ECLI:NL:RBARN:2010:BO1791

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2165
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van WGA-uitkering versus IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 21 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WGA-uitkering. Eiser, die sinds 8 februari 2008 arbeidsongeschikt is door rugklachten, had aanvankelijk een WIA-uitkering aangevraagd, maar kreeg te horen dat hij per 8 februari 2010 geen recht had op een uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het UWV werd gegrond verklaard, maar hij was het niet eens met de toekenning van een WGA-uitkering in plaats van een IVA-uitkering.

De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser stelde dat er sprake was van een geringe kans op herstel en dat zijn rugklachten niet met een medische behandeling positief te beïnvloeden zijn. Het UWV daarentegen baseerde zijn oordeel op rapportages van verzekeringsartsen die meenden dat verbetering van eisers belastbaarheid mogelijk was door behandeling.

De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had onderbouwd dat er daadwerkelijk een kans op verbetering was, gezien de ernst van de rugklachten van eiser. De rechtbank concludeerde dat de motivering van het UWV ondeugdelijk was en dat eiser recht had op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het UWV werd opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/2165
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 21 september 2010.
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 12 mei 2010, uitgereikt door UWV te Arnhem.
2. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2009 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 8 februari 2010 geen recht heeft op een uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar gegrond verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift en een reactie van de bezwaarverzekeringsarts ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 30 augustus 2010. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door R.A. van de Berkt, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3. Overwegingen
Eiser is op 8 februari 2008 uitgevallen vanuit de Werkeloosheidswet vanwege rugklachten. Eiser heeft op 4 oktober 2009 een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 15 december 2009 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij geen recht heeft op een uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Eiser dient bezwaar in tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar gegrond verklaard en eiser medegedeeld dat hij per 8 februari 2010 ingevolge de Wet WIA recht heeft op een WGA-uitkering. Eiser is bij dit besluit volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft zich op het standpunt gesteld dat met ingang van 8 februari 2010 een uitkering ingevolge de regeling inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (hierna: IVA-uitkering) had moeten worden toegekend. Volgens eiser is er sprake van een minder dan geringe kans op herstel en is een verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de informatie van orthopedisch chirurg D.B. van der Schaaf van 30 maart 2010.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat gelet op de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen en de verklaringen van de behandelend artsen, de prognose van eisers belastbaarheid is dat door het volgen van een behandeling verbetering is te verwachten van zijn belastbaarheid, zodat er geen sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid die duurzaam is te achten.
Gelet op de door partijen ingenomen standpunten is in geschil het antwoord op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. In het tweede lid is bepaald dat onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Op grond van het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de regeling inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten indien de verzekerde die ziek wordt na het doorlopen van de wachttijd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient de verzekeringsarts volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 4 februari 2009, LJN: BH1896) het door verweerder vastgestelde beoordelingskader te hanteren, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (hierna: het beoordelingskader). Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd: 1. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of 2. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. Op grond van het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling.
Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid is uitgegaan van het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Hierbij heeft de (bezwaar)verzekeringsarts geoordeeld op basis van bevindingen uit het eigen onderzoek en de (meest recente) medische informatie van de behandelende sector. De rechtbank stelt in dit verband vast dat eiser niet in geschil heeft gebracht dat verweerder het beoordelingskader onjuist zou hebben toegepast. Het beroepschrift richt zich op de motivering van verweerder ten aanzien van de duurzaamheid van de beperkingen van eiser.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2009 (LJN: BH1896) overweegt de rechtbank dat de (bezwaar)verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Hierbij is van belang dat deze inschatting van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Verweerder heeft zijn oordeel omtrent de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser per 8 februari 2010 gemotiveerd door te verwijzen naar de rapporten van de verzekeringsarts M.M. Schuckman van 3 november 2009, de bezwaarverzekeringsarts R.R. van den Enden van 7 april 2010 en de bezwaararbeidsdeskundige B. Altena van 11 mei 2010. Uit deze rapporten blijkt dat eiser beperkt wordt geacht ten aanzien van sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen bij de diagnose monosegmentale discusdegeneratie niveau L1-L2. Ten aanzien van de duurzaamheid van de beperkingen van eiser stelt de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport dat de gestelde (uren)beperkingen gelden voor een jaar omdat in dat jaar alsnog een goed re-integratietraject (revalidatiecentrum) ten aanzien van het pijn gestuurd gedrag van eiser moet worden opgestart op grond waarvan verbetering wordt verwacht. Er wordt zodoende niet voldaan aan de standaard ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Verweerder acht hiermee voldoende te hebben gemotiveerd dat er geen redenen zijn om eiser een IVA-uitkering toe te kennen.
De rechtbank is desalniettemin van oordeel dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering berust en overweegt hiertoe als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ernstige rugklachten heeft en dat er in dit opzicht geen verbetering is te verwachten. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder nader dienen te motiveren dat, gelet op het totale ziektebeeld van eiser, deze rugklachten op zichzelf er niet toe kunnen leiden dat er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
De bezwaarverzekeringsarts heeft geoordeeld dat de prognose van de belastbaarheid op grond van voornoemde behandeling zodanig is dat een toename van de belastbaarheid is te verwachten, zonder dit nader te beargumenteren. De bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld dat dit was gebaseerd op de waarneming dat er bij betrokkene sprake is van pijn gestuurd gedrag dat het beeld vooralsnog (negatief) beïnvloedt. Ter zitting heeft verweerder aanvullende gesteld dat bij de beoordeling tevens van belang is dat eiser geen behandeling heeft –willen- ondergaan. Dat dit meebrengt dat er dús toename van de belastbaarheid binnen een jaar dan wel op langere termijn valt te verwachten door middel van enige behandeling, acht de rechtbank hiermee onvoldoende onderbouwd. Hierbij acht de rechtbank het mede van belang dat orthopedisch chirurg Van der Schaaf in zijn rapport stelt dat “het huidige klachten patroon niet met een medische behandeling positief te beïnvloeden is” en dat hij het “onwaarschijnlijk acht dat het klachtenpatroon op middellange of lange termijn wezenlijk zal veranderen”
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit doel treffen. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard.
Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I. de Haan, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 21 september 2010.