ECLI:NL:RBARN:2010:BO8179

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/9002545-07
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van Stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 17 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als penningmeester van de Stichting [naam Stichting] te Kesteren werd beschuldigd van verduistering. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk overboeken van geldbedragen van de rekening van de Stichting naar zijn privérekeningen en het doen van privé-uitgaven met de bankpas van de Stichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 12 maart 2001 tot en met 27 oktober 2004 meerdere bedragen heeft verduisterd, met een totaalbedrag van € 56.552,31. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet gemachtigd was om deze gelden voor privédoeleinden aan te wenden en dat zijn handelingen als wederrechtelijke toe-eigening kunnen worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bevestigd, ondanks de verjaringseisen die door de verdediging werden ingeroepen. De rechtbank oordeelde dat de machtiging voor conservatoir beslag op 12 maart 2007 een formele daad van vervolging was, waardoor de verjaring was gestuit. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie als voldoende beschouwd, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de administratie niet compleet was en dat de verdachte de bedragen had terugbetaald. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uur. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, Stichting [naam Stichting], tot schadevergoeding van € 73.011,31 toegewezen, met de verplichting tot betaling aan de Staat bij gebreke van betaling.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ook met de ernst van de feiten en het vertrouwen dat de leden van de Stichting in hem hadden gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van goed financieel beheer binnen stichtingen en de gevolgen van misbruik van vertrouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
PROMIS II
Parketnummer : 05/900254-07
Datum zitting : 8 mei 2009 en 3 december 2010
Datum uitspraak : 17 december 2010
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : 3 augustus 1965 te Amsterdam,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. J. Velthoven, advocaat te Tiel.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 maart 2001 t/m 27 oktober 2004, te Kesteren en/of Middelburg en/of elders in de provincie Zeeland en/of elders
in Nederland, (telkens) opzettelijk- geld van de op naam van Stichting [naam Stichting] te Kesteren staande Rabobankrekening [x] en/of Rabobankspaarrekening [x] heeft overgeboekt naar zijn, verdachtes, Rabobankrekening [(x)] en/of Rabobankrekening [(x)] en/of
Postbankrekening [(x)] en/of Visacard-rekening(en) [(x)] en/of [(x)], waaronder de volgende overboekingen:
- een overboeking van FL. 2000,00 op 26 juni 2001 naar rekening [(x)] en/of
- een overboeking van FL. 2500,00 op 18 juli 2001 naar rekening [(x)] en/of
- een overboeking van FL. 4000,00 op 20 augustus 2001 naar rekening [(x)]
en/of
- een overboeking van FL. 1600,00 op 22 oktober 2001 naar rekening [(x)]
en/of
- een overboeking van FL. 3759,57 op 22 oktober 2001 naar Visacard-rekening
[(x)] en/of
- een overboeking van FL. 3616,31 op 29 november 2001 naar Visacard-rekening
[(x)] en/of
- een overboeking van FL. 1900,00 op 27 oktober 2001 naar rekening [(x)]
en/of
- een overboeking van FL. 1250,00 op 1 november 2002 naar rekening [(x)]
en/of
- een tweetal overboekingen van ieder EUR 300,00 op 5 maart 2004 naar rekening
[(x)],
en/of
- met een bankpas behorende bij de op naam van Stichting [naam Stichting] te Kesteren staande Rabobankrekening [x] bij diverse betaalautomaten betalingen heeft verricht van door hem, verdachte, gedane privé-aankopen, waaronder de volgende betalingen:
- een betaling van FL. 7446,95 op 10 augustus 2001 aan babyspeciaalzaak De
Bongerd en/of
- een betaling van EUR 613,91 op 27 september 2002 aan modezaak Klein Kleding
en/of
- een betaling van EUR 569,00 op 16 november 2002 aan elektronicawinkel De
Harense Smid en/of
- een betaling van EUR 1649,00 op 4 december 2002 aan supermarkt Aldi en/of
- een drietal betalingen van respectievelijk E 769,85, E 189,95 en E 21,75 op
7 maart 2003 aan modewinkel Klein Kleding en/of
- een betaling van EUR 1275,00 op 7 juni 2003 aan rijwielhandel L. Joosse
Tweewielers en/of
- een betaling van EUR 268,70 op 20 juni 2003 aan modewinkel Klein Kleding
en/of
- een betaling van EUR 86,40 op 15 juli 2003 aan speelgoedwinkel Bart Smit
en/of
- een betaling van EUR 172,00 op 1 augustus 2003 aan kindermodewinkel Odds
Kids en/of
- een betaling van EUR 213,90 op 16 augustus 2003 aan damesmodewinkel College
Style en/of
- een betaling van EUR 312,80 op 21 augustus 2003 aan damesmodewinkel Purdey
en/of
- een betaling van EUR 462,60 op 29 november 2003 aan babyspeciaalzaak De
Bongerd en/of
- een betaling van EUR 165,50 op 5 december 2003 aan dierentuin Ouwehands
Dierenpark en/of
- een betaling van EUR 540,35 op 13 februari 2004 aan damesmodewinkel College
Style,
welk geld, tot een totaalbedrag van EUR 56.552,31, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting [naam Stichting] te Kesteren, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, verdachte (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als penningmeester van genoemde stichting, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 8 mei 2009 en op 3 december 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. Velthoven, advocaat te Tiel.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd de Stichting [naam Stichting] te Kesteren. Bestuurder van deze Stichting is de heer [benadeelde partij]. De heer [benadeelde partij] is terechtzitting verschenen.
De officier van justitie, mr. J.E.R. Osinga, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2.a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Verjaring
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 12 maart 2001 tot en met 27 oktober 2004 (kort gezegd) een geldbedrag heeft verduisterd door geld op naam van Stichting [naam Stichting] te Kesteren (hierna: de Stichting) naar zijn privérekening over te schrijven dan wel privé-uitgaven te betalen middels een bankpas behorende bij de op naam van de Stichting staande Rabobankrekening [x]. Op grond van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht wordt een dader als schuldig aan verduistering gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vijfde categorie.
De raadsman heeft betoogd dat de feiten van voor 8 mei 2003 zijn verjaard, omdat niet als daad van vervolging kan worden aangemerkt het inschakelen van de rechter commissaris met een vordering voor een machtiging conservatoir beslag en het betekenen van de stukken aan verdachte. De officier dient over die periode niet ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
Op grond van artikel 70 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht vervalt door verjaring het recht op strafvervolging voor de misdrijven waarop een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld in zes jaren. De verjaring kan worden gestuit door elke daad van vervolging. Het moet dan gaan om een formele daad van vervolging uitgaande van het Openbaar Ministerie of de rechter bedoeld om in de fase voorafgaande aan de tenuitvoerlegging tot een (uitvoerbare) rechterlijke beslissing te geraken.
In onderhavige zaak is er op 12 maart 2007, op vordering van de officier van justitie, door de rechter-commissaris een schriftelijke machtiging conservatoir beslag afgegeven op een woonhuis (gelegen aan de [adres] te Kesteren met Kadasstrale aanduiding Kesteren [x]) en een bouwkavel terrein nieuwbouwwoning (gelegen te Kesteren met Kadastrale aanduiding [x] gedeeltelijk) ten name van verdachte.
De rechtbank is, in tegenstelling tot de raadsman van verdachte, van oordeel dat de machtiging conservatoir beslag kan worden beschouwd als de eerste formele daad van vervolging van het Openbaar Ministerie. Dit betekent dat vanaf 12 maart 2007 de verjaring van het tenlastegelegde feit is gestuit. De periode voorafgaand aan de datum van 12 maart 2001is verjaard en ook niet tenlastegelegd. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in haar vervolging.
3. De rechtmatigheid van het bewijs
Strafrechtelijk Financieel Onderzoek
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat niet duidelijk uit het dossier blijkt of het onderzoek van financieel rechercheur [naam] is opgesteld middels een proces-verbaal van bevindingen of te beschouwen is als een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek. Indien er sprake is van een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek dan kan het onderzoek van [naam] niet als bewijs worden gebruikt. Het onderzoek is namelijk niet verricht met de benodigde machtiging van de rechter-commissaris ingevolge artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat er geen Strafrechtelijk Financieel Onderzoek is gestart. Een machtiging van de rechter-commissaris conform artikel 126 Wetboek van Strafvordering was dan ook niet vereist.
De beoordeling van de standpunten
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van financieel rechercheur [naam] niet is te beschouwen als een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek en dat het ontbreken in het dossier van een machtiging van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering derhalve niet relevant is. Het proces-verbaal van [naam rechercheur] kan als rechtmatig bewijs worden gebezigd. .
3.a. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:
Verdachte heeft in de periode van 22 maart 2001 tot en met 27 oktober 2004 te Kesteren en/of Middelburg en/of elders in de provincie Zeeland en/of elders in Nederland vanaf Rabobankrekening [x] ten name van Stichting [naam Stichting] te Kesteren de volgende boekingen verricht:
op 26 juni 2001 fl. 2000, - naar rekening [(x)];
op 18 juli 2001 fl. 2500, - naar rekening [(x)];
op 20 augustus 2001 fl. 4000, - naar rekening [(x)];
op 22 oktober 2001 fl. 3759,57 naar Visacard-rekening [(x)];
op 29 november 2001 fl. 3616,31 naar Visacard-rekening [(x)];
op 1 november 2002 € 1250, - naar rekening [(x)];
op 5 maart 2004 een tweetal overboekingen van ieder 300, - euro naar rekening [(x)].
Verdachte heeft in de periode van 22 maart 2001 tot en met 27 oktober 2004 te Kesteren en/of Middelburg en/of elders in de provincie Zeeland en/of elders in Nederland vanaf Rabospaarrekening [x] ten name van Stichting [naam Stichting] te Kesteren de volgende boekingen verricht:
op 22 oktober 2001 fl. 1600, - naar rekening [(x)], en
op 27 oktober 2001 fl. 1900, - naar rekening [(x)].
Tevens heeft verdachte de volgende betalingen verricht met een bankpas behorende bij Rabobankrekening [x] op naam van Stichting [naam Stichting] te Kesteren:
op 10 augustus 2001 fl. 7446,95 aan babyspeciaalzaak De Bongerd;
op 27 september 2002 EUR 613,91 aan modezaak Klein Kleding;
op 16 november 2002 EUR 569, - aan elektronicawinkel De Harense Smid;
op 4 december 2002 EUR 1649, - aan supermarkt Aldi;
op 7 maart 2003 EUR 769,85 EUR. 189,95 en EUR. 21,75 aan modewinkel Klein Kleding;
op 7 juni 2003 EUR 1275, - aan rijwielhandel L. Joosse Tweewielers;
op 20 juni 2003 EUR 268,70 aan modewinkel Klein Kleding;
op 15 juli 2003 EUR 86,40 aan speelgoedwinkel Bart Smit;
op 1 augustus 2003 EUR 172, - aan kindermodewinkel Odds Kids;
op 16 augustus 2003 EUR 213,90 aan damesmodewinkel College Style;
op 21 augustus 2003 EUR 312,80 aan damesmodewinkel Purdey;
op 29 november 2003 EUR 462,60 aan babyspeciaalzaak De Bongerd;
op 5 december 2003 EUR 165,50 aan dierentuin Ouwehands Dierenpark;
op 13 februari 2004 EUR 540,35 aan damesmodewinkel College Style.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat verdachte de tenlastegelegde geldbedragen van rekening van de Srichting heeft overgeboekt naar zijn privérekeningen dan wel betalingen heeft verricht met de betaalpas behorende bij de Rabobankrekening van de Stichting.
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat door deze handelingen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. Getuige [getuige] heeft immers verklaard dat het niet was toegestaan dat de penningmeester (c.q. verdachte) privé uitgaven dan wel boekingen verrichtte met gelden die tot de Stichting behoorden. Deze handelingen zijn dus in strijd met de voorschriften van de Stichting. De officier van justitie baseert zijn standpunt voorts op diverse door hem aangehaalde uitspraken van de Hoge Raad.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat, daargelaten dat het voor de bewezenverklaring van het strafbare feit van verduistering niet van belang is of verdachte de tenlastegelegde bedragen heeft terugbetaald, uit onderzoeken van rechercheur [naam rechercheur], accountants- en adviesgroep [accountantskantoor] en [naam kantoor] Accountants niet blijkt dat verdachte de tenlastegelegde ontrokken gelden (volledig) heeft terugbetaald. Veel bedragen blijven onverklaarbaar.
Meer subsidiair stelt de officier van justitie dat de verklaring die de verdediging heeft gegeven voor de betalingen die zijn verricht met de betaalpas behorende bij de Rabobankrekening [x] van de Stichting, hetgeen de officier kwalificeert als een zogenaamd Meer en Vaart-verweer, onvoldoende is onderbouwd of aannemelijk gemaakt. De verdachte heeft bij de politie een andere verklaring afgelegd, inhoudende dat hij deze handelingen heeft verricht uit laksheid. Indien verdachte tijdens zijn verhoor met deze verklaring was gekomen, had er een contra-expertise kunnen plaatsvinden. Zijn lezing had dan feitelijk onderzocht en eventueel onderbouwd kunnen worden. Zonder enig bewijsmiddel kan deze uitleg ter zijde geschoven worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte zich de tenlastegelegde gelden niet wederrechtelijk heeft toegeëigend. Verdachte ontkent weliswaar niet dat er overboekingen hebben plaatsgevonden, maar stelt dat alle bedragen uiteindelijk weer zijn terugbetaald of verrekend. Het bewijs daartoe kan niet worden geleverd omdat de administratie behorende bij het dossier niet compleet is. Er worden essentiële zaken gemist zoals onder andere originele bankafschriften, alle balansspecificaties, het gehele kasregister, bankboekjes, pachtgegevens, stukken met betrekking tot obligaties, verslagen en notulen, een memorystick, jaarrekeningen, de volledige salarisadministratie en de begrotingsstukken. Hierdoor kan de verdediging niet duidelijk aangeven waar en hoe de betreffende bedragen weer terug zijn betaald of verrekend met de Stichting.
Bij de onderzoeken die hebben plaatsgevonden door rechercheur [naam rechercheur], accountantskantoor [accountantskantoor] en [naam kantoor] had men ook niet de beschikking over de gehele administratie. De conclusies die in deze onderzoeken zijn getrokken, kunnen, naar de mening van de verdediging, dan ook niet worden meegenomen als bewijsmiddel.
Ten aanzien van de betalingen verricht met de bankpas behorende bij de Rabobankrekening [x] heeft de verdediging ter terechtzitting verweer gevoerd. Iedere betaling kan in verband gebracht worden met de Stichting, aldus de raadsman..
Het oordeel van de rechtbank
Onderzoek financieel rechercheur [naam rechercheur]
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het tenlastegelegde feit met name uit van het strafrechtelijke onderzoek van financieel rechercheur [naam rechercheur]. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan dit onderzoek de meeste informatie ten grondslag. Voorts houdt de rechtbank verdachte, hoewel hij deze op een later tijdstip heeft ingetrokken, aan zijn ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen.
In het onderzoek van [naam rechercheur] zijn de feitelijke handelingen ten aanzien van de Rabobankrekening [x] van de Stichting [naam stichting] te Kesteren vergeleken met die van de privébankrekeningen van verdachte, inhoudende Rabobankrekeningen [(x)] en [(x)], Rabospaarrekening [x], Postbankrekening [(x)] en transacties VSB met betrekking tot VISA creditcard transacties.
Financieel rechercheur [naam rechercheur] heeft zijn onderzoek verricht mede aan de hand van de bankafschriften van bovengenoemde rekeningnummers betreffende de periode van 2000 tot en met 2004. De uitkomsten van dit onderzoek zijn overeenkomstig de uitkomsten van de reconstructie van het jaar 2003 van accountantskantoor [accountantskantoor].
Inhoudelijke behandeling
De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of verdachte de gelden die ten laste zijn gelegd, heeft verduisterd.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Voor wederrechtelijke toe-eigening is, naast de wilsvorming, vereist dat er sprake is van een handeling waaruit blijkt dat verdachte zich als heer en meester over het goed gedraagt zonder dat hij daartoe gemachtigd is. Verdachte was niet gemachtigd om geld, toebehorende aan de Stichting en waarover hij kon beschikking in zijn hoedanigheid van penningmeester, voor privé doeleinden aan te wenden. Verdachte heeft bij de politie ten aanzien van verscheidende ten laste gelegde betalingen verricht met de bankpas behorende bij de Rabobankrekening van de Stichting verklaard dat dit privé-uitgaven waren. Eveneens heeft verdachte verklaard dat hij handelde uit gemakzucht. De verdachte heeft, door de bedragen over te boeken dan wel door betalingen te verrichten als heer en meester over deze geldbedragen beschikt zonder dat hij daartoe gemachtigd was. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte de tenlastelegde geldbedragen heeft verduisterd.
De rechtbank voegt hieraan het volgende toe.
Het terugstorten dan wel terugboeken van geldbedragen neemt de wederrechtelijke toe-eigening niet weg. Wel kan het bewijs van volledige terugstorting van deze bedragen van invloed zijn op de te bepalen strafmaat. Verdachte heeft tegenover de politie evenwel zeer summier verklaard, hoewel alle tenlastegelegde bedragen hem uitdrukkelijk zijn voorgehouden. Ter terechtzitting heeft verdachte gebruikt gemaakt van zijn zwijgrecht.
Daar waar de feiten juist een verklaring van verdachte verlangen, aan te vangen met een tijdige actieve participatie bij de totstandkoming van met name het rapport van accountants- en adviesgroep [accountantskantoor], komt de verdachte pas middels het pleidooi van zijn raadsman met een alternatieve verklaring voor de verrichte betalingen met de betaalpas behorende bij de Rabobankrekening van de Stichting. Deze alternatieve verklaring zou er toe moeten leiden dat de rechtbank niet de overtuiging krijgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Verdachtes verklaring wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel en wordt voorts niet aannemelijk gemaakt door de verdediging. De rechtbank acht deze verklaring gelet op het moment waarop zij wordt gegeven en het volstrekt ontbreken van enige onderbouwing, waarvoor verdachte op eerdere tijdstippen ruimschoots gelegenheid is geboden, dan ook niet aannemelijk. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De verdediging heeft tevens aangevoerd dat de volledige administratie ontbreekt en dat zij daarom over onvoldoende bewijsmiddelen beschikt om de verklaring van verdachte te onderbouwen. Ook hier heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, in het onderzoek verschillende momenten laten passeren om de volledigheid van het dossier ter discussie te stellen. De rechtbank ziet in de thans voorliggende stukken geen aanleiding om aan te nemen dat de conclusies niet door de onderliggende feiten en omstandigheden kunnen worden gedragen en dat de informatie aldus niet volledig is.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en onder verwijzing naar de conclusie van –met name- het onderzoek van [naam rechercheur], maar ook van [naam accountants] accountants, welke beide conclusies overigens vrijwel gelijkluidend zijn, van oordeel dat verdachte de hierna bewezen te verklaren bedragen bovendien niet heeft terugbetaald.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 12 maart 2001 t/m 27 oktober 2004, te Kesteren en Middelburg en/of elders in de provincie Zeeland en/of elders
in Nederland, (telkens) opzettelijk- geld van de op naam van Stichting [naam Stichting] te Kesteren staande Rabobankrekening [x] en Rabobankspaarrekening [x] heeft overgeboekt naar zijn, verdachtes, Rabobankrekening [(x)] en Rabobankrekening [(x)] en
Postbankrekening [(x)] en Visacard-rekeningen en waaronder de volgende overboekingen:
- een overboeking van FL. 2000,00 op 26 juni 2001 naar rekening (X) en
- een overboeking van FL. 2500,00 op 18 juli 2001 naar rekening [(x)] en
- een overboeking van FL. 4000,00 op 20 augustus 2001 naar rekening [(x)]
en
- een overboeking van FL. 1600,00 op 22 oktober 2001 naar rekening [(x)]
en
- een overboeking van FL. 3759,57 op 22 oktober 2001 naar Visacard-rekening
[(x)] en
- een overboeking van FL. 3616,31 op 29 november 2001 naar Visacard-rekening
[(x)] en
- een overboeking van FL. 1900,00 op 27 oktober 2001 naar rekening [(x)]
en
- een overboeking van EUR. 1250,00 op 1 november 2002 naar rekening [(x)]
en
- een tweetal overboekingen van ieder EUR 300,00 op 5 maart 2004 naar rekening
[(x)],
en/of
- met een bankpas behorende bij de op naam van Stichting [naam Stichting] te Kesteren staande Rabobankrekening [x] bij diverse betaalautomaten betalingen heeft verricht van door hem, verdachte, gedane privé-aankopen, waaronder de volgende betalingen:
- een betaling van FL. 7446,95 op 10 augustus 2001 aan babyspeciaalzaak De
Bongerd en
- een betaling van EUR 613,91 op 27 september 2002 aan modezaak Klein Kleding
en
- een betaling van EUR 569,00 op 16 november 2002 aan elektronicawinkel De
Harense Smid en
- een betaling van EUR 1649,00 op 4 december 2002 aan supermarkt Aldi en
- een drietal betalingen van respectievelijk E 769,85, E 189,95 en E 21,75 op
7 maart 2003 aan modewinkel Klein Kleding en
- een betaling van EUR 1275,00 op 7 juni 2003 aan rijwielhandel L. Joosse
Tweewielers en
- een betaling van EUR 268,70 op 20 juni 2003 aan modewinkel Klein Kleding
en
- een betaling van EUR 86,40 op 15 juli 2003 aan speelgoedwinkel Bart Smit
en
- een betaling van EUR 172,00 op 1 augustus 2003 aan kindermodewinkel Odds
Kids en
- een betaling van EUR 213,90 op 16 augustus 2003 aan damesmodewinkel College
Style en
- een betaling van EUR 312,80 op 21 augustus 2003 aan damesmodewinkel Purdey
en
- een betaling van EUR 462,60 op 29 november 2003 aan babyspeciaalzaak De
Bongerd en
- een betaling van EUR 165,50 op 5 december 2003 aan dierentuin Ouwehands
Dierenpark en
- een betaling van EUR 540,35 op 13 februari 2004 aan damesmodewinkel College
Style,
welk geld, tot een totaalbedrag van EUR 56.552,31 toebehorende aan Stichting [naam Stichting] te Kesteren, verdachte (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als penningmeester van genoemde stichting, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Verduistering, meermalen gepleegd.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
De rechtbank is -met de officier van justitie- van oordeel dat,voor zover hierop door de verdediging een beroep is gedaan, de omstandigheden waarbinnen verdachte zijn werkzaamheden als penningmeester van de Stichting [naam Stichting] te Kesteren heeft moeten verrichten, hem op geen enkele wijze kunnen disculperen, en aldus geen redenen opleveren om de strafbaarheid van verdachte uit te sluiten.
6. De motivering van de sancties
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen en heeft gerekwireerd tot een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege lange periode en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De financiële middelen van een kerk worden gewoonlijk opgebracht door de leden, van welke sommige wellicht zelf beperkte bestaansmiddelen hebben, waarbij een buitengewoon groot vertrouwen bestaat in een goed beheer van deze gelden. In het voordeel van verdachte heeft de officier van justitie bij het opstellen van zijn eis meegewogen dat de gevolgen van verdachtes handelen voor hem persoonlijk buitengewoon ingrijpend zijn geweest en nog steeds zijn. Voorts is de officier van justitie van oordeel dat de redelijke termijn voor strafvervolging niet zodanig is overschreden dat dit tot een vermindering van de straf zou moeten leiden.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is primair verzocht om vrijspraak nu het feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en ook mee te wegen dat de strafbare feiten 6 tot 10 jaar geleden hebben plaatsgevonden. De verdediging is met de officier van justitie van mening dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor strafvervolging, maar wel vraagt hij rekening te houden met het tijdsverloop.
De beoordeling van de standpunten
Verdachte heeft in de periode maart 2001 tot en met 2004 geldbedragen verduisterd die toebehoorden aan de Stichting [naam Stichting] te Kesteren. Hiermee heeft verdachte het vertrouwen van de Stichting, haar leden en de verschillende donateurs ernstig geschonden. Deze Stichting is afhankelijk van giften en de schaamteloosheid waarmee verdachte meende aanzienlijke bedragen ten eigen nutte aan te kunnen wenden, weegt in het nadeel van verdachte mee. In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank bij haar overweging mee dat de zaak voor verdachte ingrijpende persoonlijke gevolgen heeft gehad en de afhandeling ervan langere tijd heeft geduurd. Tevens wordt meegewogen dat verdachte geen strafblad heeft.
De rechtbank is met de officier van justitie van mening dat een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf op zijn plaats zijn. De rechtbank veroordeelt verdachte echter voor een hogere onvoorwaardelijke werkstraf dan door de officier van justitie geëist, omdat zij, anders dan de officier van justitie, meer gewicht toekent aan de omstandigheden van deze zaak, met name de impact die een en ander op de (voormalige) leden van de Hervormde Gemeente moet hebben gehad. Ook acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, alle ten laste gelegde bedragen bewezen.
Voorts is de rechtbank van oordeel, met de officier van justitie en de verdediging, dat het recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM niet, althans niet noemenswaardig, is geschonden en deze overschrijding dan ook niet tot een strafvermindering leidt.
6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ring(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij Stichting [naam stichting] te Kesteren vordert een bedrag van €78.378, -.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft geëist dat de vordering moet worden toegewezen voor een bedrag van € 71.033,51 en voor het meerdere niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering van de benadeelde partij is gebaseerd op het rapport van accountantskantoor [accountantskantoor]. De officier van justitie gaat bij zijn berekening uit van het bedrag dat hij bewezen acht, met daarbij de nota’s van de accountant en de juridische bijstand, die hij volledig toewijsbaar acht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering is naar haar mening niet eenvoudig van aard, omdat deze niet nader is gespecificeerd en daarbij enkel gebaseerd op het onderzoek van accountants- en adviesgroep [accountantskantoor], waartegen de verdediging bezwaren heeft.
Subsidiair stelt de verdediging dat de vordering is verjaard. De vordering is niet gestuit gedurende de periode 2000 tot en met 2004.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, met uitzondering van het gevorderde bedrag dat betrekking heeft op het jaar 2000 en het jaar 2001 (tot 12 maart) toewijsbaar (€ 56.552,31), nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard, de vordering voldoende is onderbouwd en de gevorderde vergoeding schade betreft die de benadeelde rechtstreeks ten gevolge van het bewezenverklaarde feit heeft geleden. De vordering met betrekking tot de accountantskosten (€ 14.854, -) en de juridische bijstand (€ 1.605, -) acht de rechtbank eveneens toewijsbaar nu deze kosten direct voortvloeien uit de schade die zij hebben geleden en alleszins redelijk zijn.
De rechtbank zal derhalve de vordering tot een bedrag van € 73.011,31 toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf geheel niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 4 (vier) uren, zijnde 2 (twee) dagen hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij Stichting [naam stichting] te Kesteren
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan Stichting [naam stichting], gevestigd te Kesteren, te betalen € 73011,31 (zegge drie-enzeventigduizendelf euro en eenendertig cent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 73011,31 subsidiair 359 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Stichting [naam stichting], gevestigd te Kesteren, te betalen € 73011,31 (zegge drieenzeventigduizendelf euro en eenendertig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 359 (zegge driehondernegenenvijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mrs. M.F. Gielissen (voorzitter), D.R. Sonneveldt en H.T. Wagenaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruessink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2010.