zaaknummer / rolnummer: 192366 / HA ZA 09-2015
Vonnis van 17 november 2010
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.L. Brens te ‘s-Hertogenbosch,
1. de maatschap
MAATSCHAP HEIJLTJES ADVOCATEN,
gevestigd te Heilig Land-Stichting, gemeente Groesbeek,
2. [ged.2],
wonende te Groesbeek,
gedaagden,
advocaat mr. A. Knigge te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 maart 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 7 september 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In de periode van maart tot en met mei 2008 was [eiser] indirect grootaandeelhouder van [eiser] Gevelbouw B.V. (hierna te noemen Gevelbouw). In de desbetreffende periode werden de aandelen in Gevelbouw gehouden door de besloten vennootschap TP Investment B.V., die op haar beurt twee aandeelhouders had, te weten Thema Beheer B.V. (hierna te noemen Thema Beheer) voor 66,6% en Panoramaberg B.V. voor 33,3%. [eiser] hield alle aandelen in Thema Beheer. De aandelen in Panoramaberg B.V. werden gehouden door de heer [betrokkene1] (hierna te noemen [betrokkene1]).
2.2. In de eerder genoemde periode van maart tot en met mei 2008 trad mr. [ged.2] op als advocaat voor Gevelbouw. Bij brief van 18 maart 2008 heeft mr. [ged.2] een opdrachtbevestiging verzonden aan Gevelbouw, ter attentie van [betrokkene1].
2.3. Op of omstreeks 14 maart 2008 had al een bespreking plaatsgevonden tussen mr. [ged.2] en [eiser] en [betrokkene1] naar aanleiding van ziekte en ontslag van de enig statutair bestuurder van Gevelbouw, de heer [betrokkene2].
2.4. Op 18 maart 2008 is er vervolgens een spoedbespreking met [betrokkene1] geweest op het kantoor van mr. [ged.2] omdat ABN AMRO Bank (hierna te noemen de bank) de kredietovereenkomst met Gevelbouw had opgezegd. Omdat mr. [ged.2] zelf verhinderd was, waren zijn kantoorgenoten mr. K. Huisman (hierna te noemen mr. Huisman) en mr. A. de Putter (hierna te noemen mr. De Putter) bij dat gesprek aanwezig. Aan de orde was een eventuele aansprakelijkstelling van de bank.
2.5. Tijdens dit gesprek op 18 maart 2008 werd [betrokkene1] gebeld door de heer Wouda namens de bank. De bank bood aan een overeenkomst te sluiten op grond waarvan de bank tegen ontvangst van een bedrag van EUR 250.000,00 bereid was Gevelbouw “los te laten”, hetgeen nog nader moest worden ingevuld. De bank zou daarvoor een voorstel doen. De vordering van de bank op Gevelbouw bedroeg op dat moment EUR 1.295.581,00. [betrokkene1] gaf deze informatie door aan mr. Huisman en mr. De Putter.
2.6. Op of omstreeks 19 maart 2008 is door of namens mr. [ged.2] een faxbericht naar de bank gezonden met de volgende inhoud:
Door mij worden de belangen behartigd van de besloten vennootschap [eiser] Gevelbouw B.V. gevestigd en kantoorhoudende te Beers aan de Molenstraat 24 (5437 AB) alsmede van de besloten vennootschap TP Investments B.V. gevestigd en kantoorhoudende te Beers aan de Broekhofsestraat 7A (5437 A), u bekend.
Cliënten hebben inmiddels vernomen dat door uw bank de kredietovereenkomst is opgezegd. Dit bevreemdt cliënten gelet op het feit dat thans nog een kredietruimte is van circa € 40.000,--. Cliënten zijn van mening de verplichtingen jegens uw bank nagekomen te zijn. Gelet op het feit dat uw bank de kredietovereenkomst heeft opgezegd alsmede de handelwijze van uw bank gedurende de afgelopen periode, beraden cliënte zich op het aansprakelijk stellen van uw bank voor de dientengevolge geleden en nog te lijden schade.
Ik heb vernomen dat thans mondeling overeenstemming is bereikt over een regeling in deze en dat morgen een en ander schriftelijk zal worden bevestigd. De aansprakelijkstelling van uw bank door cliënten zal mede afhankelijk zijn van de daadwerkelijke totstandkoming van een regeling.
2.7. Op of omstreeks 25 maart 2008 ontving [betrokkene1] een faxbericht van de bank, gericht aan Gevelbouw en ter attentie van hemzelf, met als bijlage een concept-kwijtingsovereenkomst. Hij heeft dit voorstel doorgestuurd naar mr. [ged.2]. Het voorstel hield onder meer het volgende in:
In aanmerking nemende dat:
- ABN AMRO kredietfaciliteiten heeft verstrekt aan [eiser] Gevelbouw B.V. (…)
- ABN AMRO zekerheden van Kredietnemer heeft verkregen, zijnde 1e pandrecht voorraden, 1e pandrecht vorderingen en achterstelling van een lening ad EUR 175.000,00 verstrekt door Thema Beheer B.V. aan kredietnemer
- (….)
- De bank op grond van de geleden verliezen, de belastingachterstanden en crediteurendruk het krediet op 18-3-2008 schriftelijk heeft opgzegd.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Art. 1 Afstand zekerheden
Tegen ontvangst van een bedrag totaal groot EUR 250.000,00 doet ABN AMRO afstand van genoemde verpanding voorraden en vorderingen en achterstelling van de lening van Thema Beheer B.V. jegens haar.
Art. 2 Afstand en vrijgave tegen ontvangst betalingen
Afstand van de onder art. 1 genoemde zekerheden zal plaats vinden nadat ABN AMRO in totaal EUR 250.000,00 heeft ontvangen middels bijschrijving van EUR 250.000,00 op rekening (…)
Vanaf het moment van bijschrijving van EUR 250.000,00 op rekening (…) komen (debiteuren)ontvangsten vanaf dat moment op ABN AMRO rekening (…) toe aan kredietnemer.
Art. 3 Finale kwijting
Partijen 1 verklaart hierbij, uit welke hoedanigheid dan ook, ABN AMRO finaal te kwijten voor al datgene wat voortvloeit uit de kredietovereenkomst(en) zoals onder meer d.d. 13-12-2006.
ABN AMRO zal partij 1 finale kwijting verlenen voor alle verplichtingen uit genoemde kredietovereenkomst(en), zodra betaling conform art. 1 heeft plaats gevonden en door ABN AMRO is ontvangen.
(…)
2.8. Mr. [ged.2] heeft vervolgens op 25 maart 2008 een faxbericht verzonden aan de bank namens Gevelbouw waarin wordt verzocht om aanpassing van de tekst van artikel 2 van de concept-kwijtingsovereenkomst.
2.9. Op of omstreeks 1 april 2008 is de definitieve kwijtingsovereenkomst tussen Gevelbouw en de bank getekend. Alleen artikel 2 van deze overeenkomst bevatte een wijziging ten opzichte van het eerdere concept.
2.10. Ter uitvoering van hetgeen in de kwijtingsovereenkomst was opgenomen, diende Gevelbouw een bedrag van EUR 250.000,00 aan de bank te betalen, alvorens de bank het negatieve saldo per de tussen partijen nader vastgestelde valutadatum zou kwijtschelden. Omdat Gevelbouw niet in staat was zelf dat bedrag geheel te fourneren, heeft [eiser] het ontbrekende bedrag aan Gevelbouw geleend. In dat verband is door mr. [ged.2] een overeenkomst van geldlening opgesteld tussen Gevelbouw en [eiser]. [eiser] heeft Gevelbouw een bedrag van EUR 145.000,00 geleend welke bedrag door Gevelbouw is terugbetaald nadat de bank het afgesproken bedrag had kwijtgescholden en het daarna ontstane positieve saldo aan Gevelbouw had overgemaakt (het zogenaamde kasrondje).
2.11. De kwijtingsovereenkomst leverde Gevelbouw een kwijtingswinst op van EUR 1.150.000,00, bestaande uit de weggevallen schuld aan de bank van EUR 1.295.581,00 verminderd met het van [eiser] geleende bedrag van EUR 145.000,00. Dit leidde er uiteindelijk toe dat Gevelbouw per saldo winst maakte waarover zij een bedrag aan vennootschapsbelasting moest betalen.
2.12. Op 16 april 2008 heeft Gevelbouw surseance van betaling aangevraagd bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Op 24 april 2008 heeft de rechtbank het faillissement uitgesproken van Gevelbouw. Op of omstreeks 26 mei 2008 zijn alle activa van Gevelbouw door de curator verkocht aan een derde voor een bedrag van EUR 1.100.000,00. Op de machines had Thema Beheer een pandrecht. Deze machines tevens waren bodemzaken, waarop ook een fiscaal voorrecht rustte en zij maakten deel uit van de door de curator verkochte activa. De bodemzaken hebben een bedrag van EUR 250.000,00 opgebracht.
2.13. Bij brief van 24 april 2009 gericht aan Heijltjes advocaten, ter attentie van de aldaar werkzaam zijnde mr. [ged.2], volgde een aansprakelijkstelling namens [eiser].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] tot betaling van EUR 850.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag de stelling dat Heijltjes subsidiair mr. [ged.2] toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door Gevelbouw, [eiser] en [betrokkene1] te adviseren met de door de bank voorgestelde kwijtingsovereenkomst in te stemmen, althans door hen dat niet af te raden.
3.3. Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] voeren verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Bij de beoordeling van het geschil staat voorop dat er alleen een overeenkomst van opdracht is gesloten tussen Gevelbouw en Heijltjes Advocaten en/of mr. [ged.2] en dat er geen zodanige overeenkomst is gesloten tussen [eiser] en Heijltjes Advocaten en/of mr. [ged.2]. Dit betekent, zoals [eiser] ter comparitie ook heeft erkend, dat de eventuele vordering van [eiser] op Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] dan niet kan worden gebaseerd op een toerekenbaar tekort schieten in de nakoming van verbintenissen uit hoofde van een overeenkomst. Ter beoordeling ligt dan ook alleen de vraag voor of er door Heijltjes Advocaten en/of mr. [ged.2] onrechtmatig is gehandeld jegens [eiser].
4.2. Anders dan door Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] naar voren is gebracht, kan een ander dan de cliënt ook een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad instellen. Onder bijzondere omstandigheden mag van een advocaat namelijk worden verwacht dat hij ook de belangen van een derde, die mogelijkerwijs is betrokken bij de uitvoering van de aan hem verstrekte opdracht, meeweegt. Indien de belangen van die derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst van een opdracht dat die derde schade of ander nadeel kan lijden als de advocaat in die uitvoering te kort schiet, dient een advocaat onder omstandigheden de belangen van die derde te ontzien en zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Van belang daarbij zijn de aard van en het inzicht in het belang van de derde en de voorzienbaarheid en de omvang van de schade.
4.3. Ter comparitie heeft [eiser] in dit verband naar voren gebracht dat hij niet zomaar een derde was maar een bij de overeenkomst van opdracht betrokken derde. Mr. [ged.2] was bekend met zijn belangen. Hij kende hem als aandeelhouder van Gevelbouw en Thema Beheer, van welke vennootschappen mr. [ged.2] de huisadvocaat was. Mr. [ged.2] had zijn taak niet mogen beperkten tot onderzoek naar het belang van Gevelbouw en had zich evenmin mogen beperken tot het doen van wat hem gevraagd werd. Hij had spontaan moeten adviseren dat de zekerheden die de bank had, niet vrij moesten vallen, aldus [eiser].
Mr. [ged.2] had volgens [eiser] Gevelbouw, [eiser] en [betrokkene1] moeten waarschuwen dat de door de bank voorgestelde overeenkomst erg nadelig zou uitpakken voor zowel Gevelbouw als [eiser] en [betrokkene1]. Nadelig voor Gevelbouw gelet op de daardoor te behalen kwijtscheldingswinst. Nadelig voor [eiser] omdat de overeenkomst meebracht dat de voor de bank gestelde zekerheden vrij vielen, te weten een eerste pandrecht op de voorraden, een eerste pandrecht op de vorderingen en achterstelling van de lening van Thema Beheer. Het lag voor de hand dat mr. [ged.2] Gevelbouw, [eiser] en [betrokkene1] zou hebben geadviseerd de door Gevelbouw met de bank en de door [eiser] met Gevelbouw te sluiten overeenkomsten zodanig vorm te geven dat [eiser] de vordering van de bank op Gevelbouw in zijn geheel van de bank zou overnemen, onder gelijktijdige overname door [eiser] van de vordering van Thema Beheer op Gevelbouw. Het gevolg daarvan zou zijn geweest dat [eiser] gerechtigd zou zijn geworden tot de volledige vorderingen van de bank en van Thema Beheer op Gevelbouw, waardoor alle door Gevelbouw voor de bank en voor Thema Beheer gestelde zekerheden aan [eiser] zouden zijn overgedragen. Aan [eiser] zou dan de opbrengst van de zekerheden zijn toegevallen ad EUR 1.100.00,00, verminderd met de opbrengst van de bodemzaken ad EUR 250.000,00, per saldo EUR 850.000,00.
4.4. Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] hebben gemotiveerd betwist dat zij in het onderhavige geval ook een bijzondere zorgplicht jegens [eiser] hadden. Zij hebben daarbij voorop gesteld dat de kwijtingsovereenkomst voor Gevelbouw niet nadelig is uitgepakt omdat het alternatief was dat de vordering van de bank in volle omvang was blijven bestaan. Voor zover er al wel sprake zou zijn van enig nadeel, kan dit niet worden verweten aan mr. [ged.2]. Gevelbouw en de bank hebben op 18 maart 2008 overeenstemming bereikt over de inhoud van de kwijtingsovereenkomst zonder bemoeienis van mr. [ged.2]. Hij werd later slechts ingeschakeld voor het redigeren van artikel 2 van die overeenkomst. Er was geen verzoek tot nadere uitwerking van de voorwaarden en de condities. Gegeven het feit dat de kwijtschelding enkel tot voordeel kon leiden, rustte op mr. [ged.2] ook geen spontane waarschuwingsplicht. Overigens betwisten Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] ook dat mr. [ged.2] op de hoogte was van de financiële cijfers van Gevelbouw zodat hij er ook niet op had kunnen wijzen dat zonder kwijtschelding geen en met kwijtschelding wel vennootschapsbelasting verschuldigd zou zijn. Mr. [ged.2] mocht er voorts vanuit gaan dat [betrokkene1], die registeraccountant was, wist wat de financiële gevolgen zouden zijn van de hele constructie. Het advies dat [eiser] voorstaat had mr. [ged.2] ook niet kunnen geven omdat hem dit tuchtrechtelijke verwijten had kunnen opleveren aangezien het niet in het belang van zijn cliënt zou zijn geweest. In een faillissement zou de door [eiser] voorgestane constructie -er van uitgaande dat [eiser] de volledige vordering op Gevelbouw voor EUR 250.000,00 had kunnen overnemen- bovendien geen stand hebben gehouden omdat de crediteuren van Gevelbouw ten koste van [eiser] (ten opzichte van de kwijtschelding) zouden zijn benadeeld. Een dergelijk advies kon mr. [ged.2] niet aan Gevelbouw geven. De bank zou voorts zo goed als zeker niet bereid zijn geweest haar vordering op Gevelbouw voor EUR 250.000,00 aan [eiser] te verkopen, aldus Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2].
Tenslotte wijzen Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] erop dat mr. [ged.2] indertijd niet op de hoogte was van het bestaan van de vordering van Thema Beheer. Die vordering was geen onderwerp van discussie tijdens de onderhandelingen over de kredietovereenkomst. [betrokkene1] heeft er ook niet op gewezen. Een eventuele overname door [eiser] zou voor Gevelbouw als schuldenaar ook niets hebben uitgemaakt.
Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] concluderen dat mr. [ged.2] geen rekening behoefde te houden met de belangen van [eiser]. Hij behoefde Gevelbouw voorts niet te voorzien van een andersluidend advies, daar dit advies niet in het belang zou zijn geweest van Gevelbouw.
4.5. Hieromtrent geldt het volgende.
De verplichting van een advocaat om een hem opgedragen zaak met zorg te behandelen brengt in beginsel mee dat hij zich niet beperkt tot de verrichtingen waarom zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd, maar dat hij zelfstandig beoordeelt wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar handelt. In het onderhavige geval diende mr. [ged.2] dan ook zonder dat hem daartoe uitdrukkelijk opdracht was verstrekt onderzoek te doen naar de mogelijke nadelen die het gevolg waren van kwijting door de bank onder de door de bank gestelde voorwaarden. Hij diende daarbij eerst en vooral de nadelen voor Gevelbouw te onderzoeken. Gevelbouw was immers zijn cliënt. Door [eiser] is nu gesteld dat mr. [ged.2] als huisadvocaat had moeten inzien dat een groot nadeel van de voorgestelde constructie was dat kwijtscheldingswinst zou ontstaan. Hierin kan [eiser] echter niet worden gevolgd. Mr. [ged.2] heeft pas kort voor het sluiten van de kwijtingsovereenkomst opdracht gekregen om rechtsbijstand te verlenen zoals blijkt uit de opdrachtbevestiging van 18 maart 2008. Reeds daarom kan hij niet geacht worden geheel op de hoogte te zijn geweest van de financiële situatie van Gevelbouw. Hij kon en behoefde dan ook niet te voorzien dat de voorgestelde constructie uiteindelijk zou leiden tot een verplichting tot betaling van vennootschapsbelasting, laat staan dat hij kon en behoorde te voorzien dat die wellicht oorzaak zou kunnen zijn van een eventueel faillissement van Gevelbouw, zoals [eiser] eveneens heeft gesteld. Bij dit alles speelt mede een rol dat Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] ter comparitie onbetwist hebben gesteld dat [betrokkene1] zelf registeraccountant was en leidend was in het contact met de bank. Niet is gesteld of gebleken dat mr. [ged.2] aan zijn deskundigheid behoefde te twijfelen en/of dat er aanleiding bestond om aan te nemen dat [betrokkene1] niet in het belang van de vennootschap handelde. Dit brengt mee dat niet kan worden aangenomen dat mr. [ged.2] een waarschuwingsplicht had jegens zijn cliënt nu voor hem niet viel te voorzien dat de voorgestelde constructie nadelig zou zijn voor Gevelbouw. Voor het waarschuwen van [eiser] was nog minder reden. Zoals ter comparitie naar voren is gekomen, kende mr. [ged.2] [eiser] alleen in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van Gevelbouw. Als aandeelhouder van Gevelbouw mag zijn belang geacht worden in lijn te zijn met het belang van de vennootschap.
4.6. Ter comparitie is nog door [eiser] naar voren gebracht dat er voor mr. [ged.2] aanleiding was om aan te nemen dat het belang van [eiser] niet strookte met het belang van Gevelbouw op het moment dat mr. [ged.2] werd gevraagd om een overeenkomst van geldlening op papier te zetten. Volgens [eiser] had er het besef moeten zijn dat het niet goed zat met de zekerheden toen mr. [ged.2] betrokken werd bij het zogenaamde kasrondje. Volgens [eiser] bleek op dat moment hoe slecht Gevelbouw er voor stond. [eiser] stelt dat hij toen meer geld had kunnen founeren in ruil voor zekerheden die waren vrijgevallen.
[eiser] lijkt er aldus vanuit te gaan dat er op dat moment alsnog reden bestond voor mr. [ged.2] om rekening te houden met het belang van [eiser] daaruit bestaande dat hij Gevelbouw en/of [eiser] had moeten adviseren anders te handelen dat zij hadden gedaan en/of voornemens waren te gaan doen.
Hierin kan [eiser] niet worden gevolgd. Hoewel het voor mr. [ged.2] ten tijde van het opstellen van de overeenkomst van geldlening duidelijk moest zijn dat [eiser] er belang bij had zijn vordering veilig te stellen, behoefde hij niet te voorzien dat [eiser] er eventueel ook belang bij had om zekerheden van de bank over te nemen. De overeenkomst van geldlening was er slechts op gericht om voor een heel korte periode een bedrag ter beschikking te stellen. Niet is gesteld en ook niet is gebleken dat [eiser] hierbij enig risico liep. Als niet betwist staat vast dat de door mr. [ged.2] opgestelde overeenkomst van geldlening aan haar doel beantwoordde. Bij dit alles is mede van belang dat de kwijtingsovereenkomst reeds was gesloten en de overeenkomst van geldlening alleen nog maar betrekking had op de uitvoering daarvan. Het zogenaamde kasrondje was immers nodig omdat de bank eerst het bedrag van EUR 250.000,00 wilde ontvangen voor zij verder medewerking wilde verlenen aan de uitvoering van de kwijtingsovereenkomst. Zoals hiervoor reeds is geconcludeerd was er voor mr. [ged.2] geen reden om aan te nemen dat die kwijtingsovereenkomst niet in het belang was van zijn cliënt Gevelbouw en/of van haar aandeelhouder [eiser]. Er bestond voor hem dan ook geen reden, voor zover dat al mogelijk was, om Gevelbouw te adviseren af te zien van het uitvoeren van haar verplichtingen uit hoofde van die kwijtingsovereenkomst. Een advies inhoudende dat bijvoorbeeld [eiser] de vordering van de bank zou overnemen zou bovendien ook niet in het belang van Gevelbouw zijn geweest omdat zij dan niet van haar schuldenlast was bevrijd, waarbij het bovendien nog maar de vraag is of de bank daaraan zou hebben willen meewerken.
4.7. Een en ander leidt tot de conclusie dat er voor mr. [ged.2] onder de gegeven omstandigheden geen bijzondere zorgplicht jegens [eiser] bestond daaruit bestaande dat hij Gevelbouw en [eiser] zelf had moeten waarschuwen voor mogelijke nadelige gevolgen van het aangaan en/of uitvoeren van de kwijtingsovereenkomst. Van onrechtmatig handelen jegens [eiser] kan dan ook geen sprake zijn. Dat betekent dat de vordering moet worden afgewezen.
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld alsmede in de nakosten. De kosten aan de zijde van Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] worden begroot op:
- vast recht EUR 4.938,00
- salaris advocaat 5.160,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 10.098,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] tot op heden begroot op EUR 10.098,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [eiser] in de nakosten, aan de zijde van Heijltjes Advocaten en mr. [ged.2] bepaald op EUR 131,00 voor (na)salaris advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met EUR 68,00 voor (na)salaris advocaat en de daadwerkelijke betekeningskosten,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2010.