ECLI:NL:RBARN:2010:BO1029

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/701627-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige Nijmegenaar voor medeplichtigheid aan een gewapende overval op een levensmiddelenwinkel

Op 19 oktober 2010 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige Nijmegenaar, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een gewapende overval op een levensmiddelenwinkel in Nijmegen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 287 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De bijzondere voorwaarden omvatten reclasseringstoezicht en deelname aan een behandeling bij Kairos. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de overval en van de tenlastegelegde verduistering van een bromfiets.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet betrokken was bij de planning van de overval, maar hem wel een faciliterende rol toekwam door de medeverdachte naar de plaats van de overval te vervoeren. De rechtbank achtte de medeplichtigheid aan de afpersing wettig en overtuigend bewezen, terwijl de rol van de verdachte niet voldeed aan de vereisten voor medeplegen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en beperkte intellectuele vermogens, wat leidde tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Daarnaast werden er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen. De benadeelde partij [slachtoffer1] kreeg een schadevergoeding van € 900,- voor immateriële schade, en [slachtoffer2] kreeg € 500,- voor materiële schade. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd om deze bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis
Parketnummer : 05/701627-10
Data zittingen : 27 juli 2010 en 5 oktober 2010
Datum uitspraak : 19 oktober 2010
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : 11 februari 1990 te Nijmegen,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 maart 2010 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer1] heeft gedwongen tot de afgifte van 650 euro, althans enkele honderden
euro's, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [levensmiddelenwinkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat - nadat verdachte op een door hem bestuurde bromfiets/scooter
met zijn medeverdachte naar de winkel van [levensmiddelenwinkel] was gereden en/of
zijn medeverdachte daar had afgezet - verdachtes medeverdachte een (bivak)
muts over zijn hoofd heeft getrokken en/of de winkel van [levensmiddelenwinkel] is
binnengegaan en/of een (alarm) pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp heeft getrokken en/of heeft doorgeladen en/of op die [slachtoffer1] heeft
gericht en/of een briefje met daarop de tekst "je geld nu" heeft getoond en/of
heeft geroepen "dit is een overval" en/of "niet ouwehoeren, geef alles",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, waarbij verdachte
op zijn medeverdachte heeft gewacht en na de overval met hem op die bromfiets/
scooter, is weggereden en/of weggevlucht;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte] op of omstreeks 3 maart 2010 te Nijmegen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer1] heeft gedwongen tot de afgifte van 650
euro, althans enige honderden euro's, in elk geval van enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [levensmiddelenwinkel], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan die [medeverdachte] en/of verdachte, welk geweld en/of welke bedrei-
ging met geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte] een (bivak)muts over zijn
hoofd heeft getrokken en/of de winkel van [levensmiddelenwinkel] is binnengegaan
en/of een (alarm)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
heeft getrokken en/of heeft doorgeladen en/of op die [slachtoffer1] heeft gericht
en/of een briefje met daarop de tekst "je geld nu" heeft getoond en/of heeft
geroepen "dit is een overval" en/of "niet ouwehoeren, geef alles", althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, tot en/of bij het plegen
van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 03 maart 2010 te Nijmegen en/of
elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [medeverdachte] - terwijl
verdachte wist dat die [medeverdachte] met een vuurwapen een overval wilde gaan plegen -
met een bromfiets/scooter naar de winkel van [levensmiddelenwinkel] te vervoeren
en/of te wachten op die [medeverdachte] tot na de overval en/of vervolgens met die [medeverdachte]
achter op die door hem, verdachte, bestuurde bromfiets/scooter weg te rijden
en/of weg te vluchten;
2.
hij in of omstreeks de periode 22 juli 2009 tot en met 20 november 2009 te
Nijmegen opzettelijk een bromfiets, Tomos S25, kenteken [x] kleur zwart,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren)
verdachte anders dan door misdrijf, te weten door afgifte en/of uitleen door
verdachtes toenmalige vriendin [vriendin verdachte] in verband met reparatie, onder
zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 27 juli en 5 oktober 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer2]
• [slachtoffer1]
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland verwoord in het betreffende verdachte opgemaakte Reclasseringsadvies d.d. 29 september 2010.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer2] tot een bedrag van € 500,- wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] tot een bedrag van € 900,- wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 18 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[medeverdachte] heeft op 3 maart 2010 te Nijmegen een winkel overvallen, te weten [levensmiddelenwinkel]. In die winkel heeft [medeverdachte] [slachtoffer1], die daar op dat moment aan het werk was, door bedreiging met geweld gedwongen tot de afgifte van 650 euro. Deze bedreiging met geweld bestond hierin dat [medeverdachte] een bivakmuts over zijn hoofd heeft getrokken en de winkel is binnengegaan, waarna hij in de winkel een alarmpistool heeft getrokken, doorgeladen en op die [slachtoffer1] heeft gericht en heeft geroepen “dit is een overval” en “niet ouwehoeren, geef alles”.
Voorafgaand aan het plegen van deze overval is [medeverdachte] langs de woning van verdachte gegaan en heeft hij verdachte gevraagd of hij hem op de bromfiets naar de groenteboer (rechtbank: [levensmiddelenwinkel]) wilde brengen. [medeverdachte] heeft verdachte die dag op enig moment verteld dat hij van plan was om de groenteboer te overvallen met een vuurwapen. Verdachte heeft vervolgens met zijn bromfiets [medeverdachte] afgezet op de hoek bij de winkel en heeft daar op [medeverdachte] gewacht. Na de overval kwam [medeverdachte] de winkel uitgerend en is bij verdachte achterop de brommer gestapt, waarop ze zijn weggereden. Die avond heeft verdachte 15 euro ontvangen van [medeverdachte].
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte], hetgeen betekent dat het ‘medeplegen van afpersing’ wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt raadsman
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. Verdachte heeft [medeverdachte] slechts van en naar de winkel vervoerd op zijn bromfiets, hetgeen slechts medeplichtigheid oplevert.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor medeplegen noodzakelijk is dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met de mededader(s). In casu is verdachte niet betrokken geweest bij het beramen en de planning van de overval. Verdachte heeft [medeverdachte] alleen op diens verzoek naar en van de plaats van de overval vervoerd met zijn bromfiets, waarna hij 15 euro heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat deze feitelijkheden onvoldoende zijn om daarop de vereiste bewuste en nauwe samenwerking op het medeplegen van de overval te kunnen baseren. De rol van verdachte was slechts faciliterend/ondersteunend, hetgeen juridisch betekent dat hij medeplichtige was. Dat hij geld heeft ontvangen kan evenzeer geduid worden als een vergoeding voor de bewezen, ondersteunende diensten zeker gezien de hoogte van de ontvangen vergoeding in verhouding tot de totale buit.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. Wel acht de rechtbank – gelet op vorenstaande – de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan de overval wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
[naam vriendin verdachte] heeft op 22 juli 2009 haar bromfiets van het merk Tomos, type S25, voorzien van het kenteken [x] kleur zwart, uitgeleend aan verdachte, haar toenmalige vriend. Een week na de zomervakantie werd de relatie tussen [vriendin verdachte] en verdachte verbroken. Verdachte heeft de bromfiets echter niet teruggebracht .
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op het proces-verbaal van aangifte en de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring dat hij had besloten de bromfiets zelf te houden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit, omdat er geen sprake is geweest van een wederrechtelijke toe-eigening.
Beoordeling
Aangeefster [naam vriendin verdachte] heeft verklaard dat zij de bromfiets van haar moeder op 22 juli 2009 aan verdachte heeft meegegeven, zodat hij deze kon opknappen. Een week na de zomervakantie ging de relatie uit en sindsdien is het niet gelukt om contact met verdachte te krijgen. Verdachte had haar geblokkeerd op MSN en via vriendinnen had verdachte laten weten dat hij de bromfiets niet meer terug zou geven.
Verdachte heeft bevestigd dat hij de bromfiets van aangeefster in bezit had, maar zegt daarover dat hij de bromfiets weliswaar zou repareren, maar dat hij deze ook voor onbepaalde tijd van haar mocht lenen en gebruiken. Verdachte heeft vervolgens op eigen kosten de reparaties uitgevoerd. Toen de relatie tussen verdachte en [vriendin verdachte] werd beëindigd, heeft verdachte naar zijn zeggen wel het telefoonnummer van aangeefster geblokkeerd, maar aangeefster heeft op geen enkele manier contact met hem gezocht om de bromfiets op te halen. Als ze de bromfiets was komen ophalen had hij die wel meegegeven, mits zij de reparatiekosten zou vergoeden.
De vraag is nu of verdachte de bromfiets wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat zulks het geval is. De lezing van verdachte behelst ook een beroep op een retentierecht (terughouden bromfiets) terzake van de door hem gemaakte kosten voor de reparatie van de bromfiets en een beroep op een bruikleenovereenkomst. Met andere woorden, de klacht van aangeefster dat zij de bromfiets nog niet terug heeft kan ook inhouden een civielrechterlijk geschil. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde feit omdat het oogmerk van wederrechterlijke toe-eigening niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
[medeverdachte] op 3 maart 2010 te Nijmegen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer1] heeft gedwongen tot de afgifte van 650 euro, , geheel of ten dele toebehorende aan [levensmiddelenwinkel], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat die [medeverdachte] een bivakmuts over zijn hoofd heeft getrokken en de winkel van [levensmiddelenwinkel] is binnengegaan en een alarmpistool, heeft getrokken en heeft doorgeladen en op die [slachtoffer1] heeft gericht en heeft geroepen "dit is een overval" en "niet ouwehoeren, geef alles bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 03 maart 2010 te Nijmegen opzettelijk behulpzaam is geweest door die [medeverdachte] - terwijl verdachte wist dat die [medeverdachte] met een vuurwapen een overval wilde gaan plegen - met een bromfiets naar de winkel van [levensmiddelenwinkel] te vervoeren en te wachten op die [medeverdachte] tot na de overval en vervolgens met die [medeverdachte] achter op die door hem, verdachte, bestuurde bromfiets weg te rijden
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan afpersing.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 7 september 2010;
• een Reclasseringsadvies, gedateerd 29 juni 2010;
• een monodisciplinaire rapportage, uitgebracht door [psycholoog], psycholoog, gedateerd 9 augustus 2010; en
• een aanvullend Reclasseringsadvies, d.d. 29 september 2010.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
[medeverdachte] heeft op 3 maart 2010 een overval gepleegd op een levensmiddelenwinkel. Bij deze overval heeft hij de op dat moment in de winkel aanwezige werknemer bedreigd met een alarmpistool. [medeverdachte] heeft dit feit enkel en alleen gepleegd uit eigen geldelijk gewin. In het algemeen geldt dat slachtoffers van een dergelijke overval nog lange tijd last hebben van de psychische gevolgen van die overval. In dit geval durft de betreffende werknemer niet meer alleen in de winkel te werken, is bang geworden, slaapt slecht en heeft nachtmerries.
Verdachte is weliswaar niet zelf bij de overval aanwezig geweest, maar heeft [medeverdachte] wel willens en wetens naar de plaats van de overval gebracht en heeft daar op hem gewacht totdat hij terugkwam na de daad. De rechtbank rekent verdachte deze betrokkenheid bij het misdrijf aan.
De rechtbank houdt echter in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten, hij pas 20 jaar oud is en volgens de deskundige [psycholoog], psycholoog, enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is. Verdachte is, als gevolg van zijn beperkte intellectuele vermogens, geneigd tot zwart-wit denken en geneigd om zich afhankelijk op te stellen van anderen, waardoor hij moeilijk zijn grenzen kan aangeven.
Gelet op vorenstaande en het feit dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet medeplegen, maar medeplichtigheid bewezen acht en verdachte vrijspreekt van het onder 2 tenlastegelegde feit, zal de rechtbank aan verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Zij zal aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk zal zijn aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de maximale werkstraf opleggen.
De rechtbank acht het in het belang van de maatschappij én in het belang van verdachte, dat verdachte aan zichzelf gaat werken om dergelijke feiten in de toekomst te voorkomen. Zij zal daarom aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door Reclassering Nederland verwoord in het betreffende verdachte opgemaakte Reclasseringsadvies d.d. 29 september 2010.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van hun vorde¬ringen, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer2] vordert een bedrag van € 500,- aan materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte verantwoordelijk is voor het feit dat een geldbedrag van € 650,- is ontvreemd. De vordering is – nu het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd en niet onredelijk voorkomt – tot een bedrag van € 500,- toewijsbaar. De verzekeringspolis vermeldt immers een eigen risico van € 500,- per gebeurtenis en dat is dus de schade die niet is vergoed door de verzekeraar.
De benadeelde partij [slachtoffer1] vordert een bedrag van € 900,- aan immateriële schade.
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit vermo¬gensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid is het door benadeelde partij genoemd bedrag van
€ 900,- voor immateriële schade niet onredelijk en zal derhalve door de rechtbank worden toegewezen. Tevens zal worden bepaald dat het totaal toe te wijzen bedrag van € 900,- wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum waarop het schadeveroorzakende feit heeft plaatsgevonden, te weten 3 maart 2010.
De verdachte is niet meer tot vergoeding van de toegewezen vorderingen gehouden indien en voorzover het gevorderde door [medeverdachte] is of wordt voldaan.
Voor de toegewezen vorderingen geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 48 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 287 (tweehonderdzevenentachtig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 120 (honderdtwintig) dagen niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
• Veroordeelde houdt zich gedurende de proeftijd aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe dient veroordeelde zich te melden bij Reclassering Nederland, locatie Zwolle. Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht;
• Veroordeelde dient zich te laten behandelen door Kairos.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
en
Het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer2] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer2], te betalen € 500,- (zegge vijfhonderd euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], te betalen € 500,-, (zegge vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer1] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer1], te betalen € 900,- (zegge negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2010.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 900,-, subsidiair dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], te betalen € 900,-, (zegge negenhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mrs. M.S.T. Belt (voorzitter), J.P. Bordes en M.M.L.A.T. Doll,
in tegenwoordigheid van M.B. Wichman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2010.