ECLI:NL:RBARN:2010:BO4565

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
199547
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van een in Pakistan geboren kind door Nederlandse verzoekers met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 8 september 2010 uitspraak gedaan over het verzoek tot adoptie van een in Pakistan geboren kind door Nederlandse verzoekers. De verzoekers, die sinds de geboorte van de minderjarige zorg dragen voor zijn opvoeding, voldeden niet aan het samenlevingsvereiste van artikel 1:227 lid 2 BW, dat vereist dat zij ten minste drie aaneengesloten jaren met elkaar hebben samengeleefd voorafgaand aan het adoptieverzoek. De rechtbank oordeelde echter dat een redelijke uitleg van de wet ook andere omstandigheden in overweging moet nemen. De verzoekers zijn met elkaar gehuwd en hebben meer dan zeven jaar samengeleefd, wat de duurzaamheid van de opvoedingssituatie waarborgt.

De biologische ouders van de minderjarige zijn nog belast met het gezag, maar de rechtbank concludeerde dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat aan het vereiste van artikel 1:228 lid 1 onder g BW voorbij wordt gegaan. De biologische ouders hebben vrijwillig afstand gedaan van het ouderschap en de verzoekers hebben nooit invulling gegeven aan het ouderlijk gezag. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke situatie gelijkgesteld kan worden met de situatie waarin de biologische ouders niet langer met het gezag over de minderjarige zijn belast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, aangezien verzoekster de zorg voor de minderjarige op zich heeft genomen en het kind goed gedijt in Nederland. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie toegewezen en gelast de inschrijving van de geboorteakte van de minderjarige in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector Familie en Jeugd
Zaakgegevens: [zaaknummer]
Datum uitspraak: 8 september 2010
beschikking adoptie
naar aanleiding van het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
en
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] (Islamitische Republiek Pakistan),
nader te noemen: de verzoekers,
advocaat mr. drs. E.M. Hoorenman te Zwaag, gemeente Hoorn.
Het verloop van de procedure
Gezien de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 19 april 2010;
- een brief van mr. B. Willemsen, met bijlage, van 29 april 2010;
- een brief, met bijlagen, van 3 augustus 2010 van mr. drs. E.M. Hoorenman;
- pleitaantekeningen overgelegd door mr. drs. E.M. Hoorenman ter zitting van 13 augustus 2010;
- een faxbericht van 13 augustus 2010 van mr. drs. E.M. Hoorenman, met als bijlage een rapport van het Internationaal Juridisch Instituut van 31 mei 2010.
Gehoord ter zitting van 13 augustus 2010:
- verzoekster, bijgestaan door mr. drs. E.M. Hoorenman.
Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn verzoeker en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming niet verschenen.
De feiten
Verzoekster is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Islamitische Republiek Pakistan, nader te noemen: Pakistan). Verzoekers zijn op 24 april 2000 te [plaats] (Pakistan) met elkaar gehuwd.
Staande het huwelijk van [biologische moeder] en [biologische vader] (nader te noemen: de biologische ouders) is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [minderjarige] (nader te noemen: de minderjarige). [biologische vader] is een broer van verzoeker.
Verzoekers dragen sinds de geboorte van de minderjarige zorg voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Verzoekster verblijft blijkens het uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens sinds 11 oktober 2007 in Nederland en woont thans in [woonplaats]. Verzoeker en de minderjarige hebben op een kort verblijf visum van 14 november 2007 tot 26 december 2007 in Nederland verbleven. Op 16 oktober 2008 zijn verzoeker en de minderjarige wederom naar Nederland gekomen. Verzoeker is op 24 november 2008 teruggekeerd naar Pakistan. De minderjarige is bij verzoekster in Nederland gebleven.
Bij Adoption Deed van 24 juni 2003 zijn verzoekers met de biologische ouders van de minderjarige - kort gezegd - overeengekomen dat de biologische ouders de minderjarige ter adoptie aan verzoekers afstaan. In voornoemde Adoption Deed worden de partijen aangeduid als moslim.
Het ongedateerde stuk 'Explanation adoption [minderjarige]' is ondertekend door de biologische ouders. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
'By this way, we like to explain why we give our youngest son to my [verzoeker] and his wife [verzoekster].(...)
After birth we named him and from that moment on it was their son. We called him [minderjarige]. (...)
By birth it may be our child, it does not feel any more likes that. It is the child of [verzoeker] and [verzoekster]. I am his aunty.(...)
We know adoption means that [minderjarige] is official the son of [verzoeker] and [verzoekster] as soon as we did the signature. We hope by this way that this paper help in Holland to make [minderjarige] their official son in all ways. It will give me a good feeling. (...)
On the moment we gave him to [verzoeker] and his wife we knew that it was possible that he shifted to Holland. For us no problem.(...)'
Bij verklaring van 3 november 2009 heeft de biologische vader een 'Guardianship certificate' ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat hij 'have handed over de custody of my minor son [minderjarige] to my sister-in-law Mrs. [verzoekster] wife of [verzoeker] and my real brother Mr. [verzoeker] just after the birth of my said son who born on [geboortedatum] (...) and this certificate is being issued to enable my sister-in-law and real brother to produce the same before the concerned authorities for immigration purposes and to look after the affairs of the minor in all respect.'
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 april 2009, zaaknummer [zaaknummer2], is het verzoek om de Pakistaanse adoptie te erkennen afgewezen. Verzoekers zijn in beroep gegaan van deze beschikking en bij beslissing van 20 april 2010 heeft het gerechtshof Arnhem de zaak aangehouden voor advies van het Internationaal Juridisch Instituut te
's-Gravenhage. Het door verzoeker voor het eerst in hoger beroep gedane subsidiaire verzoek tot adoptie is ingetrokken teneinde in eerste aanleg bij de rechtbank een beslissing te verzoeken.
Het verzoek
Verzoekers hebben de rechtbank verzocht de adoptie van de minderjarige door hen uit te spreken en te bepalen dat de voornaam van de minderjarige als [minderjarige] wordt gespeld.
Indien de rechtbank eerder een beslissing geeft op onderhavige verzoek dan het gerechtshof in eerder genoemde zaak, zullen verzoekers het hoger beroep intrekken.
De beoordeling
Gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Wet conflictenrecht adoptie is op een in Nederland uitgesproken adoptie Nederlands recht van toepassing. Ten aanzien van de toestemming van de ouders van het kind is toepasselijk het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Indien echter het aldus aangewezen recht de adoptie niet kent, is ingevolge lid 2 van genoemd artikel, het Nederlandse recht van toepassing.
Uit de overgelegde stukken en in het bijzonder uit het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut van 31 mei 2010 blijkt dat in Pakistan voor de islamitische bevolking een adoptieverbod geldt. De rechtbank zal derhalve voor wat betreft de toestemming van de ouders Nederlands recht toepassen.
Adoptie geschiedt ingevolge artikel 1:227 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (nader te noemen: BW) door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Het verzoek door twee personen tezamen kan ingevolge het tweede lid slechts worden gedaan indien zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd.
Verzoekers voldoen niet aan het samenlevingsvereiste van artikel 1:227 lid 2 BW, voor zover het een aaneengesloten periode van drie jaar voorafgaand aan het verzoek tot adoptie betreft. Verzoekster woont immers sinds 11 oktober 2007 in Nederland, terwijl verzoeker in Pakistan verblijft. De wetgever heeft met het vereiste dat verzoekers voorafgaand aan het verzoek tot adoptie drie jaar dienen te hebben samengeleefd, beoogd een zekere waarborg te scheppen voor de duurzaamheid en bestendigheid van de opvoedingssituatie van het adoptiekind. Alhoewel verzoekers niet voldoen aan het samenlevingsvereiste, is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak een redelijke uitleg van de wet met zich brengt dat niet alleen dient te worden gekeken naar de samenlevingstermijn voorafgaande aan het verzoek, maar ook naar de overige omstandigheden. Verzoekers zijn met elkaar gehuwd en hebben ruim zeven jaren met elkaar samengeleefd. Niet is gebleken van een voornemen van verzoekers het huwelijk te laten ontbinden. Daarnaast heeft verzoekster aannemelijk gemaakt dat verzoeker voornemens is zich in Nederland te vestigen wanneer de adoptie van de minderjarige door verzoekers wordt uitgesproken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de duurzaamheid en bestendigheid van de opvoedingssituatie van de minderjarige voldoende zijn gewaarborgd. De rechtbank overweegt dat derhalve voldaan is aan de bedoeling van de in artikel 1:227 lid 2 BW gestelde voorwaarde.
Het verzoek kan blijkens artikel 1:227 lid 3 BW alleen worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of aan de voorwaarde van artikel 1:228 lid 1 onder d BW, te weten dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt, wordt voldaan. Uit de onder de feiten genoemde verklaringen blijkt dat de ouders de minderjarige ter adoptie aan verzoekers hebben afgestaan en de bedoeling hebben om de minderjarige als zoon van verzoekers te laten opgroeien.
Ten aanzien van de in artikel 1:228 lid 1 onder g BW genoemde voorwaarde dat de ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben, wordt het volgende overwogen. Alhoewel het islamitische recht in Pakistan geen adoptie kent, bestaat daar wel het pleegouderschap, de zogenaamde 'kafala'. De rechtbank is van oordeel dat de Adoption Deed dient te worden opgevat als een dergelijk pleegouderschap.
Zowel in de Adopion Deed als in het Guardianship Certificate zijn verklaringen opgenomen over 'custody' en 'guardianship'. Alhoewel de biologische ouders van de minderjarige met verzoekers zijn overeengekomen dat verzoekers zullen worden belast met de voogdij over de minderjarige, is juridisch gezien geen sprake van overdracht van (een vorm van) gezag van de biologische ouders op verzoekers. Artikel 7 van de Guardians and Wards Act 1890 bepaalt namelijk - samengevat - dat uitsluitend de (Pakistaanse) rechtbank een 'guardian' over een minderjarige kan benoemen. Nu geen rechterlijke uitspraak is gegeven over de voogdij over de minderjarige, maar partijen dit onderling zijn overeengekomen, zijn de biologische ouders van de minderjarige nog steeds belast met het gezag over hem. De rechtbank is echter van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat aan het vereiste van artikel 1:228 lid 1 onder g BW voorbij dient te worden gegaan. Uit de Adoption Deed, het Guardianship Certificate en het ongedateerde stuk 'Explanation adoption [minderjarige]' volgt dat de biologische ouders kort na de geboorte van de minderjarige vrijwillig afstand hebben gedaan van het ouderschap ten aanzien van de minderjarige. Verzoekers hebben aannemelijk gemaakt dat de biologische ouders nimmer hebben zorggedragen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Daarnaast blijkt uit voornoemde stukken dat het de intentie van de biologische ouders was dat zij ook afstand zouden doen van het gezag over de minderjarige door de voogdij aan verzoekers over te dragen. Vast staat dat de biologische ouders nooit invulling hebben gegeven aan het ouderlijk gezag over de minderjarige. Verzoekers namen de beslissingen aangaande de minderjarige zelf. Gelet op het voorgaande en de bijzonderheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke situatie gelijk kan worden gesteld met de situatie waarin de biologische ouders niet langer met het gezag over de minderjarige zijn belast.
De rechtbank overweegt voorts dat aan artikel 1:227 lid 3 BW en de overige vereisten van artikel 1:228 BW is voldaan. De adoptie wordt in het kennelijk belang van het kind geacht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verzoekster heeft Pakistan vanwege veiligheidsredenen moeten verlaten. Zij heeft de intentie in Nederland te blijven wonen. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat hij door verzoekster zal blijven worden opgevoed. Verzoekster heeft altijd de zorg voor de minderjarige op zich genomen en het gaat goed met de minderjarige in Nederland. Zij heeft ter zitting aangegeven dat de minderjarige niet meer naar Pakistan terug wil. Voor een rechtmatig verblijf van de minderjarige in Nederland is een adoptie van hem door verzoekers noodzakelijk. Gezien de Adoption Deed, het Guardianship Certificate en het ongedateerde stuk 'Explanation adoption [minderjarige]', is naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs te verwachten dat de minderjarige niets meer van zijn biologische ouders in de hoedanigheid van ouders te verwachten heeft.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot adoptie van de minderjarige door verzoekers toewijzen.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat met betrekking tot de voornaamswijziging geen wijzigingsbeslissing hoeft te worden genomen, aangezien op de overgelegde geboorteakte ([nummer1] en [nummer2]) de naam '[minderjarige]' is vermeld op de door verzoekers gewenste wijze.
De beslissing
De rechtbank
1. spreekt uit de adoptie van de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Islamitische Republiek Pakistan);
door
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres] en [verzoeker], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats] (Islamitische Republiek Pakistan);
2. gelast de inschrijving van de geboorteakte van voornoemde minderjarige ([nummer1] en [nummer2]) in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage;
3. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. de Waal-van Wessem (voorzitter), G.W. Brands-Bottema, E.J.M. van Engelen, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Moons als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2010.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.
5