ECLI:NL:RBARN:2010:BO8198

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/278, 09/279 en 09/280
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling bouwplan voor de bouw van 19 appartementen met vrijstelling en bouwvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 december 2010 uitspraak gedaan over de bouwvergunning voor 19 appartementen aan de Van Wijnbergenlaan 10-12 te Barneveld. De rechtbank heeft de beroepen van eisers, die bezwaar maakten tegen de verleende vrijstelling en bouwvergunning, gezamenlijk behandeld. De eisers stelden dat de bouwplannen in strijd waren met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening was gehouden met schaduwhinder, brandveiligheid en de gevolgen voor flora en fauna. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Barneveld de nodige vrijstellingen heeft verleend op basis van artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling heeft kunnen komen, ondanks de bezwaren van de eisers. De rechtbank heeft de schaduwberekeningen en de adviezen van de welstandscommissie in overweging genomen en geconcludeerd dat de gemeente voldoende onderbouwing had voor haar besluit. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de bouwvergunning blijft bestaan, maar dat de rechtbank de gemeente heeft opgedragen om de motivering van haar besluit te verbeteren. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser [eiser I] vergoed en het griffierecht aan de eisers terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/278, 09/279 en 09/280
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 14 december 2010.
inzake
[Eisers], eisers,
allen wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, verweerder,
alsmede
Zegers Bouwbedrijf Projectontwikkeling, partij ex artikel 8:26 van de Awb, vergunninghouder, gevestigd te Ede.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 december 2008.
2. Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2007 heeft verweerder met toepassing artikel 19, tweede lid van de – inmiddels vervallen – Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 19 appartementen met bergingen aan de Van Wijnbergenlaan 10-12 te Barneveld.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de door eisers gemaakte bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is door de voornoemde eisers afzonderlijk beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 26 februari 2009 heeft vergunninghouder zich gesteld als partij in het geding.
De beroepen zijn tezamen behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 juni 2010.
[Namen] zijn aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Hoekstra. Namens de partij ex artikel 8:26 van de Awb zijn [namen] verschenen.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 29 juli 2010 op grond van artikel 8:68 van de Awb, het onderzoek heropend, en op grond van artikel 8:80a van de Awb, een tussenuitspraak gedaan waarin verweerder in de gelegenheid is gesteld om binnen tien weken na de datum van verzending van de tussenuitspraak de in de tussenuitspraak genoemde gebreken te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2010 naar aanleiding van deze mogelijkheid stukken ter nadere onderbouwing van het bestreden besluit ingediend.
Bij een drietal brieven, gedateerd 8 november 2010 en 10 november 2010, hebben eisers op de brief van verweerder van 6 oktober 2010, en de daarbij overlegde stukken, gereageerd.
De rechtbank heeft met inachtneming van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Awb op 23 november 2010 het onderzoek gesloten.
3. Overwegingen
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 29 juli 2010 het volgende overwogen:
“De aanvraag om bouwvergunning en het verzoek om vrijstelling zijn ontvangen vóór 1 juli 2008, zodat daarop ingevolge de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening het daarvóór geldende recht van toepassing is.
Het bouwplan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met 19 appartementen met bergingen en een parkeervoorziening op het eigen terrein aan de achterzijde van het complex aan de Van Wijnbergenlaan 10-12 te Barneveld.
Ingevolge artikel 56a, tweede lid, in samenhang met artikel 44, eerste lid, van de Wow zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang mag een bouwvergunning eerste fase slechts, en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen niet voldoet aan de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening of in strijd is met het bestemmingsplan, het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand of voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en niet is verleend.
De rechtbank stelt vast dat op het bouwplan de “Uitwerking Fase II” van het bestemmingsplan “Barneveld Noord” van toepassing is. Op het betreffende perceel rusten de bestemmingen “Woningen”, “Erf bij woningen” en “Tuin”. Ingevolge artikel 4 en 8 van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor wonen en bij woningen behorende erven. Op grond van artikel 32 van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming “Tuin” bestemd voor tuinen en verhardingen.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de planvoorschriften.
Teneinde gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wow niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft verweerder vrijstelling verleend van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan, indien dit project past in de door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden een verklaring van hen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 19, eerste lid, tweede en derde volzin, van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de zogenoemde vrijstellingslijst van 15 november 2005, waarin het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft aangewezen categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Het projectgebied is in het Streekplan Gelderland 2005 aangeduid als bebouwd gebied en valt daarmee volgens de vrijstellingslijst onder stedelijk gebied.
Het project valt onder categorie 1 “Wonen”. Onder categorie 1 “Wonen” vallen (bouw)projecten voor woonfuncties, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 19, tweede lid, van de WRO een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. Dat betekent dat, indien aan de voorwaarden voor het verlenen van vrijstelling is voldaan, de rechtbank zich dient te beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen verlenen.
Verweerder heeft het project voorzien van een ruimtelijke onderbouwing in de vorm van de bijlage bij de besluitvorming “Ruimtelijke onderbouwing Van Wijnbergenlaan 10-12 in Barneveld ”. Daarnaast is verweerder in het zienswijzenverslag nog nader ingegaan op een aantal punten betreffende de ruimtelijke onderbouwing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat Gedeputeerde staten van de provincie Gelderland (GS) bij besluit van 14 februari 2007 op grond van artikel 83, eerste lid van de Wet geluidhinder, hebben besloten de door burgemeester en wethouders van Barneveld verzochte hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting ten behoeve van het bouwplan vast te stellen voor 13 appartementen. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het op dat moment evident was dat het bouwplan 19 appartementen zou bevatten. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is aangetoond dat ook voor de overige 6 appartementen hogere grenswaarden zijn vastgesteld. Hieruit volgt dat het bestreden besluit vooralsnog op dit onderdeel een deugdelijke motivering ontbeert. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om het bestreden besluit op dit onderdeel alsnog te motiveren.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat zij nadelige schaduwwerking verwachten na de realisatie van het bouwplan overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat de schaduwwerking van het bouwplan ten behoeve van de besluitvorming is bekeken. Ter zitting is namens verweerder echter ook aangegeven dat de gebruikte schaduwkaarten niet overeenkomen met het huidige bouwplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schaduwwerking ook overigens in de besluitvorming niet nader is onderbouwd. Hieruit volgt dat het bestreden besluit ook op dit onderdeel niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om alsnog de schaduwwerking ten gevolge van het voorliggende bouwplan inzichtelijk te maken, dit mede ten aanzien van de ten behoeve van het appartementencomplex te bouwen bergingen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De rechtbank acht het besluit daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb”.
Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2010, naar aanleiding van de tussenuitspraak, nadere stukken ingediend. Dit betroffen onder andere stukken met betrekking tot de vaststelling van de geluidsbelasting ten aanzien van 6 van de 19 te realiseren appartementen. De rechtbank stelt vast dat uit het door verweerder in geding gebrachte rapport van Schoonderbeek en partners advies B.V. van 1 mei 2006 genoegzaam blijkt dat bij 6 van de 19 appartementen de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden. Op grond van dit rapport heeft verweerder GS voor deze appartementen dan ook niet hoeven verzoeken een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Door eisers is niet aannemelijk gemaakt dat genoemd rapport op onjuiste uitgangspunten berust of anderszins niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen worden gelegd. De rechtbank merkt hierbij nog op dat een akoestisch onderzoek als hier aan de orde alleen wordt uitgevoerd ter vaststelling van de geluidsbelasting op het te bouwen bouwwerk en niet ziet op eventuele geluidsbelasting van omliggende panden die verband houdt met (de bouw van) het bouwwerk.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek met betrekking tot de geluidsbelasting bij brief van 6 oktober 2010 heeft hersteld.
Ten aanzien van de overige door eisers tegen de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan aangevoerde beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat verweerder de flora en fauna op het betreffende perceel onvoldoende heeft onderzocht overweegt de rechtbank dat op verzoek van verweerder in de bezwaarfase door Tauw, een milieu en civieltechnisch ingenieurs- en adviesbureau, op 8 april 2008 een quickscan met betrekking tot het perceel is uitgevoerd. Daarnaast is door Tauw in juli 2008 een vleermuisinventarisatie uitgevoerd en in oktober 2008 is een vleermuisinventarisatie naar winterverblijven gedaan. Uit deze onderzoeken is gebleken dat geen ontheffing nodig is op grond van de Flora- en faunawet voor de op het perceel aanwezige tabel-1 soorten zoogdieren en amfibieën. Geconstateerd is dat er geen winterverblijven van vleermuizen aanwezig zijn op het betreffende perceel. Wel is geconstateerd dat de bomenrij aan de westkant van het plangebied van groot belang is voor de vleermuizen. Deze bomenrij blijft echter gehandhaafd. Voor zover eiser [eiser II] heeft aangevoerd dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van de hiervoor aangegeven onderzoeken, verwijst de rechtbank naar de brief van verweerder van 15 oktober 2008 aan gemachtigde van eiser [eiser II], waarin verweerder gemachtigde op de hoogte heeft gesteld van de hiervoor aangegeven onderzoeken. Middels deze brief is eiser [eiser II] in de gelegenheid gesteld om op deze stukken te reageren. Bij brief van 22 oktober 2008 heeft de voormalige gemachtigde van eiser [eiser II], S. Oord, namens eiser [eiser II] aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere reactie. Ook overigens is door eisers niet aannemelijk gemaakt dat genoemde onderzoeken op onjuiste uitgangspunten berusten of anderszins niet aan de besluitvorming ten grondslag hadden mogen worden gelegd
Ten aanzien van de stelling van eisers dat het uitgevoerde archeologisch onderzoek onvoldoende is overweegt de rechtbank dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing heeft aangegeven dat op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden uit 1988 voor de betreffende locatie de waarde ‘laag’ is aangegeven. Op grond van provinciale richtlijnen ten aanzien van archeologie hoeft voor locaties met deze waardering geen aanvullend archeologisch onderzoek vooraf te worden verricht.
Voor zover eisers hebben gesteld dat de verkeersaantrekkende werking en de verkeersveiligheid van het bouwplan onvoldoende is onderzocht, verwijst de rechtbank naar de overwegingen van verweerder in het bestreden besluit. In het bestreden besluit is aangegeven dat het geringe aantal extra verkeersbewegingen en de lage snelheden die op eigen terrein bereikt (kunnen) worden niet zullen resulteren in onevenredige geluidsoverlast voor omwonenden en dat de realisatie van het bouwplan niet zal leiden tot nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid. De rechtbank heeft in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat ten behoeve van het bouwplan te weinig parkeerplaatsen gerealiseerd worden, overweegt de rechtbank dat de bouwverordening voorschrijft dat parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd op eigen terrein. Binnen de bebouwde kom is dan de algemene norm van 1,7 parkeerplaats per woning van toepassing. Dit houdt in 1 parkeerplaats voor de bewoners en 0,7 voor bezoekers. Voor het betreffende perceel geldt de algemene norm van 1,7. Vaststaat dat op eigen terrein 33 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder in dit geval de parkeerbehoefte onjuist heeft vastgesteld.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwplan aanvaardbaar is verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de ruimtelijke onderbouwing waarin onder andere is aangegeven dat de wand van de Van Wijnbergenlaan door de realisatie van het bouwplan wordt afgemaakt. Daarnaast is overwogen dat het bouwplan past binnen de opgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden. In de memo van de stedenbouwkundige van 22 mei 2007 is opgemerkt dat het niet ongebruikelijk is om de entree en/of de hoofdontsluiting van een woonwijk te markeren met één of meer bijzondere gebouwen die qua massa en verschijningsvorm afwijken van woningen in de wijk. De stedenbouwkundige heeft daarnaast aangegeven dat het voorgestelde appartementengebouw een eigen gezicht heeft, maar doordat het grotendeels een bouwhoogte heeft van twee lagen met een kap, het toch goed aansluit bij de eengezinswoningen in de wijk. Verder heeft verweerder in de ruimtelijke onderbouwing overwogen dat het bouwplan past binnen het volkshuisvestingsbeleid. Op grond van dat beleid dient een substantieel deel van de appartementen in de goedkope sector te worden aangeboden.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet gebleken is dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Ten aanzien van de vraag of verweerder bij afweging van alle in aanmerking te nemen belangen tot het verlenen van de vrijstelling heeft kunnen komen overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 6 oktober 2010 naar aanleiding van de tussenuitspraak schaduwberekeningen in geding heeft gebracht die zien op het huidige bouwplan inclusief de bij het appartementencomplex te bouwen bergingen. Uit het schaduwonderzoek volgt dat de percelen aan de Van Haersoltelaan 32 en 34 gedurende een deel van het jaar, en dan gedurende enkele uren per dag, schaduwwerking op een deel van het perceel ondervinden ten gevolge van het appartementencomplex. Daarnaast heeft de rechtbank aan de hand van de schaduwberekeningen vastgesteld dat tevens schaduwwerking optreedt op de percelen Van Haersoltelaan 26 tot en met 32 ten gevolge van de te realiseren bergingen achter de reeds aanwezige erfafscheidingen. Met betrekking tot de schaduwhinder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat mogelijke schaduwhinder voor eisers ten gevolge van de bouw van het appartementencomplex niet zodanig is dat om die reden vrijstelling niet kon worden verleend. De door eiser [eiser II] in geding gebrachte schaduwberekeningen tonen naar het oordeel van de rechtbank geen dusdanige afwijkingen van de door verweerder in geding gebrachte schaduwberekeningen dat aanleiding bestaat voor een ander oordeel.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek met betrekking tot de schaduwberekeningen bij brief van 6 oktober 2010 heeft hersteld.
Ten aanzien van de door eisers gestelde schending van hun privacy en aantasting van hun woongenot stelt de rechtbank vast dat er aanpassingen aan het bouwplan hebben plaatsgehad naar aanleiding van de door de omwonenden ingediende zienswijzen waarbij rekening is gehouden met deze punten. Naar aanleiding van de zienswijzen is bijvoorbeeld de situering van de hoofdwoonvertrekken van de appartementen aangepast door deze naar de voorzijde te verplaatsen. Daarnaast is de indeling van de vensters in de gevel aangepast zodat minder direct zicht bestaat op buurpercelen. Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat de door eisers gestelde inbreuk op de privacy en aantasting van het woongenot niet zodanig zijn dat om die reden de vrijstelling niet kon worden verleend.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door eisers aangevoerde gronden niet zodanig zijn dat verweerder, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
Voor zover eisers de adviezen van de welstandscommissie hebben bestreden overweegt de rechtbank dat het bouwplan diverse malen aan de welstandscommissie is voorgelegd. Uit de bij brief van verweerder van 14 juni 2010 in geding gebrachte gedingstukken volgt dat de welstandscommissie de bouwplannen op 28 februari 2007 heeft goedgekeurd. Bij advies van 7 juni 2007 heeft de welstandscommissie haar standpunt naar aanleiding van de ingediende zienswijzen nader gemotiveerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat het welstandsadvies op onjuiste wijze is vastgesteld. Eisers hebben het advies daarnaast niet inhoudelijk bestreden.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat de brandveiligheid van het complex onvoldoende is onderbouwd, overweegt de rechtbank dat verweerder naar aanleiding van het door eiser [eiser I] in geding gebrachte advies van maart 2008 van Frontline, fire protection, de gemeentebrandweer heeft verzocht om een reactie. Bij e-mail van 25 maart 2008 heeft A. Polhout van de gemeentebrandweer Barneveld nader gemotiveerd waarom het bouwplan voldoet aan de eisen voor de brandveiligheid. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder aan het standpunt van de gemeentebrandweer voorbij had moeten gaan.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat voor vergoeding van de door eisers gestelde geleden planschade in het kader van deze procedure geen plaats is. Eisers dienen daartoe een planschadeverzoek bij verweerder in te dienen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
In hetgeen overigens is aangevoerd door eisers ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Nu echter reeds in de tussenuitspraak is vastgesteld dat het bestreden besluit genomen is in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet, naar aanleiding van de bij brief van 6 oktober 2010 door verweerder in geding gebrachte nadere stukken, evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser [eiser I] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 805 aan kosten van verleende rechtsbijstand (indiening beroepschrift, 1 punt, verschijnen ter zitting, 1 punt, nadere reactie naar aanleiding van de tussenuitspraak, 0,5 punt). De andere eisers komen niet voor een kostenvergoeding in aanmerking nu zij zich niet hebben laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de door eiser [eiser I] gemaakte proceskosten ten behoeve van verleende rechtsbijstand ten bedrage van € 805;
bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan elk van hen vergoedt;
Aldus gegeven door mr. A.G.A. Nijmeijer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 14 december 2010.