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een tweetal ernstige misdrijven gericht tegen een politieambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Hij is kennelijk ter voorkoming van een verkeersboete, ter zake van het parkeren op een plaats waar zulks niet is toegestaan, doelbewust ingereden op deze beambte en heeft daarbij alle risico’s voor lief genomen. Tevens heeft hij daarbij de overige verkeersdeelnemers in gevaar gebracht. Het slachtoffer moet tot twee keer toe hebben gevreesd voor zijn leven door de wijze waarop verdachte op hem is ingereden en hem heeft aangereden. Dit slachtoffer en zelfs zijn partner, ook politieambtenaar, hebben, blijkens de verklaring van het slachtoffer, door deze gebeurtenissen getwijfeld aan het behouden van hun functie binnen de politie. Met de officier van justitie rekent de rechtbank verdachte dit zwaar aan.
Uit rapportages blijkt dat verdachte al langere tijd problemen heeft. Uit het pro justitia rapport van psychologisch onderzoek d.d. 3 december 2010 blijkt dat bij verdachte sprake is zwakbegaafdheid en een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO, alsmede cannabisafhankelijkheid en gameverslaving. Voorts wordt verdachte, gelet op zijn zwakbegaafdheid en ontwikkelingsstoornis met betrekking tot het hem ten laste gelegde als verminderd toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank zal hier bij de oplegging van de straf rekening mee houden.
De rechtbank is van oordeel dat is van een ernstige feiten. Misdrijven als deze veroorzaken maatschappelijke onrust en een gevoel van onveiligheid in de samenleving. Gelet op de ernst van het gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, acht de rechtbank oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank houdt daarbij in het voordeel van verdachte rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals omschreven in de hiervoor weergegeven rapporten.
De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaarde¬lijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarde te verbinden zoals hierna is vermeld.
Gezien de aard van de gepleegde misdrijven en overtreding ziet de rechtbank tevens aanleiding verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde¬ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 750,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,- wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake zou zijn van blijvend letsel. Omtrent de gevorderde € 750,- refereert verdachte aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten het slachtoffer (immateriële) schade heeft toegebracht. De vordering van € 750,- komt de rechtbank, gezien al hetgeen hierboven is overwogen, niet onredelijk voor. De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
6b. De in beslag genomen goederen
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven personenauto is een voorwerp met behulp waarvan de feiten zijn begaan. De rechtbank zal dit voorwerp verbeurd verklaren.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 36f, 45, 57, 91, 285 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het eerste primaire, het tweede en het derde tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 tot
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 1,5 (anderhalf) jaar.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 1 (één) jaar niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- verdachte dient zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
- verdachte dient zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als reclassering Nederland dit gedurende deze periode nodig acht;
- verdachte dient zich te laten behandelen bij Kairos, gezien de directe samenhang van de PPD-NOS met het criminele gedrag;
- verdachte dient begeleiding van Stichting MEE te aanvaarden en zich begeleidbaar op te stellen;
- verdachte dient zich te onthouden van het gebruik van alcohol of drugs. Hij dient mee te werken aan urinecontroles.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde feit 3 tot
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van een half jaar.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een personenauto, Honda Prelude; 2.0i met kenteken [x].
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer] te betalen € 750 (zegge zevenhonderdvijftig Euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 750, subsidiair 15 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen € 750, (zegge zevenhonderdvijftig Euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechterlijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel¬de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. drs. J.M. Klep, als voorzitter,
mr. I.D. Jacobs, rechter,
mr. D.R. Sonneveldt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2010.