RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/603
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 25 november 2010.
[B.V.], eiseres,
gevestigd te [[plaats], vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, verweerder,
[B.V. II], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te [plaats], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 januari 2010, bekendgemaakt op 19 januari 2010.
Bij besluit van 20 december 2007 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel [perceel] ten behoeve van detailhandel in keukens.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 januari 2010 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
[B.V. II] (verder: belanghebbende) heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om als partij aan het geding deel te nemen.
Het beroep is behandeld ter zitting van een meervoudige kamer op 7 oktober 2010. Namens eiseres is aldaar [naam] verschenen, bijgestaan door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.A.R. Bolhuis, werkzaam bij de gemeente. Namens belanghebbende is mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, verschenen.
3.1. Aan [bedrijf] is op 17 juli 2001 bouwvergunning verleend voor het bouwen van een showroom met kantoor en magazijn aan de [perceel] (verder: het pand). In 2007 heeft belanghebbende het pand in gebruik genomen. In het pand vindt detailhandel in keukens plaats.
Eiseres heeft verweerder verzocht hiertegen handhavend op te treden. Detailhandel is volgens haar in strijd met het geldende bestemmingsplan.
3.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Overklap, Karstraat Eerste Fase" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden II". Ingevolge artikel 5.2.5 van de planvoorschriften is detailhandel uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie in ter plaatse vervaardigde producten. Niet in geschil is dat detailhandel in keukens niet in overeenstemming is met dit planvoorschrift.
3.3. Verweerder heeft zich - in afwijking van het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften - op het standpunt gesteld dat met verlening van de bouwvergunning van 17 juli 2001 impliciet vrijstelling is verleend van het bestemmingsplan, ten behoeve van de detailhandel die in het pand plaatsvindt. Volgens verweerder had hij een duidelijk beeld van het beoogde gebruik en heeft hij nadrukkelijk mogelijk willen maken dat een bedrijf dat keukens verkoopt zich op deze locatie kon vestigen.
Eiseres bestrijdt dat met de bouwvergunning van 17 juli 2001 impliciet vrijstelling is verleend. Volgens eiseres is niet voldaan aan de cumulatieve eisen die in de jurisprudentie zijn geformuleerd om een dergelijke impliciete vrijstelling aan te kunnen nemen. Eiseres voert daartoe aan dat uit de vermelding "showroom/kantoor/magazijn" in de bouwaanvraag nog geen beoogd gebruik ten behoeve van detailhandel kan worden afgeleid. Voorts volgt uit het gegeven dat verweerder destijds heeft gemeend dat het beoogde gebruik in overeenstemming met het bestemmingsplan was, dat verweerder niet in weerwil van de planvoorschriften bouwvergunning heeft verleend, aldus eiseres.
3.4. Ingevolge vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2007, rechtspraak.nl, LJN BB7784), kan het in geding zijnde gebruik van een gebouw worden geacht rechtstreeks voort te vloeien uit de door het college verleende bouwvergunning als uit de aanvraag zonder meer kan worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zou worden gebruikt, en het college, zich bewust van dat voorgenomen gebruik, de vergunning in weerwil van de planvoorschriften heeft verleend.
Anders dan eiseres heeft betoogd, mag uit deze jurisprudentie niet worden afgeleid dat het college zich bewust moet zijn geweest van de strijdigheid van het voorgenomen gebruik met het geldende bestemmingsplan. Zoals blijkt uit de genoemde Afdelingsuitspraak kan een gebruik ook geacht worden rechtstreeks voort te vloeien uit een bouwvergunning wanneer het college had behoren te weten dat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.
3.5. De aanvraag om bouwvergunning is ingediend door een keukenzaak en voorzag onder meer in het realiseren van een showroom in het pand. Voorts is in diverse van de bouwaanvraag onderdeel uitmakende stukken gerefereerd aan het "winkelgebouw". Naar het oordeel van de rechtbank kan de bouwaanvraag niet anders worden begrepen dan dat werd beoogd om ter plaatse (model)keukens ten toon te stellen, ter bezichtiging met het oog op verkoop aldaar. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de showroom niettemin ook op een ander gebruik dan detailhandel kon duiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de bouwaanvraag zonder meer een beoogd gebruik ten behoeve van detailhandel moet worden afgeleid.
Dat verweerder zich bij zijn beslissing op de bouwaanvraag ook bewust is geweest van dit beoogde gebruik is daarenboven aannemelijk, gelet de achtergrondinformatie die bij verweerder bekend was. [bedrijf] was een reeds bestaand bedrijf dat elders binnen verweerders gemeente gevestigd was en keukens verkocht en, in overleg met de gemeente, die bedrijfsactiviteiten naar het onderhavige perceel wenste te verplaatsen. Voorts komt in dit kader betekenis toe aan het feit dat verweerder aan de bouwvergunning voorwaarden heeft verbonden waarin eveneens wordt gerefereerd aan het "winkelgebouw". De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder, zich bewust van het beoogde gebruik, de bouwvergunning in weerwil van de planvoorschriften heeft verleend.
3.6. Uit het voorgaande volgt dat een vrijstelling voor het gebruik van het pand ten behoeve van detailhandel rechtstreeks voortvloeit uit de verleende bouwvergunning. Dat gebruik houdt dan ook geen overtreding van de bestemmingsplanvoorschriften in. Niet is gesteld of gebleken dat de detailhandel in de vorm en de mate zoals die ten tijde van het bestreden besluit plaatsvond, het gebruik dat voortvloeit uit de bouwvergunning overstijgt. Verweerder is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat geen grondslag aanwezig is om handhavend op te treden tegen het gebruik.
3.7. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Horsthuis, voorzitter, en mr. M. Groverman en mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 25 november 2010.