ECLI:NL:RBARN:2010:BO1793

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1218
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering uitkering op basis van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 5 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van een uitkering op basis van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres had een WAO-uitkering ontvangen, maar het UWV had besloten om deze uitkering niet uit te betalen over bepaalde perioden vanwege inkomsten uit arbeid. Eiseres was van mening dat de terugvordering onterecht was en dat de maatman opnieuw vastgesteld diende te worden.

De rechtbank overwoog dat de toepassing van artikel 44 van de WAO in beginsel met terugwerkende kracht kan plaatsvinden, maar dat dit onder bepaalde omstandigheden in strijd kan zijn met het beginsel van rechtszekerheid. De rechtbank concludeerde dat er in dit geval geen strijd was met dit beginsel. Eiseres had vanaf februari 2007 meer uren gewerkt en haar inkomsten waren toegenomen, wat zij niet tijdig had doorgegeven aan het UWV. De rechtbank oordeelde dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat deze inkomsten invloed zouden hebben op haar uitkering.

De rechtbank verwierp het standpunt van eiseres dat er een toezegging was gedaan door de arbeidsdeskundige dat haar uitkering niet zou worden aangepast. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht artikel 44 van de WAO had toegepast en dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering gerechtvaardigd was. Eiseres werd in het ongelijk gesteld en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/1218
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 5 augustus 2010.
inzake
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door E.T. 't Jong,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 februari 2010, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
2. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2009 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat over de periode februari 2007 en over de periode vanaf 1 juni 2007 de uitkering die eiseres ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt niet wordt uitbetaald wegens inkomsten uit arbeid, en dat over genoemde perioden een bedrag van € 5.840,19 bruto wordt teruggevorderd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 29 juni 2010. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde E.T. ’t Jong, werkzaam bij het Juridisch Steunpunt Chronisch zieken en Gehandicapten te Hilversum. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.H. Nuyens, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
Het beroep is gevoegd behandeld met de beroepen met registratienummers AWB 10/1957 en 10/2470, omdat diverse stukken uit de ene zaak van belang zijn voor de andere zaak, en omgekeerd. De rechtbank heeft er echter voor gekozen om de uitspraken in beide zaken apart op schrift te stellen.
3. Overwegingen
Bij besluit van 5 juni 2003 is aan eiseres per 24 maart 2003 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 6 december 2006 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 januari 2007 verlaagd naar 15 tot 25%.
Het besluit van verweerder om de WAO-uitkering van eiseres over februari 2007 en vanaf 1 juni 2007 niet uit te betalen is gebaseerd op artikel 44 van de WAO.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van een medische afzakker, dat bij de toepassing van artikel 44 van de WAO de juistheid van de maatman aan de orde kan worden gesteld en dat verweerder bij die toepassing van een onjuiste maatman is uitgegaan.
De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Artikel 44 van de WAO ziet slechts op de uitbetaling van de WAO-uitkering in geval van inkomsten uit arbeid. Bij de toepassing van artikel 44 wordt uitgegaan van het recht op uitkering zoals dat ten tijde van de inkomsten uit arbeid geldt, en wordt niet de maatman (opnieuw) vastgesteld. Dat in verband met de vaststelling of de uitbetaling van de uitkering moet worden verlaagd of gestopt een zogenaamde fictieve schatting wordt uitgevoerd doet daaraan niet af. Doel van die fictieve schatting is immers slechts om de inkomsten uit arbeid af te zetten tegen de reeds in een eerder besluit - in dit geval het besluit van 6 december 2006 - vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
Tussen partijen is niet geschil dat de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid in februari 2007 en vanaf 1 juni 2007 minder is dan 15%. Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat artikel 44 van de WAO niet met terugwerkende kracht mocht worden toegepast.
De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen van dit artikel er in beginsel niet aan in de weg staan dat dit artikel met terugwerkende kracht wordt toegepast. Ook doel en strekking van dit artikel staan daar in beginsel niet aan in de weg; de rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 november 2008, LJN BG3717.
Dit laat echter onverlet dat de toepassing van artikel 44 van de WAO onder omstandigheden in strijd kan zijn met het beginsel van rechtszekerheid, dan wel een (andere) ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat artikel 44 van de WAO in het onderhavige geval niet met terugwerkende kracht mocht worden toegepast en overweegt daartoe het volgende.
Eiseres is per [datum] gaan werken als [functie bij werkgever]. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige K. Hoogenkamp van 24 november 2006 blijkt dat dit tijdens het gesprek op 14 november 2006 aan de orde is gekomen, dat eiseres toen nog geen salarisstrook had ontvangen en dat zij die na ontvangst naar verweerder zou sturen. Met een wijzigingsformulier, door verweerder ontvangen op 2 januari 2007 heeft eiseres loonstroken van oktober en november 2006 overgelegd. Uit de stukken blijkt dat verweerder op basis hiervan de evenredigheid van de inkomsten heeft beoordeeld en dat dit niet heeft geleid tot een wijziging in de uitbetaling van de uitkering. In de brief van 30 januari 2007 heeft verweerder eiseres erop gewezen dat zij alle wijzingen moet doorgeven die van invloed kunnen zijn op de uitkering, in het bijzonder wijzigingen in bijvoorbeeld de inkomsten. Bij brief van 22 maart 2007 heeft eiseres meegedeeld dat zij per 1 februari 2007 een vast contract heeft bij [werkgever] en verzocht om per die datum de loonheffingskorting op de uitkering WAO/WAZ niet meer toe te passen.
In verband met een herbeoordeling heeft eiseres op 24 juni 2008 een gesprek gehad met arbeidsdeskundige R.M. Liefland. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van dezelfde datum blijkt dat daarbij de verdiensten van eiseres bij [werkgever] aan de orde zijn gekomen. Het rapport bevat een berekening waaruit blijkt dat eiseres op basis van deze verdiensten voor minder dan 15% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd en dat in verband hiermee artikel 44 van de WAO moet worden toegepast.
Kennelijk heeft verweerder naar aanleiding van informatie over het inkomen van eiseres, die verweerder via het Suwinet heeft ontvangen, het besluit van 18 september 2009 genomen.
Met betrekking tot de periode tot 24 juni 2008 overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de inkomstengegevens Suwinet die verweerder heeft overgelegd, blijkt dat eiseres vanaf februari 2007 ongeveer twee keer zoveel uren is gaan werken als in de periode vanaf oktober 2006, en dat haar inkomsten navenant zijn toegenomen. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat die inkomsten van invloed zouden kunnen zijn op haar uitkering. Bovendien was eiseres er bij brief van 30 januari 2007 op gewezen om wijzigingen in haar inkomsten door te geven aan verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet geacht kan worden met de brief van 22 maart 2007 verweerder op de hoogte te hebben gesteld van gewijzigde inkomsten. In de brief wordt melding gemaakt van een vast contract. Dat betekent echter geenszins dat sprake is van toegenomen inkomsten. Het verzoek om de loonheffingskorting niet meer toe te passen op de uitkering WAO/WAZ betekent evenmin dat sprake is van toegenomen inkomsten. Aan dat verzoek kunnen andere redenen ten grondslag liggen.
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij de salarisstroken vanaf februari 2007 naar de afdeling ziektewet van het UWV heeft gestuurd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Het feit dat verweerder bij besluit van 2 oktober 2009 heeft afgezien van het opleggen van een boete, maakt niet dat er in de onderhavige zaak van moet worden uitgegaan dat eiseres verweerder op de hoogte heeft gesteld van haar gewijzigde inkomsten. Onduidelijk is immeres van welke gegevens verweerder bij het nemen van het boetebesluit is uitgegaan. De toepassing van artikel 44 van de WAO vergt een zelfstandige beoordeling die los staat van een besluit over boeteoplegging. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat eiseres de wijziging in haar inkomsten vanaf februari 2007 heeft doorgegeven.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat door de arbeidsdeskundige een toezegging is gedaan. De rechtbank begrijpt dit aldus dat door de arbeidsdeskundige een toezegging zou zijn gedaan dat over de periode tot aan het gesprek geen wijziging zou komen in de uitbetaling van de uitkering. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de gestelde toezegging niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 24 juni 2008 kan niet worden afgeleid dat een dergelijke toezegging is gedaan. In dit verband merkt de rechtbank op dat in het rapport zelfs helemaal niets is vermeld over de inkomsten van eiseres in de periode vanaf februari 2007 tot juni 2008.
Met betrekking tot de periode vanaf 24 juni 2008 overweegt de rechtbank het volgende.
Op basis van het rapport van de arbeidsdeskundige Liefland van 24 juni 2008 acht de rechtbank aannemelijk dat tijdens het gesprek op 24 juni 2008 aan de orde is geweest dat de inkomsten die eiseres op dat moment had tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15% leidden, en dat dit consequenties zou hebben voor de uitbetaling van de uitkering van eiseres. Verweerder heeft ten onrechte gewacht tot 18 september 2009 met nemen van een besluit daarover. Dat neemt echter niet weg dat eiseres er, gelet op het gesprek van 24 juni 2008, ernstig rekening mee diende te houden dat ook ná juni 2008 haar inkomsten zodanig waren dat dit tot toepassing van artikel 44 van de WAO zou kunnen leiden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat het eiseres er vanaf februari 2007 rekening mee diende te houden dat haar inkomsten tot aanpassing van (de uitbetaling van) de uitkering zouden kunnen leiden, en dat niet gebleken is van een toezegging van de zijde van verweerder, of van gewekte verwachtingen, op basis waarvan eiseres erop mocht vertrouwen dat de uitkering, ondanks de inkomsten, niet zou worden aangepast. Verweerder heeft derhalve met terugwerkende kracht artikel 44 van de WAO kunnen toepassen.
Ingevolge artikel 57, lid 1, van de WAO wordt onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien, zoals bedoeld in lid 4 van dat artikel.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I. de Haan, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 5 augustus 2010.