ECLI:NL:RBARN:2010:BO1710

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/506234-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in aanrandingszaak door gebrek aan bewijs

Op 26 oktober 2010 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 43-jarige man uit Ede, die werd beschuldigd van twee aanrandingen die in begin 2008 plaatsvonden in Wageningen en Ede. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de dader was. De officier van justitie had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden geëist voor de aanranding in Wageningen, terwijl voor de aanranding in Ede vrijspraak was geëist.

De rechtbank oordeelde dat de aangifte van de slachtoffers niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. De eerste aangifte, gedaan door [slachtoffer1], was problematisch omdat het signalement dat zij gaf niet overeenkwam met dat van de verdachte. Bovendien vond de fotoconfrontatie pas een jaar na het incident plaats, wat de betrouwbaarheid van de herkenning in twijfel trok. Getuigenverklaringen van collega’s van het slachtoffer waren ook niet overtuigend, aangezien zij niet bij het incident aanwezig waren.

Ten aanzien van de tweede aanranding, gepleegd tegen [slachtoffer2], was de rechtbank van mening dat de aangifte niet voldoende bewijs bood. De fotoconfrontatie was niet volgens de juiste procedure uitgevoerd, en de getuigenverklaringen waren niet ondersteunend. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de aanrandingen, en sprak hem daarom vrij van alle beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan in een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en de redelijke termijn van de strafvervolging in acht hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Parketnummer : 05/506234-08
Datum zitting : 18 januari 2010, 10 juni 2010 en 12 oktober 2010
Datum uitspraak : 26 oktober 2010
Promis II
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman: mr. C.J. Looijen, advocaat te Zetten.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 februari 2008, in elk geval op een tijdstip in of
omstreeks de maand februari 2008 te Wageningen, in elk geval in de gemeente
Wageningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid G.A. [slachtoffer1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig het met
zijn, verdachtes, handen bestasten van het kruis van die [slachtoffer1] en/of betasten
van de bovenbenen en/of de lies en/of het kruis en/of tussen de benen en/of
het wrijven over de billen van die [slachtoffer1], en welk geweld of andere
feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid
bestond uit het opzettelijk gewelddadig en/of dreigend voor de fiets van die
[slachtoffer1] is gaan staan en/of (vervolgens) de fiets van die [slachtoffer1] heeft
vastgepakt en/of die [slachtoffer1] heeft belet weg te fietsen en/of (vervolgens)
meermalen, althans eenmaal (onverhoeds) tussen haar benen en/of in haar
kruis heeft gepakt en/of gegrepen en/of gewreven en/of over haar billen heeft
gewreven en/of over haar bovenbenen en binnenkant benen/liezen heeft gewreven;
2.
hij op of omstreeks 27 maart 2008, in elk geval in of omstreek de periode van
1 maart 2008 tot en met 9 april 2008 te Ede, in elk geval in de gemeente Ede,
meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid D. [slachtoffer2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het (telkens) opzettelijk ontuchtig
omhelsen van die [slachtoffer2] en/of het (daarbij) betasten van het haar en/of het
gezicht en/of de armen van die [slachtoffer2], en welk geweld of andere feitelijkheid
en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid bestond uit het
(telkens) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend stevig vastpakken en/of
(vervolgens) (stevig) vasthouden en/of vastklemmen van die [slachtoffer2] en/of
omhelsen van die [slachtoffer2] en/of beletten die [slachtoffer2] zich van hem, verdachte,
los te komen;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 27 maart 2008, in elk geval in of omstreeks de periode
van 1 maart 2008 tot en met 9 april 2008 te Ede, in elk geval in de gemeente
Ede, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid D. [slachtoffer2] te dwingen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen,
(telkens) opzettelijk die [slachtoffer2] (onverhoeds)stevig vast te pakken en/of
(vervolgens) vast te houden en/of (onverhoeds) die [slachtoffer2] te omhelzen en/of
te omklemmen en/of (vervolgens) die [slachtoffer2] over de haren, het gezicht en de
armen te wrijven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 12 oktober 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.J. Looijen, advocaat te Zetten.
2a. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in
haar vervolging nu sprake is van een ernstige schending van de redelijke termijn van strafvervolging als bedoeld in onder meer artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in haar vervolging en overweegt hiertoe het volgende. Vooropgesteld moet worden dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen en dat eventuele overschrijdingen in de regel worden gecompenseerd door strafvermindering.
Bij de berechting in eerste aanleg heeft voorts als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In het onderhavige geval heeft de inverzekeringsstelling van de verdachte in Nederland daarbij te gelden als het moment waarop de redelijke termijn zijn aanvang neemt.
Verdachte is op 11 april 2008 in verzekering gesteld. Op 14 april 2008 is hij in vrijheid gesteld. De zaak is eerst op 18 januari 2010 voor de eerste maal op zitting behandeld. Niet blijkt waarom het zo lang heeft moeten duren voordat tegen verdachte strafvervolging is ingesteld. De behandeling van de zaak is vervolgens tot twee maal toe geschorst, en deze omstandigheid is niet aan de verdediging te wijten. Nu de zaak op zich zelf niet complex van aard is en het om feiten gaat die in hun soort van relatief geringe ernst zijn, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is echter van oordeel dat dit verzuim niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
3. De beslissing inzake het bewijs
Standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feit 1 en 2
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat verdachte ter zake van feit 2 dient te worden vrijgesproken. Aan aangeefster is tijdens de aangifte één foto getoond, te weten de foto van verdachte. Zij is niet op een correcte of toetsbare wijze geconfronteerd met foto’s.
Standpunt van de verdediging ten aanzien van feit 1 en 2
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van feit 1 dient te worden vrijgesproken. In augustus 2007 doet aangeefster [slachtoffer1] een melding van een man die haar geprobeerd heeft te zoenen. Aan de hand van haar signalement wordt verdachte in de omgeving aangesproken. Op 7 februari 2008 doet aangeefster aangifte van aanranding door dezelfde persoon als die haar heeft geprobeerd te zoenen in augustus 2007. Zij geeft echter een iets ander signalement. Ook is er een meervoudige fotoconfrontatie uitgevoerd en daarbij heeft aangeefster verdachte herkend. Daarnaast liggen er getuigenverklaringen van [getuige1] en van [getuige2]. Dit zijn getuigen die het verhaal van aangeefster hebben gehoord. Deze getuigen zijn ook geconfronteerd met de meervoudige fotoselectie en [getuige2] herkent daarbij verdachte als degene die aangeefster heeft aangeraakt. Echter [getuige2] is niet bij het incident aanwezig geweest.
De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat verdachte tevens ten aanzien van feit 2 dient te worden vrijgesproken. Aangeefster [slachtoffer2] spreekt over een persoon die ze kent als [naam] en het signalement dat ze geeft van de persoon is anders dan het signalement van verdachte. Daarnaast is de meervoudige fotoconfrontatie in een heel laat stadium gedaan.
Beoordeling van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het navolgende.
[slachtoffer1] heeft op 20 februari 2008 aangifte gedaan. Zij noemt als verdachte een persoon die vaker bij haar in de winkel waar zij werkt, Zeeman, komt en die haar eerder in augustus 2007 zou hebben lastig gevallen. Zij geeft daarbij een signalement dat niet geheel overeenkomt met het signalement dat zij opgeeft in augustus 2007. Daarnaast heeft een meervoudige fotoconfrontatie plaatsgevonden waarbij zij de foto van verdachte aanwijst en hem herkent als de persoon die haar heeft aangerand. Deze fotoconfrontatie vindt echter een jaar na het tenlastegelegde feit plaats.
Voorts bevat het dossier getuigenverklaringen van [getuige2] en [getuige1], twee collega’s van [slachtoffer1]. Deze twee personen zijn echter niet bij het incident aanwezig geweest en hebben enkel van [slachtoffer1] gehoord dat het gaat om de man die ook wel eens bij hen in de winkel komt. Daarnaast ligt er een verklaring van [naam], de vriend van [slachtoffer1], maar ook hij is niet bij het incident aanwezig geweest. Het betreffen derhalve verklaringen van horen zeggen afkomstig van een en dezelfde bron, zijnde aangeefster.
met betrekking tot de fotoconfrontatie met [getuige2] en [getuige1] overweegt de rechtbank dat deze beide getuigen twee jaar na dato dezelfde meervoudige fotoconfrontatie hebben gehad, die [slachtoffer1] destijds ook gehad heeft En dat getuige [getuige2] de verkeerde foto aanwijst. Getuige [getuige1] wijst weliswaar de juiste foto aan maar twijfelt over de juistheid van haar herkenning. Niet uit te sluiten valt bovendien dat zij verdachte op de foto heeft herkend als de persoon die bij haar in de winkel kwam. Dit zegt echter niets over de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit.
Gelet op deze omstandigheden en het feit dat verdachte bij de politie en tijdens de behandeling ter terechtzitting telkens heeft ontkend dat hij de persoon is geweest die [slachtoffer1] heeft aangerand komt de rechtbank tot de conclusie dat de aangifte en de herkenning van verdachte op de meervoudige fotoconfrontatie niet wordt ondersteund door ander onafhankelijk en direct bewijs. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is die [slachtoffer1] heeft aangerand.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het navolgende.
In het dossier bevindt zich een aangifte van [slachtoffer2]. Zij geeft een signalement van verdachte. De politie toont [slachtoffer2] daarop één foto van verdachte. Zij herkent hem voor 100%.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de fotoconfrontatie niet volgens de regelen der kunst is afgenomen. Daarnaast wordt de aangifte van [slachtoffer2] niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer2] heeft aangerand dan wel een poging daartoe heeft gedaan.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten.
Aldus gewezen door:
mr. I.D. Jacobs, rechter, als voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter,
mr. M.G.J. Post, rechter,
in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2010.