ECLI:NL:RBARN:2010:BO6488

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/702189-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak moord, bewezenverklaring doodslag na emotionele uitbarsting tijdens gesprek over alimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 7 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 57-jarige man uit Zevenaar, die beschuldigd werd van moord op zijn ex-partner. De verdachte heeft tijdens een gesprek over de opvoeding van hun zoon, dat escaleerde toen het onderwerp alimentatie ter sprake kwam, zijn ex-partner gedood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een plotselinge woedeuitbarsting heeft gehandeld, zonder vooropgezet plan om zijn ex-partner te doden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar hem wel schuldig bevonden aan doodslag. De feiten zijn als volgt: op 27 juni 2010 heeft de verdachte zijn ex-partner gewurgd na een heftige discussie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte in een emotionele toestand verkeerde, die voortkwam uit jarenlange frustraties en een depressieve stoornis. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de kinderen van het slachtoffer en de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, conform de eis van de officier van justitie. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/702189-10
Data zittingen : 5 oktober 2010 en 23 november 2010
Datum uitspraak : 7 december 2010
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : 25 november 1952 te Hoogeveen,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
verblijvende : FPA
adres : [adres]
raadsman : mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem.
officier van justitie : mr. H. Timmer.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juni 2010 te Zevenaar, in elk geval in de gemeente
Zevenaar, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte
opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren
genomen besluit [slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans eenmaal met een
stuk hout, althans een hard voorwerp tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
een of meer (andere) lichaamsdelen heeft geslagen en/of die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam
en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft geslagen en/of gestompt en/of
die [slachtoffer] (bij haar hoofd) heeft vastgepakt en/of (vervolgens) het
hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond en/of een hard voorwerp heeft geslagen
en/of gegooid en/of haar heeft gewurgd (samendrukkend geweld op de hals) en/of
de mond heeft dichtgedrukt (gesmoord), tengevolge waarvan voornoemde persoon
is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 27 juni 2010 te Zevenaar, in elk geval in de gemeente
Zevenaar, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin
bestaande dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] (met kracht) meermalen,
althans eenmaal met een stuk hout, althans een hard voorwerp tegen het hoofd
en/of het lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft geslagen
en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het
hoofd en/of het lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft
geslagen en/of gestompt en/of die [slachtoffer] (bij haar hoofd) heeft
vastgepakt en/of (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond en/of
een hard voorwerp heeft geslagen en/of gegooid en/of haar heeft gewurgd
(samendrukkend geweld op de hals) en/of de mond heeft dichtgedrukt (gesmoord),
tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 23 november 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. H. Timmer.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 juni 2010 heeft verdachte in Zevenaar [slachtoffer] van het leven beroofd. Verdachte heeft die [slachtoffer] bij haar hoofd vastgepakt, zijn hand op haar mond gedrukt, haar hals samengedrukt, en haar gewurgd. Daardoor is die [slachtoffer] overleden.
Voor de rechtbank staat op grond van het vorenstaande vast dat [slachtoffer] door verstikking om het leven is gekomen en dat verdachte haar opzettelijk om het leven heeft gebracht. Dat is door de verdediging ook niet betwist. De rechtbank merkt nog op dat het onderdeel in de tenlastelegging dat betrekking heeft op het slaan van [slachtoffer] met een stuk hout zal worden doorgehaald in de bewezenverklaring, nu deze handeling blijkens het sectierapport niet causaal heeft bijgedragen aan het overlijden.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er sprake is van moord of doodslag. Wat betreft het antwoord op die vraag volgt de rechtbank het standpunt van de officier van justitie en de verdediging en zal verdachte vrijspreken van het hem primair tenlastegelegde, moord. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het primair tenlastegelegde (moord) dient vast komen te staan dat verdachte de tijd heeft gehad en benut zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Verdachte en het slachtoffer, zijn ex-partner [slachtoffer], hadden die bewuste dag afgesproken elkaar te ontmoeten in de flat van verdachte. Nadat zij een lange periode geen contact hadden gehad, wilden zij nu de zorg voor hun zoon bespreken. De bedoeling was dat hun zoon op enig moment bij verdachte zou komen wonen. Het gesprek verliep in eerste instantie rustig, maar werd grimmiger toen [slachtoffer] het onderwerp achterstallige alimentatie te berde bracht. Hoewel achteraf de loop der dingen en het gesprek niet meer exact te reconstrueren vallen, is volgens de verklaring van verdachte op enig moment door [slachtoffer] gesuggereerd dat, als verdachte niet een bedrag van € 10.000,- (als een soort afkoopsom van de achterstallige en toekomstige kinderalimentatie, zo begrijpt de rechtbank) zou betalen, zijn zoon niet bij hem zou mogen intrekken en zij beslag zou laten leggen op zijn bezittingen. Dit, terwijl verdachte er van uitging dat na de verhuizing van hun zoon juist het slachtoffer een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de zoon zou gaan betalen. Hierop is verdachte ontstoken in woede. Die woede werd in hoge mate ingegeven door de jarenlang opgekropte frustratie over het feit dat verdachte zich financieel uitgekleed voelde door [slachtoffer] en in het verleden ook al eens betaling had willen afdwingen door beslaglegging op zijn bezittingen. Verdachte verkeerde reeds in een depressieve toestand en door de woorden van [slachtoffer] voelde hij ineens de bodem onder zijn bestaan wegvallen, zo heeft hij bij de politie verklaard. Door de plotselinge wending die het gesprek nam, kwam deze samengebalde frustratie ineens tot uitbarsting. ‘Binnen een fractie van een seconde voelde ik het bloed naar mijn hoofd stijgen, ik voelde het fysiek. Pas toen ze niet meer bewoog kreeg ik mijn verstand weer terug’, aldus verdachte ter zitting. Deze verklaring ligt in lijn met de brief die verdachte direct na het incident heeft geschreven aan zijn zus om haar op de hoogte te stellen van de gebeurtenissen. In die brief tekent verdachte op: ‘Toen ze zei niets te willen betalen en meer wilde, nog meer, ontstak ik in blinde woede’.
In deze gemoedstoestand heeft verdachte een houten plank gepakt die zich in een stellingkast in de woonkamer bevond. Daarmee heeft verdachte [slachtoffer] meerdere malen met kracht op haar hoofd geslagen totdat zij in een worsteling op de grond terecht kwamen. Daarop heeft verdachte [slachtoffer] met haar hoofd tegen de grond geduwd en haar keel dichtgeknepen. Verdachte wurgt haar net zo lang totdat zij geen weerstand meer biedt en blijkt te zijn overleden.
Dit gedrag van verdachte is volgens de psychiater en de psycholoog goed vanuit de persoon van de verdachte te verklaren. Verdachte is volgens de rapporteurs een persoon die emoties – soms jarenlang – opkropt en onder controle probeert te houden. De stress en depressie die daarmee gepaard gingen zijn verdachte, door de opmerking van [slachtoffer] over de beslaglegging, te veel geworden. Het was voor verdachte de laatste druppel die de emmer deed overlopen of, in de woorden van klinisch psycholoog [naam psycholoog]: “zoals bij een stuwmeer, waarvan de stuwdam jaren lang adequaat werkt tot hij in één keer doorbreekt.” De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaring van verdachte, mede gezien de daarbij aansluitende conclusies van de gedragsdeskundigen. Verdachte handelde in een opwelling en een roes, getriggerd door de opmer-kingen van [slachtoffer] en die roes verdwijnt eerst wanneer het slachtoffer levenloos op de grond ligt. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] van het leven heeft willen beroven met voorbedachte raad.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 27 juni 2010 te Zevenaar, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin
bestaande dat verdachte [slachtoffer] (bij haar hoofd) heeft vastgepakt en haar heeft gewurgd (samendrukkend geweld op de hals) en de mond heeft dichtgedrukt (gesmoord), ten gevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van subsidiair:
Doodslag
5a. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5b. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitslui-ten met name ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportage.
6a. De motivering van de sanctie
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft opgemerkt dat de deskundigen vanuit behandelperspectief weliswaar de voorkeur geven aan een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden maar, dat hij daarmee voor wat betreft de hoogte van de gevangenisstraf die daarmee gecombineerd kan worden, niet uit de voeten kan gezien de ernst van het feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht voor wat betreft de hoogte van de straf rekening te houden met het feit dat verdachte zo snel mogelijk behandeld moet worden. Dit zou eventueel in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen worden bewerkstelligd. De verdediging heeft in die zin verzocht om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Beoordeling van de standpunten
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• De - nagenoeg blanco - justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 25 oktober 2010; en
• een Pro Justitia voorlichtingsrapport opgemaakt door prof. dr. [naam psycholoog] (klinisch- en forensisch psycholoog), gedateerd 10 november 2010, betreffende verdachte; en
• een Pro Justitia voorlichtingsrapport opgemaakt door drs. [naam psychiater] (psychiater), gedateerd 16 november 2010, betreffende verdachte; en
• een adviesrapport van de Reclassering Nederland, gedateerd 7 oktober 2010, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft naar aanleiding van opmerkingen van zijn ex-partner [slachtoffer] over door hem te betalen geld en een mogelijke beslaglegging een dorpel ter hand genomen en haar daarmee een aantal malen krachtig op haar hoofd geslagen. Toen zij vervolgens op de grond belandde heeft verdachte haar gewurgd. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag. Dit is één van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent. Schending van het recht op leven behoort tot de meest fundamentele inbreuken, waartegen de rechtsorde bescherming beoogt te bieden. Niet alleen heeft verdachte een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer], ook heeft hij onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer waaronder zijn eigen minderjarige zoon (naam zoon). Daarenboven geldt dat door dit soort feiten ook de samenleving ernstig geschokt raakt en gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengt. In beginsel wordt aan de daders dan ook een gevangenisstraf van lange duur opgelegd.
Uit de over verdachte opgemaakte multirapportage komt naar voren dat verdachte lijdende is aan een depressieve- en dysthyme stoornis. Verder is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met obsessieve compulsieve en ontwijkende trekken. Derhalve – zo concluderen de deskundigen - dient verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit als verminderd toerekeningsvatbaar te wor-den beschouwd. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
De deskundigen zijn van oordeel dat behandeling van verdachte noodzakelijk is. Echter, de al langer bestaande en diep gewortelde depressie en verdachtes gevoelens van uitzichtloosheid en wanhoop kunnen leiden tot stagnatie of zelfs voortijdig afbreken van de behandeling. Gezien verdachtes leeftijd van 58 jaar kan niet te lang worden gewacht met de behandeling. Gezien de ernst van de stoornissen gaat de voorkeur van de deskundigen uit naar een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden. Een dergelijke maatregel kan in de praktijk gecombineerd worden met een gevangenisstraf van maximaal 3 jaar.
De rechtbank ziet, net zoals de officier van justitie, in het advies van de deskundigen teveel onzekerheden om het advies te volgen en daarmee - onvermijdelijk - het uitgangspunt van een langdurige gevangenisstraf passend bij doodslag te verlaten. Nog los van de vraag of verdachte wel voldoet aan het gevaarscriterium dat vereist is om een dergelijke maatregel op te kunnen leggen (verdachte is vooral een gevaar voor zichzelf) is door de deskundigen zelf de behandelbaarheid van de stoornissen in het licht van de maximale duur van de voorwaardelijke maatregel ter discussie gesteld.
Blijft over een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de hoogte van de op te leggen straf in het voordeel van verdachte rekening met zijn proceshouding en met het feit dat hij ter terechtzitting rekenschap heeft gegeven van zijn gedrag en de verantwoordelijkheid voor zijn handelen zonder voorbehoud aanvaardt.
Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte een straf opleggen die gelijk is aan de eis van de officier van justitie.
De psychiatrische problematiek van verdachte en de noodzaak tot behandeling behoeft hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg te staan. Verdachte wordt detentie-ongeschikt geacht en is tijdens de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis ook overgeplaatst naar een forensisch psychiatrische afdeling. De rechtbank gaat er van uit dat hiermee rekening wordt gehouden bij de uiteindelijke plaatsingsbeslissing ter executie van de op te leggen gevangenis-straf.
6b. De beslissing ten aanzien van het beslag
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven dorpel (SVO 407) betreft een voorwerp waar-mee het subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit is begaan en voorbereid. De rechtbank zal dit voorwerp verbeurd verklaren. Eveneens zal de andere in beslag genomen dorpel verbeurd worden verklaard (SVO 408).
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24, 27, 33, 33a en 287 van het Wetboek van Straf-recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
En voorts:
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
SVO 407: houten balkje (dorpel)
SVO 408: balkje (dorpel) op schap
Aldus gewezen door:
mr. J.P. Bordes, rechter als voorzitter,
mr. F.J.H. Hovens, rechter,
mr. M.A.E. Somsen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2010.