ECLI:NL:RBARN:2010:BO6164

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
186646
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vervalsing van subsidieadministratie door bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 1 december 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Stichting Opleidingsfonds Groothandel (SOG) en een gedaagde, die als bestuurder van een onderneming betrokken was bij de vervalsing van de subsidieadministratie. De gedaagde heeft de administratie van zijn onderneming vervalst met als doel hogere subsidieuitkeringen te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat deze vervalsing onrechtmatig was jegens SOG, die hierdoor schade heeft geleden. De rechtbank heeft de gedaagde aansprakelijk gesteld voor de door SOG geleden schade, die onder andere bestond uit uitgekeerde voorschotten op subsidies. De zaak werd naar de rol verwezen voor nadere toelichting door SOG op de gestelde schade, waarbij de rechtbank ook aandacht besteedde aan de bewijsvoering en de verklaringen van betrokken medewerkers van de onderneming van de gedaagde. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door SOG te bewegen tot het verstrekken van subsidies, terwijl hij wist dat zijn onderneming niet aan de terugbetalingsverplichtingen kon voldoen. De rechtbank heeft de gedaagde in de gelegenheid gesteld om te reageren op de nadere onderbouwing van SOG en heeft verdere beslissingen aangehouden tot de volgende zitting.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 186646 / HA ZA 09-1180
Vonnis van 1 december 2010
in de zaak van
de stichting
STICHTING OPLEIDINGSFONDS GROOTHANDEL,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.R. Looyen te Arnhem.
Partijen zullen hierna SOG en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 maart 2010 (hierna: het tussenvonnis)
- de brief van mr. R.S. Teekens, advocaat van [gedaagde] in zijn strafzaak, van 9 april 2010 met betrekking tot het verzoek aan [gedaagde] in het tussenvonnis om het complete strafdossier in het geding te brengen
- de deponering ter griffie van vorenbedoeld strafdossier
- de akte van [gedaagde] van 14 april 2010
- de antwoordakte, tevens houdende nadere akte van SOG van 11 augustus 2010
- de antwoordakte van [gedaagde] van 6 oktober 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om het complete strafdossier in het geding te brengen en zich uit te laten over de vraag of inmiddels al een datum voor de behandeling van het hoger beroep van de strafzaak bekend is. Verder heeft de rechtbank in het tussenvonnis beslist dat SOG haar vordering aan de hand van de stukken uit het strafdossier nader zal mogen onderbouwen en dat [gedaagde] daarop dan mag reageren.
2.2. Ter uitvoering van het tussenvonnis heeft [gedaagde] het strafdossier ter griffie gedeponeerd en meegedeeld dat de strafzaak in behandeling is bij het hof te Arnhem en dat het hof een regiezitting heeft bevolen, een tussenarrest heeft gewezen en de zaak op een nog nader te appointeren zitting zal behandelen. SOG heeft haar vordering bij akte nader onderbouwd en [gedaagde] heeft daarop bij antwoordakte gereageerd.
2.3. De vraag die moet worden beantwoord, is of [gedaagde] onrechtmatig jegens SOG heeft gehandeld en op die grond jegens SOG schadeplichtig is omdat, zoals SOG stelt en [gedaagde] betwist:
- [gedaagde] als bestuurder van [naam bedrijf] SOG tot betaling van voorschotten op subsidies heeft bewogen, terwijl hij wist althans behoorde te weten dat [naam bedrijf] niet aan haar terugbetalingsverplichtingen kon voldoen en geen verhaal zou bieden, en
- [gedaagde] bescheiden valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken en de administratie heeft vervalst om in aanmerking te komen voor dubbele subsidies.
2.4. Zoals in het tussenvonnis (r.o. 4.2) al is overwogen, is het vonnis van 9 oktober 2008 in de strafrechtelijke procedure tegen [gedaagde] niet in kracht van gewijsde gegaan, zodat het geen dwingend bewijs oplevert ten aanzien van de daarin bewezen verklaarde feiten, maar vrije bewijskracht heeft. Het strafvonnis is op zichzelf, gezien het verweer van [gedaagde], onvoldoende om als vaststaand aan te nemen dat [gedaagde] jegens SOG op de door haar aangevoerde gronden onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is (tussenvonnis r.o. 4.3).
2.5. Naast het strafvonnis bevindt zich in het dossier echter ook – onder meer – het proces-verbaal van verhoor van 18 mei 2006 van [gedaagde] als verdachte in de vorenbedoelde strafzaak (productie 21 van SOG). Dat proces-verbaal luidt onder meer als volgt.
Hierbij verklaar ik verantwoordelijkheid te dragen voor het aanpassen van subsidieadministratie, met als doel hogere uitkeringen te bereiken ten behoeve van de onderneming. Dit betreft zowel SVWW als ESF. Het begint met de noodzakelijke aanpassingen op aangeven van de betreffende instanties SOG en RWI […]. Vanaf de genoemde momenten is er een glijdende schaal aan de orde. Concreet betekent dit, dat er vanaf die momenten in mindere en meerdere mate stukken valselijk zijn opgesteld, c.q. zijn toegevoegd […]. Zelf heb ik bijgedragen aan dit proces, bij voorbeeld door met terugwerkende kracht detaillering aan te brengen in de vorm van naderhand opgestelde POP’s […]. Ook de verslaglegging van de stagebegeleiding vormt een voorbeeld en is niet juist. De mensen, die een leidende rol, naast mij, hierin hebben gespeeld, zijn in chronologische volgorde […]: […]. Dit betrof wijziging, aanpassing en uiteindelijk ook vervalsing van de administratie […]. Ik heb mij laten verleiden om rekening te houden met deze bedragen, die voor zover uitgekeerd, geheel en al zijn gebruikt voor nadere investeringen in het bedrijf […].
2.6. [gedaagde] heeft blijkens dit proces-verbaal met zoveel woorden verklaard dat de subsidieadministratie is vervalst met als doel het verkrijgen van hogere uitkeringen voor de onderneming en dat hijzelf daarbij een leidende rol heeft gespeeld. Alleen al hiermee wordt de gelijkluidende stelling van SOG (zie r.o. 2.3, tweede streepje) bevestigd. Gelet hierop komt zijn stelling in de onderhavige procedure, dat hij niet heeft beoogd om valse informatie te geven maar slechts om bewijsmateriaal te vergaren van op zichzelf juiste informatie, niet geloofwaardig voor. Dit geldt temeer daar [gedaagde] niet heeft onderbouwd waarom die stelling zo wezenlijk verschilt van zijn verklaring in de strafzaak. Ook de stelling van [gedaagde], dat hij niet feitelijk leiding heeft gegeven aan de vervalsing, is niet geloofwaardig. [gedaagde] heeft immers in de strafzaak expliciet het tegendeel verklaard – “De mensen, die een leidende rol, naast mij, hierin hebben gespeeld […]” – en onderbouwt in het geheel niet waarom zijn standpunt in de onderhavige procedure afwijkt van zijn verklaring in de strafzaak.
2.7. De in 2.5 geciteerde verklaring van [gedaagde] vindt bovendien steun in andere stukken uit het strafdossier die in de onderhavige procedure zijn ingebracht. Uit die stukken blijkt dat (voormalig) medewerkers van [naam bedrijf] tegenover de SIOD hebben verklaard dat de administratie in opdracht van [gedaagde] c.q. de leiding van [naam bedrijf] – waarvan [gedaagde] deel uitmaakt – is vervalst ter verkrijging van dubbele subsidies. Het gaat onder meer om de volgende passages uit verklaringen.
Mevrouw [betrokkene1], voormalig medewerker van [naam bedrijf], op 4 oktober 2006 (productie 9 van SOG):
Door [gedaagde] werd aan mij gevraagd om het verslag, wat elke drie maanden moest worden uitgebracht zodanig aan te passen, dat er meer mensen onder de regeling zouden vallen, dan er eigenlijk recht op hadden […]. Ook moesten de werkloze werknemers nieuw opgemaakte presentielijsten ondertekenen met betrekking tot hun aanwezigheid bij de cursus en stage. Als de mensen op kantoor kwamen, vroeg ik […] hen de nieuwe lijsten te tekenen. Dat deed ik in opdracht van [gedaagde] […]. Wij […] hadden de opdracht van [gedaagde] om de data van in dienst treding te veranderen […]. Ik kan mij nog herinneren, dat we op een gegeven moment een inhaalslag hebben gemaakt op deze administratie […]. Ik heb nooit opdrachten van Eskes gehad. Alleen maar van [gedaagde] […].
Mevrouw [betrokkene2], voormalig stagiaire bij [naam bedrijf], op 7 april 2006 (productie 10 van SOG):
[betrokkene3], [gedaagde] en [betrokkene4] die hadden de leiding in het opmaken en het vervalsen van de stukken die betrekking hadden op de subsidie aanvragen van ESF en SVWW binnen [naam bedrijf]. Zij gaven de opdrachten om stukken te vervalsen met betrekking tot deze subsidie aanvragen […]. Voor ESF waren het [betrokkene4] en [gedaagde] die de regie hadden met betrekking tot het vervalsen van de administratie om ESF subsidie te krijgen […]. Als er dan op de urenbriefjes iets anders stond wat de deelnemers had ingevuld, dan werd dit weggehaald met tippex of er wat een plakkertje overheen geplakt, daarna werden dan de datums van de stagedagen opgeschreven. Sommige urenbriefjes werden ook wel digitaal via de mail aangeleverd en dan veranderden we het digitaal en draaide de urenbriefjes opnieuw uit. [gedaagde] zei dan tegen ons, kantoorpersoneel, gezegd dat wij deze stagedagen moesten aanpassen op de urenbriefjes […].
Mevrouw [betrokkene5], voormalig medewerker van [naam bedrijf], op 18 januari 2006 (productie 11 van SOG):
Uren van werknemers die werkten aan projecten en daardoor niet vielen onder subsidieregelingen, werden onder andere door mij en [betrokkene1], in opdracht van [gedaagde] en [betrokkene6] verandert in uren die wel onder de subsidieregelingen vielen […]. De begindatum (datum indiensttreding) op de contracten van de werknemers werden zodanig aangepast (vervroegd of verlaat) dat deze in aanmerking zouden komen voor de ESF regeling. Ik heb ook in opdracht van de leiding van [naam bedrijf] dergelijke veranderingen op de contracten uitgevoerd […].
Mevrouw [betrokkene7], voormalig medewerker van [naam bedrijf], op 30 maart 2006 (productie 12 van SOG):
Ik zie nog zo voor mij dat de datums op de computer door [betrokkene2] en [betrokkene5] getypt werden. Ze zochten er het juiste letter type bij. De datums werden uitgeprint, uitgeknipt en op de certificaten geplakt. Hierna werd het certificaat gekopieerd en was het klaar voor de subsidieadministratie. [gedaagde] wist hiervan […]. [gedaagde], [betrokkene3], [betrokkene4] en [betrokkene6] bepaalden de strategie van de valse administratie […].
De heer [betrokkene8], voormalig medewerker van [naam bedrijf], op 16 augustus 2005 (productie 15 van SOG):
Op het kantoor werden wij verzocht door Bert ([gedaagde] – de rechtbank) en het hoofd van de administratie van [naam bedrijf] […] om meerdere aanwezigheidslijsten voor de TOM-uren te ondertekenen met verschillende kleuren pen […].
De heer [betrokkene9], voormalig medewerker van [naam bedrijf], op 7 maart 2006 (productie 16 van SOG):
Op verzoek van [gedaagde] hebben wij deze presentielijsten ondertekend met verschillende kleuren pennen. Deze tekenopdracht vond niet plaats tijdens een Tom trainingen. Dit was op een ander moment dat de hele groep op het kantoor was […].
2.8. [gedaagde] voert op zichzelf terecht aan dat de betreffende medewerkers bij het afleggen van hun verklaring niet onder ede stonden. Hun verklaringen stemmen echter wel met elkaar overeen en zijn bovendien in lijn met hetgeen [gedaagde] zelf tijdens zijn verhoor heeft verklaard. In zoverre dragen de verklaringen wel degelijk bij aan de conclusie dat [gedaagde] de administratie heeft laten vervalsen met als doel het verkrijgen van hogere uitkeringen, voor zover zijn eigen verklaring niet al op zichzelf tot die conclusie leidt.
De stelling van [gedaagde], dat mevrouw Hairwassers haar verklaring uit rancune heeft afgelegd, wordt gepasseerd, aangezien deze stelling onvoldoende is geconcretiseerd en bovendien de overeenstemming met de verklaringen van de andere medewerkers niet wegneemt. Hetgeen [gedaagde] tegen de verklaringen inbrengt, doet voorts niet af aan het feit dat die verklaringen wat betreft het leiding geven aan de vervalsing [gedaagde]’ eigen verklaring ondersteunen.
2.9. De eigen verklaring van [gedaagde] en de verklaringen van de bovengenoemde medewerkers worden verder ondersteund door het strafvonnis, waarin [gedaagde] door de rechtbank is veroordeeld wegens – kort gezegd en onder meer – het feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrifte en oplichting door een rechtspersoon (namelijk [naam bedrijf]). Hoewel het strafvonnis geen gezag van gewijsde heeft, kan er in samenhang met het voorgaande wel betekenis aan worden toegekend.
2.10. Gezien het voorgaande kan het verweer van [gedaagde], dat hij de administratie niet heeft vervalst en dat dit ook niet onder zijn leiding is geschied, geen stand houden. Hetgeen partijen onder verwijzing naar andere in het geding gebrachte stukken hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel en kan verder buiten bespreking blijven.
2.11. De vervalsing van de administratie is onrechtmatig jegens SOG, aangezien SOG op basis van de vervalste administratie (voorschotten op) subsidies aan [naam bedrijf] heeft uitgekeerd. Het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van [gedaagde] en de (gestelde) schade van SOG is daarmee gegeven. Gelet hierop hoeft de andere grondslag voor het onrechtmatig handelen – het bewegen van SOG tot betaling van voorschotten op subsidies, terwijl [gedaagde] wist althans behoorde te weten dat [naam bedrijf] niet aan haar terugbetalingsverplichtingen kon voldoen en geen verhaal zou bieden – niet te worden besproken.
2.12. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de als gevolg van zijn handelen door SOG geleden schade. Die schade bestaat volgens SOG ten eerste uit de door haar aan [naam bedrijf] uitgekeerde voorschotten ten bedrage van in totaal € 533.250,00. SOG verwijst daartoe naar twee Beschikkingen subsidievaststelling van het Agentschap SZW van 7 november 2006, waarin de aan SOG uitgekeerde subsidie op nihil wordt gesteld omdat de projectadministratie niet voldoet aan de regelgeving en de gedeclareerde kosten niet rechtmatig tot stand zijn gekomen (productie 23 van SOG). Het Agentschap SZW vordert de uitgekeerde voorschotten terug van SOG. Het verweer van [gedaagde], dat het al te kort door de bocht is wanneer de voorschotten op de nog vast te stellen subsidie worden ingetrokken, gaat in zoverre niet op. De rechtbank stelt echter vast dat tegen de beschikkingen van het Agentschap SZW bezwaar is opengesteld en dat SOG zich niet heeft uitgelaten over de vraag of zij inderdaad bezwaar heeft gemaakt en wat daarvan het resultaat was. Bovendien is niet gebleken dat SOG de betreffende bedragen ook daadwerkelijk aan het Agentschap SZW heeft terugbetaald en dus daadwerkelijk de gestelde schade heeft geleden. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om SOG in de gelegenheid te stellen zich hierover nader uit te laten. SOG wordt verzocht zich in haar akte ook uit te laten over hetgeen [gedaagde] in de conclusie van antwoord (punt 25) naar voren heeft gebracht over de periode van verschuldigdheid van wettelijke rente. [gedaagde] zal daarop vervolgens mogen reageren.
2.13. De vordering in hoofdsom van SOG bestaat verder uit de posten “kosten 2004” (€ 69.196,12), “kosten 2005” (€ 2.464,68) en “kosten SOG inzake nieuwe ESF-subsidie aanvraag” (€ 84.671,58). Deze drie posten hebben betrekking op kosten die SOG stelt te hebben gemaakt voor de subsidieaanvraag van [naam bedrijf]. SOG stelt dat zij “deze werkzaamheden” nooit zou hebben verricht indien zij op de hoogte was geweest van de fraude door [gedaagde] bij [naam bedrijf]. [gedaagde] voert hiertegen terecht aan dat SOG de kosten niet heeft onderbouwd of gespecificeerd. SOG zal in de gelegenheid worden gesteld in de eerdergenoemde akte haar stellingen met betrekking tot deze kosten alsnog nader te onderbouwen. Ook hierop zal [gedaagde] vervolgens mogen reageren.
2.14. SOG heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. SOG heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven – summiere – omschrijving van deze werkzaamheden moet het tegendeel worden afgeleid. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal daarom in het eindvonnis worden afgewezen.
2.15. In afwachting van de aktewisseling als bedoeld onder 2.12 en 2.13 zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 december 2010 voor het nemen van een akte door SOG over hetgeen is vermeld onder 2.12. en 2.13, waarna [gedaagde] op de rol van drie weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. O. Nijhuis en mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2010.
Coll.: JC