ECLI:NL:RBARN:2010:BO1795

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/177
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling voor bouwkunstwerk "Het Vrijheidsvuur" te Wageningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een vrijstelling en bouwvergunning voor het kunstwerk "Het Vrijheidsvuur" in Wageningen. De eisers, waaronder de gemeente Wageningen en de Stichting Creatief Erfgoed Heerenstraat en Omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat op 1 december 2009 het bezwaar van de eisers niet-ontvankelijk verklaarde en de bouwvergunning handhaafde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 september 2010, waarbij eisers in persoon verschenen en verweerder vertegenwoordigd was door R. Berendsen en mr. P.J. den Holder-Bettink.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om bouwvergunning vóór 1 juli 2008 was ingediend, waardoor de oude Woningwet van toepassing was. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester en wethouders discretionaire bevoegdheid hebben om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan, mits er een goede ruimtelijke onderbouwing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing van 16 maart 2009 aan de voorwaarden voldeed en dat de procedure correct was doorlopen.

Eiser heeft betoogd dat er onvoldoende draagvlak was voor de plaatsing van het kunstwerk en dat alternatieve locaties niet voldoende zijn overwogen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beslissing van verweerder om de vrijstelling te verlenen, gezien de politieke en bestuurlijke afwegingen, niet onredelijk was. De rechtbank heeft het beroep van eisers II niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van eisers I en eiser ongegrond verklaard, waarmee de rechtbank de beslissing van het college heeft bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/177
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 14 oktober 2010.
inzake
[eisers], eisers,
allen wonende/laatstelijk wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, verweerder,
alsmede
de gemeente Wageningen, partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te Wageningen.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 1 december 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2009, verzonden op 21 augustus 2009, heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van het kunstwerk "Het vrijheidsvuur" op het perceel Generaal Foulkesweg ongenummerd ter hoogte van Generaal Foulkesweg 1 en 1b te Wageningen.
Tegen dit besluit is door diverse personen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 december 2009, verzonden op 3 december 2009 (hierna: het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van onder meer eisers [eisers I] en van de Stichting Creatief Erfgoed Heerenstraat en Omgeving niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar van onder meer eiser [eiser] ongegrond verklaard, en het besluit van
18 augustus 2009, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van de rechtbank van 20 september 2010. Eisers [namen] zijn verschenen in persoon. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door R. Berendsen en
mr. P.J. den Holder-Bettink, werkzaam bij de gemeente.
3. Overwegingen
3.1. Het bouwplan ziet op de oprichting van een kunstwerk met de naam "Het Vrijheidsvuur" (verder: het kunstwerk) op het trottoir en erf van Studentenvereniging Ceres, grenzend aan de groenstrook ter hoogte van de Generaal Foulkesweg 1b te Wageningen. Het kunstwerk is blijkens de ruimtelijke onderbouwing beoogd als monument nabij Hotel De Wereld, en beoogt het belang van vrede en vrijheid te benadrukken. Het kunstwerk bestaat uit een hardstenen schijf met een diameter van 2 meter, waarop een zuil van koper met een diameter van 81,8 cm wordt geplaatst. De hoogte van de zuil zal wisselen tussen minimaal 5,4 m en maximaal 9,7 m.
3.2. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, kan tegen een besluit uitsluitend beroep worden ingesteld door een belanghebbende, die voorafgaand bezwaar heeft gemaakt.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.3. Het beroep is mede ingediend door eisers [eisers II].
De rechtbank stelt vast dat op de lijst van indieners van het bezwaarschrift van 28 september 2009 onder meer is vermeld:
"Stichting Creatief Erfgoed Heerenstraat en Omgeving
[eisers II]".
Deze aanduiding is voorzien van één adres en de handtekeningen van deze beide eisers.
De rechtbank is van oordeel dat de aanduiding in het bezwaarschrift niet anders kan worden opgevat dan dat eisers [eisers II] het bezwaarschrift slechts hebben (mede-)ondertekend in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers van de Stichting Creatief Erfgoed Heerenstraat en Omgeving (verder: de Stichting). Uit het bezwaarschrift blijkt niet dat zij (ook) op persoonlijke titel bezwaar hebben gemaakt.
Uit het beroepschrift kan echter niet worden afgeleid dat het beroep mede is ingediend door de Stichting. Zoals ook ter zitting is bevestigd, hebben eisers [eisers II] slechts op persoonlijke titel beroep ingesteld.
De rechtbank concludeert dat eisers [eisers II] in persoon beroep hebben ingesteld, zonder dat zij in persoon voorafgaand bezwaar hebben gemaakt. Om die reden moet het beroep, voor zover dat door hen is ingediend, niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank voegt daar ten overvloede aan toe dat eisers [eisers II] wonen op circa een kilometer van de locatie waar het kunstwerk is geprojecteerd. Zij hadden daarom, als zij wel in persoon bezwaar zouden hebben gemaakt, evenmin als de Stichting als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Ook in dat geval had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. De rechtbank wijst in dit verband op de navolgende overwegingen ten aanzien van het bezwaar van eisers [eisers I].
3.4. Eisers [eisers I] zijn bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar op grond van de overweging dat zij geen belanghebbende zijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze eisers vanuit hun woning geen zicht hebben op de projectlocatie en dat het monument evenmin van invloed is op hun woon- en leefomgeving.
Deze eisers hebben hiertegen ingebracht dat (ook) zij eerder in de gelegenheid zijn gesteld om bezwaar te maken. Ook betogen zij dat het kunstwerk, bij de beoordeling van hun belang, ten onrechte louter als bouwwerk is beschouwd, nu van de zijde van de gemeente is beoogd een kunstwerk te realiseren dat kon worden gedragen door de bevolking.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling; onder meer de uitspraak van 7 april 2010, vindplaats: rechtspraak.nl, LJN BM0180) moet een natuurlijk persoon, om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit uitsluitend ziet op de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het kunstwerk. Of eisers als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, moet in dat licht beoordeeld worden. De gedachte die achter plaatsing van het kunstwerk ligt noch het politieke gewicht daarvan is daarbij bepalend.
De afstand van de locatie van het kunstwerk tot de woningen van eisers [eisers I] bedraagt respectievelijk ruim 200 meter en ruim 1500 meter. Vanaf hun woningen hebben deze eisers geen zicht op (de locatie van) het kunstwerk. Niet aannemelijk is dat het kunstwerk invloed zal hebben op de woon- en leefomgeving van deze eisers.
Niet relevant is dat eisers in de gelegenheid zijn gesteld om zienswijzen in te dienen. Op grond van artikel 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kunnen zienswijzen tegen een ontwerpbesluit tot verlening van vrijstelling door een ieder worden ingediend, niet slechts door belanghebbenden. Dat laat onverlet dat een persoon wel belanghebbende moet zijn om tegen een eenmaal genomen vrijstellingsbesluit bezwaar te kunnen maken.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers [eisers I] terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt en hun bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is in zoverre ongegrond.
3.5. Voor zover het bezwaar is ingediend door eiser [eiser], is het door verweerder wel ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet geen reden om dat standpunt van verweerder onjuist te achten. In het navolgende zal dan ook worden ingegaan op de inhoudelijke gronden die deze eiser heeft aangevoerd tegen de in stand gelaten bouwvergunning en vrijstelling.
3.6. De aanvraag om bouwvergunning is ontvangen vóór 1 juli 2008, zodat daarop ingevolge de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening de Woningwet zoals die vóór die datum gold van toepassing is.
Voor zover de aanvraag op grond van artikel 46, derde lid, van de Woningwet (oud) tevens moet worden geacht mede een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO in te houden, is daarop ingevolge de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2008.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van belang zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang mag een bouwvergunning slechts, en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met het Bouwbesluit, de bouwverordening of het bestemmingsplan, het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand of voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en niet is verleend.
Het bouwplan is in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingen "verkeersdoeleinden" en "groenvoorziening" (ingevolge het bestemmingsplan "Veerstraat e.o. 1983") en met de bestemming "Bijzondere doeleinden (met bijbehorend erf), klasse D" (ingevolge het bestemmingsplan "Veluvia 1983") en de binnen die bestemming maximaal toegestane hoogte van "andere bouwwerken" van 1,80 m.
Om ondanks de strijdigheid met de geldende bestemmingsplannen toch bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Ingevolge dit artikellid, zoals dat luidde ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, tweede volzin, van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Ingevolge de derde volzin van dit artikellid wordt, indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: GS) heeft (laatstelijk) bij besluit van 15 november 2005, de lijst van categorieën van gevallen ex artikel 19, tweede lid, van de WRO vastgesteld (verder: de vrijstellingenlijst). Categorie 8 van deze lijst betreft (bouw)projecten voor bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende draagvlak bestaat voor plaatsing van het kunstwerk op de gekozen locatie en dat onvoldoende naar alternatieve locaties is gekeken. Hij wijst in dat verband op de motie van de raad van 19 december 2005, waarin verweerder is opgedragen om het kunstwerk op een andere locatie dan het
5 Mei Plein te plaatsen. Verder wijst eiser op het negatieve advies van de gemeentelijke monumentencommissie van 30 september 2008, waaraan verweerder volgens hem ten onrechte is voorbijgegaan. Ter zitting is hieraan nog toegevoegd dat het kunstwerk de noodzaak tot plaatsing van een elektriciteits- en gaskast meebrengt, die volgens de huidige plannen pal tegen de monumentale "Aula" aan zal worden gebouwd.
Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat van plaatsing van het kunstwerk op grond van de studentenvereniging Ceres, vanwege de gesloten (voor Ceres lucratieve) huurovereenkomst, een onwenselijke pedagogische werking uitgaat. Ook vreest eiser dat het kunstwerk vandalisme uitlokt en stelt hij dat zijn uitzicht wordt aangetast.
Tot slot verzet eiser zich ertegen dat de gemeente zich al vóór verlening van vrijstelling en bouwvergunning had gebonden, door zich jegens de ontwerper contractueel tot plaatsing van het kunstwerk te verplichten. Eiser heeft in dit kader ook gewezen op de sponsoring van het kunstwerk door ondernemers.
3.8. De rechtbank stelt voorop dat artikel 19, tweede lid, van de WRO verweerder een discretionaire bevoegdheid biedt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van
8 april 2009 (rechtspraak.nl, LJN BI0407) betreft artikel 19, tweede lid, van de WRO een zelfstandige projectprocedure, waarbij geen regel zich ertegen verzet die toe te passen bij belangrijke ruimtelijke ingrepen, zolang dit in overeenstemming met de daarvoor geldende besluitvormingsprocedure geschiedt. Is aan de toepassingsvoorwaarden, waaronder het vereiste dat een vrijstelling moet zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, voldaan, dan komt het bestuur bij de besluitvorming omtrent de vrijstelling grote beleidsvrijheid toe, in aanmerking genomen de aard van de daarbij te maken afweging die in hoge mate politiek en bestuurlijk is. De rechter dient de beslissing terughoudend te toetsen, dat wil zeggen zich te beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.
De rechtbank voegt hieraan toe dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen het doen van een aanvraag om bouwvergunning en vrijstelling en het besluit op die aanvraag. De beslissing om een aanvraag in te dienen kan, ook al is die afkomstig van verweerders gemeente zelf, geen onderdeel van de rechterlijke toets vormen. Het indienen van de aanvraag is een politieke keuze geweest, waarin de rechtbank niet mag treden. De rechtbank kan uitsluitend beoordelen of de verlening van die gevraagde bouwvergunning en vrijstelling binnen de grenzen van de rechtmatigheid is gebleven. Het betoog dat er onvoldoende democratisch draagvlak was om de aanvraag in deze vorm in te dienen, zal de rechtbank dan ook buiten beschouwing laten.
Het is eveneens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van
21 mei 2008, rechtspraak.nl, LJN BD2081) dat verweerder dient te beslissen omtrent het bouwplan zoals het is ingediend. Indien het bouwplan op zich aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
3.9. De rechtbank stelt vast dat aan het besluit tot verlening van vrijstelling, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, van de WRO, een ruimtelijke onderbouwing van
16 maart 2009 ten grondslag is gelegd, waarin is ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan. Het besluit is, overeenkomstig artikel 19a, vierde lid, van de WRO, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, waarbij terinzagelegging van het ontwerpbesluit heeft plaatsgevonden en de gelegenheid is geboden zienswijzen in te dienen. Er is dus voldaan aan de voorwaarden om vrijstelling te verlenen en verweerder heeft de juiste procedure doorlopen. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat een te beperkte toets aan uitsluitend de bouwverordening heeft plaatsgevonden.
3.10. De rechtbank stelt voorop dat, zoals in rechtsoverweging 3.6 is aangegeven, plaatsing van een bouwwerk op de bewuste locatie op zichzelf is toegestaan. Vrijstelling is uitsluitend vereist omdat de maximaal toegestane hoogte wordt overschreden. Voor zover de door eiser tegen het kunstwerk ingebrachte bezwaren geen verband houden met die hoogte, kunnen die geen reden vormen om de verlening van vrijstelling onrechtmatig te achten.
De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat de locatie van het kunstwerk inzet is geweest van een politieke discussie, onvoldoende is om aan te nemen dat verweerder in redelijkheid de vrijstelling voor deze locatie niet had mogen verlenen. Zoals hiervoor al overwogen, behoort de rechtbank niet te treden in de gemaakte politieke keuzes. Het enkele gegeven dat er voor- en tegenstanders van die locatie zijn, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat door plaatsing op een alternatieve locatie een gelijkwaardig resultaat zou kunnen worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Nog daargelaten de vraag welke gevolgen het passeren van een motie van de raad heeft voor de vraag of een besluit rechtmatig is, is de rechtbank bovendien niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met die motie, nu het kunstwerk niet langer op het 5 Mei Plein zelf is gesitueerd.
In het advies van 30 september 2008 heeft de monumentencommissie zich uitgesproken tegen plaatsing van het kunstwerk, onder meer gelet op de invloed die het zal hebben op de direct naast de locatie gelegen "Aula", die de status van gemeentelijk monument heeft. Zoals ter zitting is gebleken, heeft de monumentencommissie dit advies ongevraagd uitgebracht.
Anders dan eiser betoogt, was verweerder niet gehouden om in het besluit tot verlening van vrijstelling gericht op dit advies te reageren. De monumentencommissie is immers een intern adviesorgaan. Het al dan niet overnemen van het advies valt onder de gemaakte politieke keuze. Daarbij is niet gebleken dat eiser zich al in bezwaar heeft beroepen op dit advies, ter onderbouwing van zijn standpunt. Verweerder hoefde daarom ook in het bestreden besluit niet op dit advies van de monumentencommissie in te gaan.
De rechtbank voegt daaraan toe dat de genoemde elektriciteits- en gaskast geen deel uitmaakt van de vrijstelling en bouwvergunning die in dit geding ter beoordeling staat. Zoals ter zitting namens verweerder is verklaard, is voor de elektriciteits- en gaskast een afzonderlijke procedure gevoerd.
Voor zover eiser heeft willen betogen dat verweerder in strijd met artikel 2:4 van de Awb met vooringenomenheid heeft besloten, slaagt ook dat betoog niet. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich bij het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning heeft laten leiden door de financiële gevolgen die een weigering tot gevolg zou kunnen hebben. De loutere betrokkenheid van financiële belangen is onvoldoende om strijd met artikel 2:4 van de Awb te kunnen aannemen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2007, rechtspraak.nl, LJN BB4316.
De effecten van het kunstwerk op het uitzicht van eiser acht de rechtbank, gelet op de relatief geringe omvang van het kunstwerk en de afstand tot eisers woning, niet van dien aard dat verweerder gehouden was om de vrijstelling te weigeren. De rechtbank acht de ruimtelijke onderbouwing voldoende om het besluit tot verlening van vrijstelling te kunnen dragen.
3.11. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen om de strijdigheid van het bouwplan met de geldende bestemmingsplannen weg te nemen. Vervolgens moet worden bezien of de bouwvergunning had moeten worden geweigerd op grond van een andere weigeringsgrond in artikel 44 van de Woningwet.
3.12. Eiser heeft betwist dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Eiser heeft daartoe het positieve advies van de welstandscommissie aangevochten. Volgens eiser heeft de welstandscommissie een te beperkte en subjectieve toets verricht door het kunstwerk louter als bouwwerk te beschouwen en geen kenbare criteria te hanteren. Eiser acht dit advies onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig en voert het negatieve advies van de gemeentelijke monumentencommissie van 30 september 2008 op als tegenadvies.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van
16 september 2009, rechtspraak.nl, LJN BJ7774) mag verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
De rechtbank stelt vast dat de welstandscommissie op 1 december 2008 een positief welstandsadvies heeft uitgebracht dat in een advies van 2 november 2009 nader is gemotiveerd. Uit die aanvulling van 2 november 2009 blijkt dat de welstandscommissie geen specifieke toetsingscriteria heeft toegepast, zodat de welstandstoets vrij subjectief is. Uit het advies blijkt verder dat de welstandscommissie zich kan vinden in de vormgeving en zich uiteindelijk ook kan vinden in de inpassing van het kunstwerk in de omgeving, nu het kunstwerk op een schijf van natuursteen, met daar omheen straatwerk, zal worden geplaatst.
De rechtbank overweegt dat niet is gesteld of gebleken dat de welstandsnota voor bouwwerken als het onderhavige kunstwerk specifieke criteria bevat waarop de welstandscommissie haar oordeel had moeten baseren. Niet valt in te zien dat de welstandscommissie, door het bouwplan zonder toepassing van dergelijke specifieke criteria te beoordelen op aspecten als vormgeving, relatie met de omgeving en materiaalgebruik, een onjuiste maatstaf zou hebben aangelegd. Aan een dergelijke toetsing is inherent dat deze enigszins subjectief is. Dat betekent niet dat verweerder het advies niet had mogen overnemen. Eisers standpunt dat de welstandscommissie onvoldoende acht heeft geslagen op het specifieke karakter van het bouwwerk als kunstwerk kan de rechtbank niet onderschrijven. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat het advies innerlijk tegenstrijdig zou zijn.
Het advies van de monumentencommissie van 30 september 2008, waarnaar eiser verwijst, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als deskundig tegenadvies worden beschouwd. De monumentencommissie is ingesteld om verweerder te adviseren inzake objecten met een monumentale status. De monumentencommissie kan dan ook niet geacht worden deskundig te zijn in de beoordeling of het kunstwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het advies kan dan ook niet worden beschouwd als deskundig tegenadvies, waarmee het advies van de welstandscommissie met succes kan worden bestreden.
3.13 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eiser [eiser] tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Zijn beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep van eisers [eisers II] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eisers [eisers I] en [eiser] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Horsthuis, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2010 .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 14 oktober 2010.