ECLI:NL:RBARN:2010:BO7616

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700337-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.M. van Gorp
  • P.C. Quak
  • W.L.J.M. Duijst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachten voor voorbereidingshandelingen van een gewapende overval en doodslag

Op 17 december 2010 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige man uit Nijmegen en een 20-jarige man uit Beuningen. De rechtbank heeft de 19-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, wegens het voorbereiden van een gewapende overval op een hotel. Hij werd vrijgesproken van medeplegen van doodslag. De 20-jarige man kreeg een gevangenisstraf van 8 jaar opgelegd voor onder andere doodslag en voorbereiding van de overval. De zaak kwam aan het licht na een incident op 15 januari 2010, waarbij de verdachten betrokken waren bij een gewapende overval op het Belvoir hotel in Nijmegen. Tijdens de vlucht van de politie raakten zij betrokken bij een aanrijding met een voetganger, M.J.M.G., die hierbij om het leven kwam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten opzettelijk een mes en een vuurwapen voorhanden hadden, en dat zij zich bewust waren van de risico's van hun acties. De rechtbank oordeelde dat de 19-jarige man niet voldoende betrokken was bij de doodslag om hiervoor te worden veroordeeld, terwijl de 20-jarige man wel degelijk een substantiële rol had gespeeld in de fatale gebeurtenissen. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de maatschappelijke verontwaardiging die deze hebben veroorzaakt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, waaronder hun leeftijd en achtergrond, maar oordeelde dat de gepleegde feiten een zware straf rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
PROMIS II
Parketnummer : 05/700337-10
Data zittingen : 27 april 2010, 18 juni 2010, 13 augustus 2010, 29 oktober 2010 en 03
december 2010
Datum uitspraak : 17 december 2010
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Achterhoek, HvB De Kruisberg, Hogenslagweg 8
Doetinchem.
Raadsman : mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2010 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf als bedoeld in artikel 312 en/of 317 van het Wetboek van strafrecht (diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging), opzettelijk een mes en/of een vuurwapen (te weten een pistool van het merk Glock) en/of een (gestolen/geheelde) motorfiets (zonder kentekenplaat) en/of (gezichtsbedekkende) kledingstukken (capuchontruien en/of mutsen) om onherkenbaar te zijn, althans herkenbaarheid te voorkomen of te bemoeilijken, (allen) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft/hebben verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of
voorhanden heeft/hebben gehad;
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2010 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk M.J.M.G. [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader opzettelijk een (gestolen/geheelde) motorfiets heeft/hebben bestuurd en/of op een (gestolen/geheelde) motorfiets hebben gereden,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader bezig was/waren met het uitvoeren, dan wel het voorbereiden van een (gewapende) overval op het Belvoir hotel aan de Graadt van Roggenstraat te Nijmegen, en/of terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader niet in het bezit was/waren
van een voor het besturen van die motorfiets vereist rijbewijs, en/of met die (gestolen/geheelde) motorfiets over een trottoir aan de Graadt van Roggenstraat, nabij het Belvoir hotel, heeft/hebben gereden, terwijl daarbij geen verlichting werd gevoerd en/of die motorfiets niet was voorzien van een kenteken(plaat) en/of, toen hij, verdachte en/of zijn mededader een politievoertuig had/hadden waargenomen luid en/of hardop (naar elkaar) heeft/hebben geroepen: “politie” en/of een (qua aard en/of strekking soortgelijke) waarschuwing (naar elkaar) heeft/hebben geroepen en/of - gelet op de reactie van de in dat politievoertuig aanwezige politieambtena(a)r(en) - had/hadden begrepen, dan wel moeten/kunnen begrijpen, dat hij en/of zijn mededader dat motorrijtuig (motorfiets) tot stilstand moest/moesten brengen, met hoge snelheid is/zijn weggereden en/of gevlucht in de richting van het Keizer Traianusplein en/of zonder te stoppen voormeld trottoir is/zijn afgereden en/of die Graadt van Roggenstraat is/zijn overgestoken, waarbij bijna een aanrijding is ontstaan met een aldaar rijdende personenauto,
en/of, gekomen op dat Keizer Traianusplein, dat verkeersplein, tegen het verkeer in rijdend, is/zijn opgereden en/of linksaf gaand de Sint Canisiussingel is/zijn opgereden en/of met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor die motorfiets geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur, over de St. Canisiussingel heeft/hebben gereden en/of met die motorfiets (met aanzienlijk snelheidsverschil) tussen en/of langs andere aldaar (langzamer) rijdende en/of stilstaande voertuigen is/zijn (door)gereden en/of (daarbij) een bij/op/voor de kruising (met de Canisiussingel/Van der Brugghenstraat) geplaatst, voor hem geldend rood licht uitstralend
verkeerslicht heeft/hebben genegeerd en/of (daarbij) die kruising/splitsing, zonder te stoppen en/of te remmen met dezelfde, althans nagenoeg dezelfde (hoge) snelheid is/zijn opgereden en/of (daarbij) (in het geheel) niet, althans in onvoldoende mate heeft/hebben gelet op het overige verkeer en/of de overige verkeersdeelnemers en/of (daarbij) een zich op voormelde kruising bevindende voetganger, welke voetganger doende was om, bij groen licht, op een op die kruising gesitueerde voetgangersoversteekplaats (zebrapad) over te steken, niet voor heeft/hebben laten gaan en/of (vervolgens) met die motorfiets is/zijn gebotst tegen en/of in
aanrijding is/zijn gekomen met voormelde voetganger, zijnde M.J.M.G. [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 15 januari 2010, te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als verkeersdeelnemer(s), namelijk als berijder en/of medeberijder van een (gestolen/geheeld) motorrijtuig (motorfiets) daarmede roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader bezig was/waren met het uitvoeren dan wel voorbereiden van een (gewapende) overval op het Belvoir hotel aan de Graadt van Roggenstraat te Nijmegen, en/of terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader niet in het bezit was/waren van een voor het besturen van dat motorrijtuig (motorfiets) vereist rijbewijs, met dat (gestolen/geheelde) motorrijtuig (motorfiets) als berijder en/of als medeberijder over een trottoir aan de Graadt van Roggenstraat, nabij het
Belvoir hotel, heeft/hebben gereden, zonder daarbij verlichting te voeren en/of terwijl dat motorrijtuig (motorfiets) niet was voorzien van een kenteken(plaat) en/of, toen hij, verdachte en/of zijn mededader een politievoertuig had(den) waargenomen luid en/of hardop (naar elkaar) heeft/hebben geroepen “politie” en/of een qua aard en/of strekking soortgelijke waarschuwing (naar elkaar) heeft/hebben geroepen en/of - gelet op de reactie van de in dat politievoertuig
aanwezige politieambtenaar/naren - had(den) begrepen, dan wel moeten/kunnen begrijpen) dat hij en/of zijn mededader dat motorrijtuig (motorfiets) tot stilstand moest(en) brengen, met hoge snelheid is/zijn weggereden en/of gevlucht in de richting van het Keizer Traianusplein en/of zonder te stoppen voormeld trottoir is/zijn afgereden en/of die Graadt van Roggenstraat is/zijn overgestoken, waarbij bijna een aanrijding is ontstaan met een aldaar rijdend ander motorrijtuig (personenauto) en/of (daarbij) een bijzondere manoeuvre, als bedoeld in artikel 54 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft/hebben uitgevoerd, namelijk met dat motorrijtuig (motorfiets) op die weg is/zijn weggereden en/of (daarbij) in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersegels en verkeerstekens de bestuurder van een over die Graadt van Roggenstraat de rijdende ander motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan en/of, gekomen op dat Keizer Traianusplein, dat verkeersplein/die rotonde, tegen het verkeer in rijdend, is/zijn opgereden en/of linksaf gaand de weg, de St. Canisiussingel, is/zijn opgereden
en/of (daarbij) geen gevolg heeft/hebben gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod inhoudt, namelijk in strijd met bord D1 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels 1990 en verkeerstekens op een rotonde niet de verplichte rijrichting heeft/hebben gevolgd en/of met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorrijtuig (motorfiets) geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur, over die weg, de St. Canisiussingel, heeft/hebben gereden en/of (daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn/hun snelheid niet zodanig heeft/hebben geregeld dat hij, verdachte en/of zijn mededader in staat
was/waren voormeld motorrijtuig (motorfiets) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg, de Canisiussingel, kon overzien en waarover deze vrij was en/of, gekomen ter hoogte van de kruising en/of splitsing van deze weg en de weg, de Van der Brugghenstraat, met voormeld motorrijtuig (motorfiets) met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorrijtuig (motorfiets) geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of met aanzienlijk snelheidsverschil tussen en/of langs de op de rijstroken van die Caniusiussingel stilstaande of langzamer rijdende andere motorrijtuigen is/zijn (door)gereden en/of (daarbij) een bij/op/voor die kruising en/of splitsing
(Canisiussingel/Van der Brugghenstraat) geplaatst, voor verdachte en/of zijn
mededader geldend rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of (daarbij) in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn/hun rijrichting bestemd driekleuring verkeerslicht dat rood licht uitstraalde,
en/of (daarbij) die kruising/splitsing, zonder te stoppen en/of te remmen met dezelfde, althans nagenoeg dezelfde (hoge) snelheid is/zijn opgereden en/of (daarbij) (in het geheel) niet, althans in onvoldoende mate heeft/hebben gelet op het overige verkeer en/of de overige verkeersdeelnemers en/of in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van voormeld reglement,
een zich op voormelde kruising bevindende voetganger, welke voetganger doende was om, bij groen licht, komende vanaf die Van der Brugghenstraat, op een op die kruising gesitueerde voetgangersoversteekplaats, die Canisiussingel over te steken, niet voor heeft/hebben laten gaan
en/of (vervolgens) met voormeld motorrijtuig (motorfiets) is/zijn gebotst tegen en/of in aanrijding is/zijn gekomen met voormelde voetganger, zijnde voormelde M.J.M.G. [slachtoffer], en aldus zich zodanig heeft/hebben gedragen dat een aan verdachtes en/of verdachtes mededaders schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (M.J.M.G. [slachtoffer]) werd gedood, welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte dan wel en/of verdachtes mededader een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximum snelheid, te weten de aldaar geldende maximum snelheid van 50
kilometer per uur, in ernstige mate heeft/hebben overschreden, immers reed/reden hij verdachte en/of verdachtes mededader aldaar met een snelheid van 90 kilometer per uur;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 15 januari 2010, te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als berijder, dan wel medeberijder van een motorrijtuig (motorfiets) daarmede over een trottoir van de weg, de Graadt van Roggenstraat, nabij het Belvoir hotel, heeft gereden, waarbij geen verlichting werd gevoerd en/of terwijl dat motorrijtuig (motorfiets) niet was voorzien van een kenteken(plaat), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader zonder te stoppen voormeld trottoir is/zijn afgereden en/of die Graadt van Roggenstraat is/zijn overgestoken, waarbij bijna in aanrijding is ontstaan met een aldaar rijdend ander motorrijtuig (personenauto)
en/of (daarbij) een bijzondere manoeuvre, als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft/hebben uitgevoerd, namelijk met dat motorrijtuig (motorfiets) op die weg is/zijn weggereden en/of (daarbij) in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersegels en verkeerstekens de bestuurder van een over die Graadt van Roggenstraat rijdend ander motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft/hebben laten gaan en/of gekomen op dat Keizer Traianusplein, die rotonde, tegen het verkeer in rijdend, is opgereden en/of linksaf gaand de weg, de Sint Canisiussingel is/zijn opgereden en/of (daarbij) geen gevolg heeft/hebben gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod inhoudt, namelijk in strijd met bord D1 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels 1990 en verkeerstekens op een rotonde niet de verplichte rijrichting heeft/hebben gevolgd en/of met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor dat motorrijtuig (motorfiets) geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur, over die weg, de Sint Canisiussingel heeft/hebben gereden en/of, gekomen ter hoogte van de kruising of splitsing van deze weg en de weg, de Van der Brugghenstraat, met voormeld motorrijtuig (motorfiets) tussen en/of langs de op de rijstroken van de door hem, verdachte bereden rijbaan van die Sint Caniusiussingel stilstaande of langzamer rijdende andere motorrijtuigen
is/zijn (door)gereden en/of, terwijl een/de voor die kruising/splitsing (Sint Canisiussingel/Van der Brugghenstraat) in zijn, verdachtes rijrichting zich bevindend/e verkeerslicht(en), rood licht uitstraalde(n), die kruising/splitsing, zonder te stoppen en/of te remmen is/zijn met dezelfde, althans nagenoeg dezelfde (hoge) snelheid is/zijn opgereden en/of (daarbij) (in het geheel) niet, althans in onvoldoende mate heeft/hebben gelet op het overige verkeer en/of de overige verkeersdeelnemers en/of in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van voormeld reglement,
een zich op voormelde kruising bevindende voetganger, welke voetganger doende was om, bij groen licht, komende vanaf die Van der Brugghenstraat, op een op die kruising gesitueerde voetgangersoversteekplaats, die Sint Canisiussingel over te steken, niet voor heeft/hebben laten gaan en/of (vervolgens) met voormeld motorrijtuig (motorfiets) is/zijn gebotst tegen en/of in aanrijding is/zijn gekomen met voormelde voetganger, zijnde voormelde M.J.M.G. [slachtoffer], door welke gedraging(en) van verdachte en/of verdachtes mededader gevaar op
die weg/en werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij in of omstreeks de maand januari 2010, in elk geval in of omstreeks het jaar 2010 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft /hebben verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft/hebben overgedragen een (rode) motorfiets (van het merk en type Piaggio SKR (Skipper) 150 met (chassis- en/of VIN)nummer [nummer]*), terwijl verdachte en/of zijn
mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) wist/wisten dat dit/deze door diefstal in elk geval door enig misdrijf was/waren verkregen.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 27 april 2010, 18 juni 2010, 13 augustus 2010, 29 oktober 2010 en 03 december 2010 ter terechtzitting onderzocht. Met uitzondering van de zitting op 27 april 2010 is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij is ter terechtzitting aanwezig G.J.H.M. [benadeelde partij], bijgestaan door mr. M. van Teeffelen.
De officier van justitie, mr. T. Feuth, heeft gerequireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van feit 1:
Feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 15 januari 2010 heeft verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte] voorbereidingshandelingen gepleegd ten behoeve van een misdrijf als bedoeld in artikel 312 en/of 317 van het Wetboek van Strafrecht, diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging. De voorbereidingshandelingen bestonden hierin dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk een mes, een gestolen motorfiets, welke motorfiets niet was voorzien van een kentekenplaat, en gezichtsbedekkende kledingstukken, capuchontruien en/of mutsen om onherkenbaar te zijn, alles bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden hebben gehad.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, ook het voorhanden hebben van het in de tenlastelegging genoemde vuurwapen nu zowel verdachte als [medeverdachte] onafhankelijk van elkaar met een informant hebben gesproken over een vuurwapen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank maar geeft aan dat er volstrekt onvoldoende bewijs is voor het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte ontkent dat zijn medeverdachte [medeverdachte] een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Namens verdachte is aangevoerd dat dit onderdeel van de tenlastelegging dus niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De medeverdachte [medeverdachte] is tijdens het luchten op 2 maart 2010 in contact gebracht met een politie-informant (A-3303). Tijdens het gesprek tussen deze politie-informant en [medeverdachte], waarbij gesproken werd over het zetten van een overval op een hotel, vertelt [medeverdachte] dat hij een echt pistool bij zich had en hij niet met een nep pistool een overval zou gaan zetten.
Ook verdachte is - tijdens het luchten op 15 maart 2010 - in contact gebracht met een politie-informant (A-3305). Tijdens het gesprek tussen deze politie-informant en verdachte verklaart verdachte dat ze voor de overval op het hotel wapens hadden gebruikt. Hij, verdachte, had een mes bij zich en zijn maatje een Glock. Nadat verdachte gevraagd werd of de Glock een nepper was, vertelde verdachte tegen de politie-informant dat het geen nepper was en dat die alleen maar problemen gaven. Tijdens de vlucht, aldus verdachte, zijn het mes en wapen weggegooid.
Het vuurwapen is tijdens het opsporingsonderzoek niet gevonden. Op grond van de verklaringen van verdachte en [medeverdachte], die beiden zeer duidelijk praten over een “echt” vuurwapen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 15 januari 2010 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het misdrijf als bedoeld in artikel 312 en/of 317 van het Wetboek van strafrecht (diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging), opzettelijk een mes en een vuurwapen (te weten een pistool van het merk Glock) en een (gestolen motorfiets zonder kentekenplaat en gezichtsbedekkende kledingstukken (capuchontruien en/of mutsen) om onherkenbaar te zijn, allen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair:
Feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 15 januari 2010, omstreeks 23.05 uur, rijden verdachte en zijn medeverdachte op een rode tweewielige motorscooter van het merk Piaggio 150cc ter hoogte van het Belvoir hotel te Nijmegen. De motorscooter is niet voorzien van een kentekenplaat en voert geen verlichting. Verdachte en zijn medeverdachte zijn bezig met het voorbereiden van een gewapende overval op het Belvoir hotel aan de Graadt van Roggenstraat te Nijmegen. Noch verdachte noch zijn medeverdachte zijn in het bezit van een voor het besturen van de motorscooter vereist rijbewijs. Zij reden over het trottoir aan de Graadt van Roggenstraat nabij het Belvoir hotel. Verdachte en zijn mededader dragen geen helm, zijn donker gekleed en dragen een capuchon over hun hoofd. Bij het zien van een onopvallende politieauto geeft de bestuurder van de motorscooter gas en maakt snelheid waarna de motorscooter zich met hoge snelheid van de locatie waar de politieauto zich bevond verwijderd, daarbij rijdend over het trottoir langs de Graadt van Roggenstraat. Zonder te stoppen rijdt de motorscooter vervolgens van het trottoir af en steekt de Graadt van Roggenstraat over waarbij bijna een aanrijding is ontstaan met een aldaar rijdende personenauto. Gekomen op het Keizer Traianusplein, een verkeersplein, rijdt de motorscooter tegen het verkeer in om linksaf de Sint Canisiussingel in te rijden. Met aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor die motorfiets geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur rijdt de motorscooter over de St. Canisiussingel waarbij tussen rijdende en/of stilstaande voertuigen wordt gereden. Op de kruising van de St. Canisiussingel met de Van der Brugghenstraat negeert de motorscooter een rood verkeerslicht en rijdt, zonder snelheid te minderen en tussen wachtende auto’s door, de kruising op. Op die kruising rijdt de motorscooter, nog steeds met verdachte en zijn medeverdachte daarop, tegen een overstekende voetganger aan. Het voetgangerslicht voor deze overstekende voetganger straalde op dat moment groen licht uit.
De voetganger, M.J.M.G. [slachtoffer] is tengevolge van deze aanrijding overleden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde, het medeplegen van doodslag, wettig en overtuigend bewezen is en baseert zich daarbij op het volgende.
- verdachten werkten voorafgaand aan de overval al intensief samen door bij elkaar op de motorscooter te gaan zitten namen ze op dat moment al allebei onaanvaardbare risico’s;
- verdachten wilden samen een overval plegen en daar hoort onlosmakelijk bij het vluchten van de plaats van het delict en het vluchten voor de politie;
- verdachten hebben ervoor gekozen om een vluchtmiddel te gebruiken dat bij uitstek daarvoor geschikt is;
- door op de heenweg naar het Belvoir hotel achterop de motor te stappen heeft die passagier al stilzwijgend ingestemd met het vluchten van de plaats delict als vluchten voor de politie. Door met de andere verdachte mee te gaan hebben de verdachten elkaar stilzwijgend aangemoedigd om met het overvalsplan door te zetten met alles wat erbij hoort;
- de rol die beiden verdachten zouden spelen bij de vlucht na de overval was inwisselbaar; beiden zouden naar het hotel gaan. Over wie daarna zou rijden waren geen afspraken gemaakt;
- op het moment dat de verdachten worden gestoord tijdens hun voorbereiding van hun gewapende overval, hadden verdachten beiden een zeer duidelijk motief om voor de politie te vluchten en koste wat kost uit handen van de politie te blijven;
- de ene verdachte heeft de andere verdachte gewaarschuwd waarop de vlucht is aangevangen;
- verdachten hebben beiden actieve handelingen verricht tijdens de vlucht; elkaar waarschuwen voor de politie, zich ontdoen van de wapens die ze bij zich hadden;
- van passieve aanwezigheid is geen sprake;
- verdachten hebben zich niet van elkaars gedragingen gedistantieerd; niet fysiek ingegrepen, maar zelfs niet eens een begin van distantiëren door naar de ander te roepen dat de vlucht moest worden gestaakt.
Gezien deze feiten en het onderliggende verband tussen die feiten kan er, naar het oordeel van de officier van justitie, niet anders worden geconcludeerd dan dat er sprake is van een bewuste en zeer nauwe samenwerking om te vluchten voor de politie en die vlucht voort te zetten, waarbij willens en wetens de aanmerkelijke kans op een dodelijke aanrijding op de koop toe werd genomen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte als bestuurder heeft gereden en daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
- behalve twee verklaringen van verdachte is er in het hele dossier niets te vinden dat verdachte aanwijst als bestuurder waarbij de eerste verklaring, die waarbij verdachte spontaan verklaarde: “ik gaf vol gas” van het bewijs moet worden uitgesloten nu verdachte op dat moment verdachte was en hem door de verbalisant niet de cautie was gegeven; voorts kan die verklaring het gevolg zijn van de klap c.q. verwarring na het ongeval;
- de tweede verklaring waar verdachte in de “ik” vorm spreekt is te vinden in zijn eerste verklaring waar verdachte gezegd zou hebben: “toen probeerde ik nog te remmen.” Deze verklaring is door verdachte zo afgelegd nadat hij te horen had gekregen uitsluitend in de ik-vorm te spreken;
- het is verdachte geweest die volledig openheid van zaken heeft gegeven en openheid heeft gegeven van de bedoeling om een overval te plegen.
- in het dossier is voldoende bewijs voorhanden die juist [medeverdachte] als bestuurder aanwijst;
- het is onmogelijk om te stellen dat verdachte, al dan niet via het medeplegen, het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Zelfs met de voorwaardelijke opzet variant kan hier niet tot een bewezenverklaring worden gekomen (verwezen wordt naar het Porsche arrest NJ 1997,199);
- een bijrijder pleegt niet de verkeersmisdrijven van de bestuurder mede;
- het pleegt niet voor te komen dat een bijrijder/passagier in een auto naast de bestuurder gezeten wordt vervolgd. Een dergelijke deelnemer aan het verkeer heeft veel meer mogelijkheden om in te grijpen dan iemand achter op een scooter;
- van bewuste en nauwe samenwerking is in deze geen sprake. De bewuste en nauwe samenwerking, indien aanwezig, had slechts betrekking op de overval en niet op de doodslag en/of dood door schuld. Het is vaste rechtspraak dat als één van de medeplegers verder gaat dan hetgeen waarop zijn kompaan opzet had, dit niet aan deze kompaan valt toe te rekenen. Zelfs al zouden ze hebben afgesproken dat ze zouden vluchten voor de politie dan kan het verdachte niet worden aangerekend als de ander besluit (te) grote risico’s te nemen;
- bovendien moet de bijdrage van een medepleger substantieel zijn. Bij dit feit heeft de bijdrage vermoedelijk bestaan uit het zichzelf vasthouden aan de bestuurder hetgeen volstrekt ontoereikend is voor het aannemen van een substantiële rol.
-
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de voornoemde standpunten het volgende:
Bestuurder:
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die de motorscooter heeft bestuurd. Weliswaar zijn er twee verklaringen afgelegd door verdachte die daar mogelijk op zien, maar de rechtbank is van oordeel, daargelaten wat de raadsman daarover verder heeft betoogd, dat deze verklaringen indien die in zijn gehele context worden gelezen niet tot de conclusie kunnen leiden dat verdachte daar heeft gezegd dat hij het was die heeft gereden. Aan de eerste verklaring waarin hij zegt “ik gaf gas” gaat uitdrukkelijk vooraf dat hij zei “Hij heeft gereden” daarbij wijzend op de jongen die op de grond lag. En daarna zegt hij “ja, hij heeft ook gereden. Ik weet het ook allemaal niet meer ik ben in de war.” De tweede verklaring “toen probeerde ik nog te remmen” door verdachte afgelegd tijdens zijn eerste verhoor is naar het oordeel van de rechtbank mogelijk een verspreking die mogelijk tot stand is gekomen doordat verdachte toen van de ondervragers voor zichzelf en in de “ïk-vorm” moest spreken in plaats van in de “we-vorm”. Daarnaast zijn de getuigenverklaringen die zien op de kleding die de bestuurder dan wel de bijrijder zou hebben gedragen niet zo duidelijk en eenduidig dat daaruit af te leiden is wie er heeft gereden. De enkele verklaring van de medeverdachte, die verklaart niet te hebben gereden, maar verklaart dat het deze verdachte was die reed, geeft dan onvoldoende houvast voor de stelling dat verdachte heeft gereden.
Medeplegen:
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is van medeplegen zoals door de officier van justitie wordt gesteld.
Weliswaar is het zo dat de beide verdachten na het al dan niet slagen van de beraamde overval van de plaats delict zouden moeten wegrijden, doch dit betekent niet dat verdachte, als bijrijder, bewust zou hebben ingestemd met het zeer gevaarlijke en risicovolle rijgedrag dat daarop is gevolgd.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte zijn medeverdachte heeft gewaarschuwd dat er politie was. Dit is de start geweest van de vlucht. Tijdens deze rit die uitmondde in het doodrijden van het slachtoffer heeft verdachte passief meegereden en heeft hij zich ook nog vlak voordat de fatale aanrijding plaatsvond ontdaan van het mes dat hij bij zich had gestoken om de overval mee te plegen.
Zijn deze handelingen aan te duiden als instemming door verdachte met het gevaarlijke rijgedrag? De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking die gericht was op de doodslag. Er is geen sprake van zich identificeren met de gedragingen van de bestuurder, van actief meerijden zoals de officier van justitie dit aanneemt.
Door de officier van justitie is gesteld dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd. Dus dat verdachte de situatie heeft laten voortduren, niets heeft gedaan om er een einde aan te maken en dus in de vluchtsituatie heeft berust. De vraag die hier van belang is, is of verdachte zich had kunnen distantiëren. In de ogen van de officier van justitie had hij kunnen ingrijpen. De rechtbank is van oordeel dat zulks niet aan de orde was gelet op het korte tijdsbestek waarin e.e.a. zich heeft afgespeeld en het gevaarlijke rijgedrag van de medeverdachte, waardoor verdachte zich wel vast moest houden aan de bestuurder. Daarbij komt nog dat deze stelling niet gedragen wordt door de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen. Verdachte heeft immers verklaard dat hij toen hij de politie zag dacht te moeten blijven staan of er af te springen om niet verdacht over te komen. En voorts dat hij wilde dat de medeverdachte zou stoppen.
Ten aanzien van feit 3:
Feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de maand januari 2010, te weten 15 januari 2010, zit verdachte, samen met zijn mededader [medeverdachte] op een rode motorfiets van het merk Piaggio SKR, Skipper chassisnummer en/of VIN-nummer [nummer]. De motorfiets is van diefstal afkomstig.
Standpunt van de officier van justitie
Op grond van de aangifte, de verklaring van [medeverdachte] (5e verhoor), de verklaring van [medeverdachte] ten overstaan van een politie-informant en de verklaring van verdachte ten overstaan van een politie-informant, acht de officier van justitie het feit wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent wetenschap te hebben gehad dat de motorscooter van diefstal afkomstig was. Gelet op het ontbreken van deze wetenschap, dient verdachte te worden vrijgesproken van dit tenlastegelegde feit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit. De officier van justitie heeft opzetheling tenlastegelegd. Dit houdt in dat bewezen moet worden dat verdachte, voordat hij op de motorscooter stapte, wetenschap moet hebben gehad van het feit dat deze motorscooter van diefstal afkomstig was. De officier van justitie baseert de stelling dat verdachte “wetenschap” had dat de scooter gestolen was met name op de door verdachte ten overstaan van de politie-informant afgelegde verklaring welke verklaring hij op 15 maart 2010 heeft afgelegd. Verdachte verklaart aldaar: “Mo vertelde dat de motorscooter in Duitsland gestolen was door een kennis van zijn maatje die ook aangehouden was.” Deze verklaring komt niet overeen met de verklaring van de aangever Kindt aangezien zij in haar aangifte stelt dat de scooter vanaf de Gruitbert te Nijmegen is gestolen. Bovendien kan de verklaring van verdachte zoals hiervoor aangehaald niet als wetenschap van diefstal worden aangemerkt nu verdachte in zijn 2e verhoor ten overstaan van de politie op 17 januari 2010 al geconfronteerd is met de vraag of hij wist dat de scooter van diefstal afkomstig was.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweldpleging en/of afpersing, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, waarbij de dader opzettelijk voorwerpen en een vervoermiddel bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 30 september 2010 en
• een tweetal voorlichtingsrapporten van de Reclassering Nederland, gedateerd 20 januari 2010 en 25 maart 2010, betreffende verdachte.
DE STRAFMAAT
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht alsmede ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 jaar onvoorwaardelijk.
De officier van justitie baseert zijn eis op een bewezenverklaring van de feiten 1, 2 primair en 3.
Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de navolgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft geen relevante documentatie en heeft volgens de reclassering best wel wat in zijn mars. Uit het niets besluit verdachte een gewapende overval te plegen omdat hij schulden heeft. Een gewapende overval op een bedrijf in vereniging met onder meer een vuurwapen en een mes wordt doorgaans bestraft met een gevangenisstraf van 2 tot 3 jaar. Als het gaat om voorbereidingshandelingen wordt een dergelijke straf met de helft verminderd.
Tot slot de doodslag op [slachtoffer]. Het doodschieten of het neersteken van iemand is wezenlijk anders dan het doodrijden van een ander. Dat verschil moet ook tot uitdrukking worden gebracht in de strafeis. Verdachte wilde koste wat kost uit handen van de politie blijven, koste wat kost, ook al kost het een mensenleven en dat mensenleven heeft het gekost.
De maatschappelijke verontwaardiging over deze doodslag is groot. De straf die voor deze doodslag dient te worden opgelegd moet zeker ook een signaal zijn naar andere verdachten in de toekomst die denken te gaan vluchten voor de politie. Een signaal waaruit verdachten kunnen opmaken dat zij keihard worden afgerekend voor de gevolgen van hun onacceptabele gedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht, ook bij een volledige bewezenverklaring, de eis van de officier van justitie bizar hoog. In de visie van de verdediging dient verdachte van het onder 2 en 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Voor het bewezenverklaarde onder 1 zoekt de verdediging aansluiting bij het advies van de reclassering. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis met een voorwaardelijke gevangenisstraf en reclasseringstoezicht wordt door de verdediging voorgesteld. Voorts moet rekening gehouden worden met de omstandigheid dat verdachte pas 18 jaar was toen het feit gepleegd werd.
Bespreking van de standpunten
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie zal ook de strafmaat anders zijn. Voor wat betreft feit 1, het bewezenverklaarde feit, heeft de officier van justitie opgemerkt dat doorgaans voor dat soort feiten gevangenisstraffen van 2 tot 3 jaar wordt opgelegd. Deze straf wordt gehalveerd bij voorbereidingshandelingen. De officier van justitie eist dus in feite voor feit 1 oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 c.q. 18 maanden onvoorwaardelijk.
De verdediging stelt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van, grof rekenend, 11 maanden voor met daaraan gekoppeld een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het plegen van overvallen is in toenemende mate een maatschappelijk probleem. Steeds wordt gezocht naar een makkelijk doelwit. Nadat banken zich beter gingen beschermen verplaatste het plegen van overvallen zich meer naar benzinestations. Nadat ook benzinestations zich beter gingen beveiligen werden winkels, woningen en nu een hotel het doelwit.
Ten overstaan van de politie verklaart verdachte dat hij een beetje geld nodig had. Volgens [medeverdachte] zou het een makkie zijn omdat er “alleen een vrouw” in het hotel zou zitten. Verdachte heeft dan schulden, maar er wordt dan niet gedacht aan het zoeken van betaald werk om die schulden te kunnen betalen maar er wordt serieus gesproken over het zetten van een overval bij de Aldi of Schlecker (beide winkels) om aan geld te komen.
Anders dan de officier van justitie is het uitgangspunt van de rechtbank voor dit soort voltooide overvallen op dit soort doelwitten, waarbij gebruik wordt gemaakt van wapens (een mes en een vuurwapen) een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar. Wanneer sprake is van voorbereidingshandelingen dient die straf gehalveerd te worden.
De rechtbank ziet, gelet op het gemak en de koelbloedigheid waarmee besloten wordt een overval te plegen op een hotel waarbij toch maar “alleen een vrouw achter de balie” zit en dus een gemakkelijk doelwit is, geen enkele reden om af te wijken van voornoemde strafmodaliteit en zal verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De rechtbank zal een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen waarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht zal worden opgelegd zoals omschreven in de omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage.
Tot slot heeft de raadsman nog opgemerkt dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit net meerderjarig was. Indien de raadsman daarmee heeft willen bepleiten dat verdachte feitelijk nog onder het kinderstrafrecht zou behoren te vallen merkt de rechtbank op dat het verdachte zelf is die ervoor gekozen heeft zich volwassen te gedragen door gewapend met een mes, samen met een ander die gewapend is met een vuurwapen, een hotel te overvallen. Dit soort “volwassen” gedrag dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook op een volwassen manier te worden bestraft.
6a. De beoordeling van de civiele vordering
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij G.J.H.M. [benadeelde partij] vordert een bedrag van € 25.000,--.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren nu verdachte voor wat betreft het feit waarop de vordering betrekking heeft geen straf en/of maatregel wordt opgelegd.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 46, 47, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en 3 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 8 (acht) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, (ook indien dit zal inhouden het volgen van een CoVa en ArVa-training bij een door de Reclassering aan te wijzen instelling) voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij G.J.H.M. [benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. A.M. van Gorp (voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. W.L.J.M. Duijst, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2010, zijnde mr. Duijst buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.