RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/1703
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 26 november 2010.
[B.V.], eiseres,
gevestigd te Nijmegen, vertegenwoordigd door mr.drs. V.N. van Waterschoot,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 2 april 2010.
Bij besluit van 2 november 2009 heeft verweerder de door eiseres aangevraagde monumentenvergunning voor onderhoud, renovatie en restauratie van het pand [pand], geweigerd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het eerder genoemde besluit herroepen.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van
15 oktober 2010. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.G. Blasweiler.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 3 juni 2009 bij verweerder een monumentenvergunning heeft aangevraagd voor onderhoud, renovatie en restauratie van het pand [pand]. De Commissie beeldkwaliteit (verder: Commissie) heeft op 18 september 2009 verweerder van advies gediend met betrekking tot deze aanvraag. Bij brief van 19 oktober 2009 is namens eiseres een bezwaarschrift ingediend naar aanleiding van dit advies van de Commissie. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 2 november 2009 de aanvraag van eiseres afgewezen.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift nog geen sprake was van een beslissing op de aanvraag om monumentenvergunning en er tevens op gewezen dat slechts sprake was van een advies van de Commissie. Verweerder heeft het bezwaarschrift op grond van artikel 6:10, eerste lid, sub b, van de Awb niet niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres volgens verweerder redelijkerwijs kon menen dat reeds een besluit was genomen. Verweerder heeft vervolgens het bezwaarschrift aangemerkt als te zijn gericht tegen het besluit van 2 november 2009 en heeft het ingediende bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het eerder genoemde besluit herroepen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte in haar bezwaar heeft ontvangen. Het advies van de Commissie van 18 september 2009 kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat daartegen het rechtsmiddel van bezwaar niet openstond. Nu het primaire besluit van 2 november 2009 ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift nog niet tot stand was gekomen is sprake van een prematuur bezwaarschrift. Naar het oordeel van de rechtbank kon eiseres ook niet redelijkerwijs menen dat het primaire besluit reeds tot stand was gekomen. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat in de pleitaantekeningen behorend bij de hoorzitting in de bezwaarschriftprocedure van 10 maart 2010, namens eiseres expliciet is gesteld dat op 19 oktober 2009 bezwaar is aangetekend tegen het advies van de Commissie. De door verweerder aangenomen omstandigheid dat eiseres meende dat ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift inmiddels een beslissing op de aanvraag om monumentenvergunning was genomen en dat tegen dat besluit bezwaar werd gemaakt, wordt door voornoemde pleitaantekeningen stellig ontkracht.
Verweerder had daarom het bezwaar van eiseres ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Nu verweerder dit heeft nagelaten verklaart de rechtbank het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd.
Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb zal de rechtbank het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen besluit.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 437 aan kosten van verleende rechtsbijstand (indiening beroepschrift). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 437;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 298 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.A. Nijmeijer, voorzitter, en mr. L. van Gijn en mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 26 november 2010.