zaaknummer / rolnummer: 196400 / HA ZA 10-283
Vonnis van 6 oktober 2010
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.H. van de Beeten te Zevenaar,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUNHILL INVEST B.V.,
gevestigd te Zevenaar,
gedaagde,
advocaat mr. S.V.M. Stevens te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Sunhill genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 april 2010
- de akte houdende overlegging productie en wijziging van eis van [eiseres]
- het proces-verbaal van comparitie van 4 augustus 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In het kader van het onderhavige geschil hebben voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden. Gehoord zijn in enquête op 28 juni 2006 [getuige1], [eiseres], [getuige2], [getuige3] en [getuige4], en zowel in enquête als in contra-enquête op 15 november 2006 [getuige5], op 18 april 2007 diens broer [getuige6] en op 15 augustus 2007 [getuige7].
2.2. [getuige1] (hierna: [getuige1]), wijlen de echtgenoot van [eiseres], exploiteerde vanaf 1982 een tenniscentrum – tennishal met bijbehorende voorzieningen, ondergrond en bijbehorende grond – in [plaats]. De feitelijke exploitatie is vanaf 1999 in verband met gezondheidsproblemen van [getuige1] in handen geweest van [eiseres] en later van haar en hun zoon gezamenlijk.
2.3. Op 1 oktober 1982 is een overeenkomst tot stand gekomen en in een akte neergelegd tussen [getuige1] als lessee en Westland/Utrecht Leasing N.V. (hierna: Westland/Utrecht) als lessor. Object van deze overeenkomst was het tenniscentrum. Het ging in de overeenkomst om ‘financial lease’, waarbij [getuige1] financiële facilitering van Westland/Utrecht kreeg om mettertijd eigenaar van het tenniscentrum te worden. De overeenkomst werd aangegaan voor vijfendertig jaar, eindigend op 1 oktober 2017. Na afloop van deze leaseperiode zou [getuige1], als deze aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst had voldaan, het tenniscentrum kunnen kopen en geleverd kunnen krijgen tegen een koopprijs van ƒ 100,00.
2.4. De jaarlijks verschuldigde leaseprijs werd voor de eerste vijf jaar op ƒ 221.059,00 bepaald, gebaseerd op een hoofdsom van ƒ 2.131.923,00.
2.5. Op 1 oktober 1982 is tevens door [eiseres] en [getuige1] een akte van schuldbekentenis ondertekend betreffende een geldlening van Westland/Utrecht ad ƒ 472.000,00, af te lossen op basis van vijfendertigjarige annuïteit, dus eveneens in 2017.
2.6. In 1987 ontstaat een betalingsachterstand van [getuige1] tegenover Westland/Utrecht. Deze kan tot ontbinding van de leaseovereenkomst leiden (art. 12.1 van de overeenkomst).
2.7. Westland/Utrecht is dan bereid het tenniscentrum aan [getuige1] te verkopen voor circa ƒ 1.350.000,00. Met dit bedrag zal hem kwijting worden verleend voor de tegenover Westland/Utrecht openstaande schulden. [eiseres] en haar man kunnen echter geen financiering krijgen om dit voorstel te aanvaarden.
2.8. [getuige1] raakt hierover in gesprek met zijn kennis/tennismaat [getuige5], de latere directeur van Sunhill.
2.9. Op 25 maart 1987 schrijft de advocaat van [getuige1], aan [getuige5] als directeur van Sunhill i.o.:
Op verzoek van de heer [getuige1] bijgaand een fax-copie van de brief van de WUL d.d. 28 juli 1986 houdende akkoordverklaring met een koopprijs van f 1.350.000,--.
2.10. Als getuige heeft [getuige5] onder meer het volgende verklaard.
[getuige1] is in 1988 bij mij gekomen met de mededeling dat WUH Bank de relatie wilde beëindigen omdat hij de rente niet meer kon opbrengen. Ik heb aangeboden met WUH te praten (…). Ik ben toen (met Westland/Utrecht, de rechtbank) overeengekomen dat ik de schulden van [getuige1] wilde overnemen (…). Alle schulden die op dat moment aanwezig waren, daar hebben we circa 1,5 miljoen voor betaald. De transactie stond niet op zichzelf (…). Ik weet niet meer uit mijn hoofd hoeveel schuld [getuige1] aan WUH had. Ik weet wel dat ik alles heb overgenomen. De schuld van [getuige1] aan WUH was aanzienlijk hoger dan 1,5 miljoen. WUH was al blij als ik dat bedrag betaalde (…). De bedoeling was inderdaad dat [getuige1] zelf het tenniscentre zou verwerven. Hij zou de schulden aflossen om zo alsnog volledig eigenaar te worden. Het contract liep tot 2017. De schuld die [getuige1] moest aflossen zal rond de 3 miljoen hebben gelegen. Die 3 miljoen was de schuld die wij van de WUH hebben overgenomen.
2.11. Sunhill neemt de leaseovereenkomst en de geldleningsovereenkomst, beide inclusief een vordering uit achterstallige betalingen van termijnen, over van Westland/Utrecht. Dit wordt gerealiseerd bij notariële akte van 3 juni 1988. Partijen bij deze akte zijn Westland/Utrecht, [getuige6], Sunhill Invest B.V. i.o., [getuige5], [getuige1] en [eiseres].
2.12. In deze akte ligt vast dat de restant hoofdsom van de leaseovereenkomst per 1 april 1987 ƒ 1.945,237,31 bedraagt en die van de geldleningsovereenkomst ƒ 430.648,58, terwijl de openstaande saldi krachtens achterstallige betalingen uit beide overeenkomsten op die datum respectievelijk ƒ 858.265,10 en ƒ 190.013,99 belopen, in totaal ƒ 1.048.279,09.
2.13. Op dezelfde datum wordt een tweede akte verleden, genaamd akte aanvulling leaseovereenkomst, waarin op grond van de overname van de leaseovereenkomst en de overeenkomst van geldlening door Sunhill i.o. onder meer het krachtens die overeenkomsten verschuldigde rentepercentage, de jaarlijks verschuldigde leaseprijs en de jaarannuïteit opnieuw worden vastgesteld. Ook in deze akte zijn de onder 2.12 genoemde restanten hoofdsom en saldi van achterstallige betalingen opgenomen. De akte bevat voorts onder meer de volgende bepalingen.
(3.) Over de achterstallige schuld is tot een januari negentien honderd negen en tachtig geen rente verschuldigd. De achterstallige schuld is te allen tijde direct opeisbaar.
(4.) Telkens na een periode van één jaar, voor het eerst op één januari negentienhonderd negen en tachtig, zullen de rentepercentages van de leaseovereenkomst en de overeenkomst van geldlening, de jaarlijks verschuldigde leaseprijs en de jaarannuïteit, alsmede het rentepercentage over en de aflossing van de achterstallige schulden voor het eerstvolgende jaar opnieuw worden vastgelegd.
2.14. In 2004 stelt [getuige1] voor dat hij het tenniscentrum koopt van Sunhill. Daartoe zal hij de restant hoofdsommen van de leaseovereenkomst en de geldlening aflossen en de achterstallige lening tegen een contante waarde. Dit voorstel leidt niet tot overeenstemming. Sunhill laat bij e-mail van [getuige5] aan een derde die bij de kwestie betrokken is, Overhaghe Beheer B.V., d.d. 29 augustus 2004 onder meer weten alleen een activa/aanbod voor minimaal € 1.146.448,68 kosten koper, te verhogen met de bestaande achterstand in overweging te willen nemen. Daar staat dan wel een ‘schone lei’ aan de zijde van kopers tegenover.
2.15. De advocaat van [getuige1] voert bij brief van 2 mei 2005 aan dat de leasesom pro resto groot is € 570.000,00 en dat het bedrag van de ‘achterstallige termijnen (ook wel “achtergestelde lening” genoemd)’ pas in 2017 afgelost hoeft te worden, evenals de geldlening. Sunhill moet volgens hem overdragen tegen betaling van dit restant leasesom, maar dit weigert zij.
2.16. Uiteindelijk worden partijen het eens over een overdracht van het tenniscentrum aan [getuige1]/[eiseres] tegen een koopprijs van € 1.060.809,52. Dit bedrag is opgebouwd uit
- € 1.000.000,00 aan aflossing; het totale aflossingsbedrag is door [getuige5] in zijn e-mail van 12 juni 2005 aan de advocaat van [eiseres] berekend op € 1.073.827,00, te weten: restant hoofdsom uit de leaseovereenkomst € 570.071,00, lening € 475.688,00, achterstallig per 30 juni 2005 € 28.068,00),
- € 60.000,00 aan overdrachtsbelasting,
- € 1.905,20 aan rente,
- € 1.963,50 aan taxatiekosten en
- € 1.313,96 aan premiekosten.
2.17. Op 28 juli 2006 wordt het tenniscentrum tegen de hier genoemde prijs overgedragen aan [getuige1] onder protest van [getuige1].
2.18. Vorderingen als in deze zaak bedoeld die [getuige1] toekwamen, komen krachtens erfrecht [eiseres] toe.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert na wijziging van de eis:
- een verklaring voor recht dat de ‘achtergestelde lening’ geen deel uitmaakte van de huurkoop,
- een verklaring voor recht dat [eiseres], c.q. [getuige1] niets verschuldigd was aan Sunhill terzake van de zogenaamde ‘achtergestelde lening’ althans dat deze tot 2017 renteloos was,
- veroordeling van Sunhill om tot volledige terugbetaling aan [eiseres] over te gaan van de ontvangen betaling terzake van de ‘achtergestelde lening’, althans van het verschil tussen het betaalde en de gekapitaliseerde waarde van die lening, en te rekenen vanaf een verschuldigde aflossing niet eerder dan in 2017, te vermeerderen met rente en te vereffenen volgens de wet,
- een verklaring voor recht dat de geldlening geen deel uitmaakte van de huurkoop,
- een verklaring voor recht dat [eiseres], c.q. [getuige1] niets verschuldigd was aan Sunhill terzake van de geldlening althans dat deze tot 2017 renteloos was,
- veroordeling van Sunhill om tot volledige terugbetaling aan [eiseres] over te gaan van de ontvangen betaling terzake van de geldlening, althans van het verschil tussen het betaalde en de gekapitaliseerde waarde van die lening, gerekend naar een reguliere aflossing niet eerder dan in 2017, te vermeerderen met rente en te vereffenen volgens de wet,
- Sunhill te veroordelen tot terugbetaling terzake van ten onrechte ontvangen rente over restant leasesom, restant geldlening en ‘achtergestelde lening’, primair vanaf 31 maart 2005 vermeerderd met de wettelijke handelsrente ad € 62.623,28, te vermeerderen met dagrente na 16 oktober 2009, althans een bedrag als de rechtbank zal vaststellen, subsidiair vanaf 22 december 2005 van een bedrag van € 37.054,03, te vermeerderen met dagrente, althans een bedrag als de rechtbank zal vaststellen,
- Sunhill te veroordelen tot terugbetaling terzake van ten onrechte ontvangen taxatiekosten ad € 1.963,50 en premiekosten voor de opstalverzekering ad € 1.313,96, vermeerderd met rente vanaf 28 juli 2006,
- veroordeling van Sunhill in de kosten van de procedure, de kosten van het voorlopig getuigenverhoor en de nakosten daaronder begrepen, met rente over de kosten.
3.2. De kern van het betoog van [eiseres] is dat Sunhill verplicht was bij de betaling van de restant leasesom zoals bedoeld in de brief van 2 mei 2005, mee te werken aan een onbezwaarde levering aan haar en dat Sunhill in de nakoming van die verplichting tekortgeschoten is. Zij stelt dat “een door Sunhill in 1988 verkregen vordering op [getuige1] is prijs gegeven en subsidiair dat de vordering, onder protest, volledig voldaan, lager was ten tijde van betaling, zodat onverschuldigd betaald is”. Zij beschouwt de ‘achtergestelde lening’ als een zelfstandige, van de huurkoop te onderscheiden rechtsverhouding. [eiseres] acht de Tijdelijke Wet Huurkoop Onroerende Zaken (TWHOZ) op de lease-overeenkomst van toepassing. In dat licht is de tussen [getuige1] en Westland/Utrecht tot stand gekomen huurkoopovereenkomst gebrekkig en konden er geen rechten uit worden overgedragen. Er wordt geen vernietiging gevorderd op praktische gronden, maar [eiseres] beroept zich er wel op dat Sunhill i.o. destijds ten onrechte heeft nagelaten een taxatierapport te laten opmaken. Dit zou hebben uitgewezen dat het tenniscentrum niet meer dan ƒ 1.300.000,00 waard was. De taxatiekosten ad € 1.963,50 en de premiekosten ad € 1.313,96 worden teruggevorderd omdat wanneer Sunhill het aanbod van 2 mei 2005 had aanvaard, waartoe zij volgens [eiseres] verplicht was, deze kosten niet waren gemaakt.
3.3. Sunhill voert gemotiveerd verweer. Op dit verweer en de overige stellingen van partijen zal de rechtbank hieronder voor zover nodig nader ingaan.
4. De beoordeling
4.1. De overeenkomst tussen [getuige1] en Westland/Utrecht die als financial lease is aangeduid, wil blijkens de ervan opgemaakte akte, geen overeenkomst van huurkoop zijn. Partijen zijn het erover eens dat zij dat wél is. Dit is in overeenstemming met de TWHOZ, die in art. 1 voorziet in toepassing van een materiële norm bij de beantwoording van de vraag of een overeenkomst als huurkoop kwalificeert. Deze vraag dient voor de hier bedoelde financial lease bevestigend te worden beantwoord.
4.2. [eiseres] stelt dat dit geen geldige huurkoopovereenkomst is, zodat de rechten uit een huurkoopovereenkomst niet konden worden overgedragen aan Sunhill i.o. Deze stelling verwerpt de rechtbank.
Als er gebreken als door [eiseres] bedoeld kleven aan de overeenkomst van huurkoop, leiden deze niet tot nietigheid, maar tot vernietigbaarheid (art. 3 TWHOZ). De overeenkomst van financial lease die kwalificeerde als een huurkoopovereenkomst, is niet vernietigd. Dat betekent dat de rechten uit deze overeenkomst gewoon overgedragen konden worden als rechten uit een bestaande overeenkomst van huurkoop.
4.3. Er wordt thans geen vernietiging van de huurovereenkomst gevorderd op praktische gronden, stelt [eiseres], maar zij beroept zich er wel op dat Sunhill i.o. destijds ten onrechte heeft nagelaten een taxatierapport te laten opmaken. Dit zou hebben uitgewezen dat het tenniscentrum niet meer dan ƒ 1.300.000,00 waard was.
4.4. Dit is niet van belang, omdat daargelaten of Westland/Utrecht met een willekeurig bedrag of een reële koopprijs genoegen wilde nemen ter aflossing van de schulden, het bedrag van die schulden daardoor niet veranderde.
4.5. Dat Westland/Utrecht de schulden tegen betaling van ƒ 1.300.000,00 of ƒ 1.350.000,00 wilde kwijtschelden, staat vast. Ook staat echter vast dat dit niet gebeurd is. De beide notariële aktes laten er geen twijfel over bestaan dat vervolgens de positie van Westland/Utrecht ten aanzien van de lease- en de geldleningsovereenkomst én de achterstallige schulden door Sunhill is overgenomen.
4.6. Daarmee moet de stelling van [eiseres] dat zij en [getuige1] aan de ene kant en Sunhill – in de persoon van [getuige5] – aan de andere kant als uitgangspunt namen dat Westland/Utrecht de schulden voor een van deze bedragen wilde kwijtschelden, zo worden verstaan dat de situatie waarin dit aan de orde was, de aanleiding vormde voor onderhandelingen over een regeling waarbij de vorderingen van Westland/Utrecht zouden overgaan naar Sunhill. Daarbij is echter niet gebleken dat het inhoudelijke uitgangspunt aan de zijde van Sunhill was dat ook zij tegen betaling van ƒ 1.300.000,00 of ƒ 1.350.000,00 volledige kwijting wilde verlenen. De beide notariële aktes staan al aan deze conclusie in de weg. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die wijzen op een andere intentie van Sunhill ten tijde van het verlijden van deze aktes.
4.7. Dit betekent dat de aan Westland/Utrecht voor de diverse contractsposities en vorderingen betaalde koopprijs en de vraag of exploitatie van het tenniscentrum met de op 3 juni 1988 bestaande schuldenlast mogelijk was, niet relevant zijn bij de beantwoording van de vraag wat de verplichtingen van [getuige1] tegenover Sunhill inhielden. Die vraag wordt in de notariële aktes beantwoord. De wederzijdse belangen die tussen [getuige5] en Sunhill i.o. enerzijds en Westland/Utrecht anderzijds bestonden, staan daar buiten.
4.8. Ook staat daarbuiten de vraag of dat wat [getuige1] en [eiseres] blijkens de aktes overeenkwamen, realistisch was gelet op hun wens exploitatie van het tenniscentrum tot in lengte van jaren voort te zetten. Overigens is in de nieuwe situatie, met Sunhill als contractspartner, de exploitatie mogelijk gebleken over een periode waarin die met Westland/Utrecht als huurverkoper kennelijk niet meer kon voortgaan.
4.9. [eiseres] stelt dat uit de benaming ‘achtergestelde lening’ die in de opgaven die Sunhill aan [getuige1] stuurde gehanteerd werd, door haar en haar man afgeleid mocht worden dat Sunhill de geldlening niet als onderdeel van de leasesom aanmerkte en de ‘achtergestelde lening’ als een papieren schuld beschouwde, waarover ook geen rente werd gevraagd. Daarbij wijst zij erop dat kwijtschelding van deze schuld tot een zware aanslag inkomstenbelasting voor [getuige1] zou hebben geleid.
4.10. De rechtbank constateert dat in de stukken waarop [eiseres] in dit verband wijst, soms – in de jaarstukken – van een ‘achtergestelde lening’, maar overigens steeds van achterstallige betalingen wordt gesproken. Deze worden, evenals in de notariële aktes, onderscheiden van de vorderingen op grond van de hoofdsommen en de reguliere rentetermijnen uit de leaseovereenkomst en de overeenkomst van geldlening. De term achtergestelde lening wordt weliswaar gebruikt, maar betekent op zichzelf niet dat de lening geen reële vorderingen zou inhouden.
4.11. Er liggen twee vragen voor die hierbij aansluiten. De eerste is of de schuld uit deze achterstallige betalingen uitdrukkelijk of stilzwijgend is kwijtgescholden. De tweede is of de schuld als ze nog bestond ten tijde van de verkoop aan [getuige1], tot de leasesom gerekend moest worden.
4.12. Gesteld noch gebleken is dat deze schuld uitdrukkelijk is kwijtgescholden. Dit leidt tot de vraag of dat stilzwijgend is gebeurd.
4.13. In de eerste plaats leidt [eiseres] haar bevestigende antwoord op deze vraag af uit hetgeen door de accountants bij de bespreking van de jaarstukken naar voren is gebracht. Hierop heeft ter comparitie ook haar zoon, [naam zoon], gewezen. Uit de getuigenverklaringen blijkt op dit punt het volgende.
[eiseres] verklaart:
Ik weet dat bij de besprekingen die wij drie of vier keer per jaar hadden met de accountant en [betrokkene1], waar ik bij was na het herseninfarct van mijn man in 1999, de vraag aan de orde kwam waarom die lening op de balans stond. De accountant en [betrokkene1] zeiden dat dat belastingtechnisch was. Wij hebben het nooit begrepen omdat wij die lening niet hoefden te betalen.
[getuige1]s broer [getuige2], verklaart ook over gesprekken met [betrokkene1], die hij aanduidt als de adviseur van [getuige1] in dienst van Sunhill:
Mijn broer zei dat hij nooit hoefde terug te betalen. Toen heb ik er ook met [betrokkene1] over gesproken, ik heb gezegd: “dan moet hij maar van de balans af.” Daarop zei [betrokkene1]: “dan moet je er belasting over betalen.” Ik zag dat hij schrok toen ik mijn opmerking maakte.
[betrokkene1] verklaart over de achtergestelde geldlening die ook als de post “achterstanden” zijn omschreven:
Het gaat om in de jaren tot en met mei 1987 tegenover WUH opgelopen achterstanden. Het doel van de overname was het vinden van een rustpositie in de exploitatie. Wij hebben geen rente op deze achterstand in rekening gebracht. (…) ik kan gezegd hebben dat het afvoeren van de “achterstanden” van de balans tot afrekenen met de fiscus kan leiden. Op de vraag waarom ik niet heb gezegd dat het tot afrekenen met Sunhill zou moeten leiden, antwoord ik dat de vraag daar niet op gericht was. Het ging zuiver om de tekst van de balans.
De achterstanden zijn later als achtergestelde lening aangeduid door de accountant. Ik heb dat zien staan in de jaarstukken. Het was conform de afspraak en de notariële akte (…). Mij is bekend dat halverwege het achtste of negende jaar intern wel eens overleg over de post [getuige1] is geweest, waarbij we niet met [getuige1] maar intern hebben overlegd of het niet beter zou zijn een streep te zetten door de achtergestelde lening omdat het een bodemloze put leek zoals de exploitatie verliep. (…) de heren accountants attendeerden mij erop dat als we die schuld aan [getuige1] zouden kwijtschelden, hij nog meer in de problemen zou komen omdat de fiscus dan 51% belasting over die kwijtschelding zou heffen.
De achterstanden zouden er gewoon in blijven staan tot er een mogelijkheid was om daar op af te lossen. In een gesprek is mogelijk het wegpoetsen van dat bedrag aan de orde geweest, maar daarvan was geen sprake. Bovendien zou dat ook mogelijk fiscale consequenties voor de familie [getuige1] kunnen hebben.
4.14. Deze verklaringen geven enige invulling aan het begrip ‘achtergesteld’, maar uit geen ervan blijkt dat [getuige1] en [eiseres] uit mededelingen van de kant van Sunhill in redelijkheid hebben kunnen afleiden dat het bedrag van de achterstanden niet meer verschuldigd was. Dat de mogelijkheid van kwijtschelding, bijvoorbeeld om de door [getuige5] genoemde reden, aan de orde is geweest, maakt dit niet anders.
4.15. Het feit dat de rente over deze schuld gedurende jaren niet opgeëist is, kan evenmin als het gegeven dat er over deze schuld van de kant van Sunhill niet is gepraat – al aangenomen dat dit niet gebeurd is – tot de conclusie leiden dat zij niet meer bestaat. Immers, in de notariële aktes is van het bestaan van de schuld uitgegaan en voor stilzwijgende kwijtschelding in de daarop volgende periode is méér nodig dan enkel stilzitten of coulant handelen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die als een kwijtschelding van de zijde van Sunhill geïnterpreteerd kunnen worden.
4.16. De rechtbank beantwoordt op grond van het voorgaande de vraag of de vordering die is opgebouwd uit de achterstallige betalingen, nog bestond op 2 mei 2005 en ten tijde van de verkoop en overdracht van het tenniscentrum aan [getuige1]/[eiseres], bevestigend.
4.17. Dit leidt tot de vraag of deze vordering tot de leasesom gerekend moest worden. De TWHOZ voorzag en voorziet in een systeem waarin de huurkoper op diverse wijzen beschermd wordt. Een daarvan is de regel dat zodra hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan, de overdracht aan hem dient plaats te vinden. Onder het voldoen aan verplichtingen verstaat de wet (thans art. 12 lid 3 TWHOZ) expliciet de voldoening van ‘de gehele koopsom met de daarover verschuldigde rente’. Met voldoening worden in art. 12 TWHOZ gelijkgesteld de inbewaringstelling van dit totaalbedrag op de wijze voorzien in afdeling 6.1.8 Burgerlijk Wetboek (BW), verrekening en afstand. Krachtens de TWHOZ is de huurverkoper dus verplicht mee te werken aan het tot stand komen van een leveringsakte zodra de gehele koopsom met de daarover verschuldigde rente is voldaan op een van deze wijzen.
4.18. Noch de akte van financial lease noch een van de notariële aktes maakt een uitzondering op dit systeem in die zin dat minder dan de volledige rentebetaling wordt geëist voor het ontstaan van de verplichting van Sunhill om tot levering over te gaan.
4.19. Gesteld noch gebleken is dat van de zijde van Sunhill in de periode volgend op het verlijden van de beide aktes handelingen zijn verricht die geïnterpreteerd kunnen worden als een keuze om de vordering die is opgebouwd uit de achterstallige betalingen niet als deel van de leasesom te zien c.q. van die leasesom los te koppelen. Hierbij speelt mee dat dit neer zou komen op een gedeeltelijke afstand van haar rechten door Sunhill. Deze zou daarin bestaan dat zij de vordering als een ‘achtergestelde lening’, losgekoppeld van de oorspronkelijke titel, die in de leaseovereenkomst lag en dus ook los van voordelen die deze titel haar kon bieden, is gaan zien. Voor afstand van recht is echter meer nodig dan stilzitten of coulant handelen. Omstandigheden die wijzen op dat meerdere zijn gesteld noch gebleken.
4.20. [eiseres] stelt dan ook ten onrechte dat de situatie waarin Sunhill tot overdracht verplicht was, zich eerder heeft voorgedaan, namelijk toen Sunhill volledige betaling van de restant leasesom is aangeboden. Daartoe verwijst zij naar de brief van haar advocaat d.d. 2 mei 2005. In deze brief wordt gesteld dat de ‘achterstallige termijnen’ tegelijkertijd met de restanthoofdsom uit de geldlening pas in 2017 opeisbaar zijn. Er is geen overeenkomst tussen partijen en, zoals uit het voorgaande volgt, ook geen uitdrukkelijke of stilzwijgende gedraging van Sunhill waaruit die loskoppeling van leasesom en reguliere rentetermijnen enerzijds en achterstallige rentetermijnen anderzijds kan worden afgeleid. Belangrijk is dat uit deze brief expliciet blijkt dat ook [eiseres] zich ervan bewust was dat uitsluitend de restant leasesom werd aangeboden en niet de achterstallige rente. Ten onrechte wordt de vordering tot betaling van de achterstallige rente door [eiseres] met die uit de geldlening, niet met die uit de huurkoop gelijkgesteld. Zij behoort in het systeem van de TWHOZ én van de tussen partijen geldende overeenkomst, met de leasesom voldaan te zijn wil er sprake zijn van een verplichting tot overdracht.
4.21. Of de vordering uit achterstallige termijnen geheel of slechts gedeeltelijk bestaat uit rente- en aflossingstermijnen uit de leaseovereenkomst, kan in het midden blijven. Ten tijde van het verlijden van de beide notariële aktes bestond de vordering in ieder geval voor een deel hieruit en ook uit de brief van 2 mei 2005 blijkt dat er in ieder geval nog sprake was van achterstallige rente uit de huurkoopovereenkomst.
4.22. De achterstallige betalingen uit de leaseovereenkomst dienden dus voldaan te zijn wilde Sunhill verplicht zijn mee te werken aan een onbezwaarde levering. Dit betekent dat Sunhill anders dan [eiseres] stelt, niet tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen. Daarmee is de belangrijkste grondslag van de vordering ondeugdelijk gebleken. De vordering zal moeten worden afgewezen voor zover zij de verplichtingen uit de huurkoopovereenkomst betreft.
4.23. Wat de geldlening betreft, ligt de zaak eenvoudiger. Zij heeft steeds los gestaan van de huurkoop en de vordering tot verklaring van recht dat dit zo is, is dan ook toewijsbaar. Niet echter is komen vast te staan dat deze geldlening renteloos was gemaakt. Dat blijkt afdoende uit de onder 2.12, 2.13 en 2.14 beschreven feiten. Of zij opeisbaar was ten tijde van de levering door Sunhill aan [eiseres] is niet relevant omdat het breekpunt tussen partijen werd gevormd door de in ieder geval achterstallige betalingen ten aanzien van de huurkoop. Er is geen bijzondere grondslag genoemd waarom de overeenkomst voor zover zij aflossing van de lening betreft, aan nietigheid of vernietigbaarheid zou lijden.
4.24. [eiseres] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure – daaronder begrepen die van de voorlopige getuigenverhoren en van de behandeling door de kantonrechter van het bevoegdheidsincident – worden veroordeeld.
4.25. De kosten aan de zijde van Sunhill worden begroot op:
- vast recht € 2.265,00
- overige kosten 600,00
- salaris advocaat 5.684,00 (4,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 8.549,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat de hierboven bedoelde geldlening geen deel uitmaakte van de overeenkomst van huurkoop,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Sunhill tot op heden begroot op € 8.549,00,
5.3. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2010.