ECLI:NL:RBARN:2010:BO7475

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2936
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wmo. Hulp bij het huishouden en de vraag naar zelfstandige woonruimte of gezamenlijke leefeenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 2 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een 26-jarige man met een zeldzaam erfelijk syndroom, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld. Eiser woont samen met zijn ouders in De Wijde Mantel (DWM), een woonvorm voor (meervoudig) gehandicapte kinderen en hun ouders. Eiser ontving eerder hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar deze werd ingetrokken door verweerder op grond van de stelling dat eiser samen met zijn ouders een gezamenlijke leefeenheid vormt, waardoor zijn ouders gebruikelijke zorg zouden kunnen leveren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn ouders inderdaad een leefeenheid vormen, maar dat dit niet betekent dat de ouders automatisch in staat zijn om alle zorg te leveren die eiser nodig heeft. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de hulp bij het huishouden niet voldoende gemotiveerd was en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de vraag of het onderhoud van de gemeenschappelijke ruimten als gebruikelijke zorg kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij ook de vraag naar de toekenning van hulp bij het huishouden opnieuw moet worden beoordeeld.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 874, en moet het griffierecht van € 41 aan eiser worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, en is openbaar uitgesproken op 2 december 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/2936
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 2 december 2010.
inzake
[Eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.F. Vermaat,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 juli 2010.
2. Procesverloop
2.1. Bij besluit van 8 februari 2010 heeft verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) naar aanleiding van een herindicatie aan eiser gedurende de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 augustus 2011 hulp bij het huishouden voor 9 uur en 15 minuten per week in de vorm van een persoonsgebonden budget toegekend.
2.2. Bij besluit van 11 maart 2010 heeft verweerder het besluit van 8 februari 2010 ingetrokken op de grond dat eiser bij nader inzien, gelet op zijn woonsituatie, geen recht heeft op hulp bij het huishouden. Daarbij heeft verweerder voorts overwogen dat aan eiser gedurende de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 hulp bij het huishouden wordt toegekend volgens een afbouwschema.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 11 maart 2010 gehandhaafd.
2.4. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.5. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 9 november 2010. Namens eiser is [naam] verschenen, bijgestaan door mr. Vermaat, voornoemd, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door I.N. Anroedh, werkzaam bij de gemeente Barneveld.
3. Overwegingen
3.1. Eiser, 26 jaar, is bekend met een zeldzaam erfelijk syndroom waardoor onder andere het zien progressief is verstoord: eiser is nagenoeg blind. Daarnaast heeft hij een spierstoornis.
3.2. Sinds juni 2007 verblijft eiser met zijn ouders in De Wijde Mantel (DWM) te De Glind. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is DWM een woonvorm waar (meervoudig) gehandicapte kinderen met hun ouders wonen. Het doel van DWM is om het mogelijk te maken dat deze kinderen thuis kunnen blijven wonen in een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Dit wordt bereikt door een combinatie van mantelzorg (de ouders) en professionele hulp. De ouders houden de regie over de zorg voor hun kind. Het belangrijkste kenmerk van deze woonvorm is een combinatie van mantelzorg (door de ouders) en betaalde zorg. Kenmerkend voor de opzet van deze woonvorm is de verbinding van het zorgappartement met aan één zijde de ouderlijke woning en aan de andere zijde gemeenschappelijke faciliteiten waarin of waar vanuit zorg kan worden geboden. Het project bestaat uit zes gezinswoningen met elk een aangrenzend zorgappartement. Eiser is huurder van één van deze zorgappartementen en van 1/6 deel van de gemeenschappelijke ruimten. Hij heeft een eigen adres, een huurovereenkomst en ontvangt huurtoeslag.
De gezinswoning is op de begane grond verbonden met het zorgappartement. Het zorgappartement is geschakeld aan de gezinswoning en aan de gemeenschappelijke ruimte door middel van een glazen gang. De glazen verbindingsgang verbindt de zorgappartementen met elkaar en met de gemeenschappelijke ruimte. Elk zorgappartement komt uit op deze gang waardoor de bewoner gemakkelijk binnendoor de gemeenschappelijke ruimte kan bereiken. Het zorgappartement heeft drie toegangen. Een toegang via een gang vanuit de gemeenschappelijke huiskamer, een ingang vanaf de straat en een toegang vanuit de naastgelegen (ouderlijke) woning.
3.3. Vanwege zijn verstandelijke handicap is aan eiser ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een zorgzwaartepakket toegekend. Laatstelijk ontving eiser ingevolge de Wmo gedurende de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 hulp bij het huishouden voor 10-13 uur per week (klasse 5).
3.4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vanwege de aard van zijn beperkingen niet in staat is tot het verrichten van huishoudelijke taken. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser zelfstandig woont dan wel met zijn ouders een leefeenheid vormt op grond waarvan de ouders in beginsel worden geacht gebruikelijke zorg te kunnen leveren en om die reden geen aanspraak bestaat op hulp bij het huishouden.
3.5. Aan het bestreden besluit heeft verweerder, samengevat, ten grondslag gelegd dat eiser samen met zijn ouders een gemeenschappelijke leefeenheid vormt. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op de uitspraken van deze rechtbank van 25 maart 2008, AWB 07/3526 (niet gepubliceerd) en 23 februari 2010, LJN: BL6621. Niet is gesteld of gebleken dat de ouders van eiser niet in staat zijn de gebruikelijke zorg te leveren. Voorts is volgens verweerder vooralsnog niet gebleken dat sprake is van overbelasting bij de ouders van eiser.
3.6. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat in zijn geval niet gesproken kan worden van een duurzame, gezamenlijke huishouding en dus evenmin van een leefeenheid. Daartoe voert hij aan dat niet aan de criteria van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Wmo wordt voldaan. Eiser stelt dat zijn woning een zelfstandige eenheid is die geen deel uitmaakt van de leefeenheid van zijn ouders. Subsidiair stelt eiser dat sprake is van bovengebruikelijke zorg.
3.7. Anders dan eiser betoogt, is de rechtbank van oordeel dat het bepaalde in de artikelen 1, aanhef en onderdeel h, van de Wmo in samenhang gelezen met de artikelen 1, aanhef en onderdeel t, en 8 tot en met 12 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Barneveld (hierna: de Verordening) het toetsingkader vormt voor de beantwoording van de hiervoor geformuleerde vraag. De vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Wmo doet zich in dit geval niet voor.
3.8. Gelet op het doel en de kenmerken van DWM alsmede op de in verband daarmee gekozen bouwkundige indeling van de gezinswoning en het zorgappartement, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geconcludeerd dan dat eiser en zijn ouders een leefeenheid als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel t, van de Verordening vormen. Dat eiser doordeweeks zijn maaltijden in de gemeenschappelijke ruimte (onder begeleiding) bereidt en nuttigt, doet hier niet aan af. In de gekozen woonvorm behouden de ouders van eiser immers de regie over de zorg voor eiser. Zij zijn primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden, hetgeen gelet op de stukken ook een bewuste keuze is.
Derhalve treft de primaire stelling van eiser geen doel.
3.9. Het subsidiaire standpunt van eiser, treft wel doel. Daartoe overweegt de rechtbank dat, nu eiser en zijn ouders een leefeenheid vormen, tot deze leefeenheid ook 1/6 deel van de gemeenschappelijke ruimten behoort. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet zonder nadere motivering worden gesteld dat het onderhoud daarvan als gebruikelijke zorg valt te kwalificeren. Nader onderzocht had moeten worden of dit onderhoud als bovengebruikelijke zorg moet worden aangemerkt. Derhalve is niet voldaan aan de eis gesteld in artikel 26 van de Wmo dat voldoende inzichtelijk moet zijn dat de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van eiser.
3.10. Nu het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2, 7:12, eerste lid, van de Awb en 26 van de Wmo, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. Daarbij dient ook de vraag te worden beantwoord of de regie/organisatie van het huishouden door de ouders van eiser in aanmerking komt voor toekenning van hulp bij het huishouden als bedoeld in de Wmo.
3.11. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder de bij het bestreden besluit gehandhaafde intrekking van een eerder toegekende voorziening ten onrechte niet op het bepaalde in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening heeft gebaseerd. Gelet op de redactie van deze bepaling ziet de rechtbank geen ruimte om buiten de daarin opgenomen gevallen tot intrekking van een toegekende voorziening over te gaan. Bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar dient verweerder daar tevens rekening mee te houden.
3.12. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
3.13. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 2 december 2010.