ECLI:NL:RBARN:2010:BO1020

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
206097
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan concrete feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 7 oktober 2010 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die zich niet kon vinden in de behandeling door mr. [verweerder] als voorzieningenrechter in een kort geding. Verzoeker voerde aan dat mr. [verweerder] niet onpartijdig kon zijn, omdat hij eerder betrokken was bij zaken waarin verzoeker en zijn gemachtigde partij waren. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de vrees voor partijdigheid van mr. [verweerder] objectief konden onderbouwen. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden van het verzoek slechts bestonden uit algemene stellingen en klachten over de wijze waarop verzoeker door de rechtbank was bejegend in andere procedures, zonder dat deze waren onderbouwd met specifieke feiten die betrekking hadden op de betrokken rechter. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van het recht om te wraken. De wrakingskamer heeft tevens bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen, zelfs niet als hij nieuwe feiten of omstandigheden aanvoert. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 206097 / 10-197
Beschikking van 7 oktober 2010
inzake het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
bijgestaan door de heer [gemachtigde], gemachtigde,
tot wraking van
mr. [verweerder],
in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter van deze rechtbank in de zaak met nummer 203405 / KG ZA 10-480.
1. De procedure
1.1. Bij schrijven van 27 september 2010 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [verweerder]. Bij schrijven van 28 september 2010 heeft verzoeker de gronden van de wraking aangevuld.
1.2. Bij schrijven van 30 september 2010 heeft mr. [verweerder] aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft hij zijn zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3. Op 4 oktober 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer
behandeld. Verzoeker is verschenen. De heer [gemachtigde] is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Wel is verschenen de heer [vervanger van gemachtigde]s als vervanger van de heer [gemachtigde]. Mr. [verweerder] heeft in genoemd schrijven van 30 september 2010 te kennen gegeven dat hij er geen prijs op stelt te worden gehoord en aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling. Een kopie van de reactie van mr. [verweerder] van 30 september 2010 is aan verzoeker en de heer [vervanger van gemachtigde] afgegeven. Beiden hebben de gelegenheid gehad deze kopie door te nemen. De heer [vervanger van gemachtigde] heeft desgevraagd aangegeven dat hij de reactie van mr. [verweerder] tot zich heeft genomen.
1.4. Tijdens de mondelinge behandeling is de wrakingskamer door verzoeker gewraakt.
1.5. Aansluitend is een nieuwe wrakingskamer geformeerd bestaande uit mrs. [drie rechters]. Deze nieuwe wrakingskamer heeft, na kennis te hebben genomen van de tegen de onder 1.3 bedoelde wrakingskamer aangevoerde wrakingsgronden en na een inhoudelijke mondelinge behandeling en een daaropvolgende behandeling in raadkamer, direct ter terechtzitting mondeling uitspraak gedaan. Het wrakingsverzoek is afgewezen en tevens is daarbij bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van deze wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen.
1.6. Hierna heeft de onderhavige wrakingskamer de mondelinge behandeling ter zitting hervat.
2. De feiten
2.1. Verzoeker is op 9 augustus 2010 gedagvaard in kort geding door de Stichting Katholieke Universiteit te Nijmegen en de heer drs. [betrokkene] te [woonplaats]. De voorzieningenrechter, mr. [ ] [voorzieningenrechter], heeft de mondelinge behandeling van het kort geding bepaald op 25 augustus 2010. Ter zitting heeft verzoeker de voorzieningenrechter gewraakt. Bij beschikking van 17 september 2010 heeft de wrakingskamer van deze rechtbank het verzoek tot wraking toegewezen. Bij brief van 24 september 2010 heeft mr. [verweerder] aan verzoeker medegedeeld dat hij als voorzieningenrechter het kort geding zal behandelen, heeft hij om opgave van verhinderdata verzocht en heeft hij erop gewezen dat nevenfuncties van rechters gepubliceerd zijn op rechtspraak.nl.
3. Het wrakingsverzoek en het verweer
3.1. Verzoeker maakt bezwaar tegen het feit dat mr. [verweerder] als voorzieningenrechter voornoemd kort geding zal behandelen. Hij voert daartoe het volgende aan. Mr. [verweerder] is als coördinerend vice-president verantwoordelijk voor de aanwijzing van mr. [voorzieningenrechter]. Mr. [verweerder] heeft zelf namens de president van de rechtbank diverse zaken behandeld en aangestuurd. In deze zaken waren verzoeker en zijn gemachtigde partij, terwijl in andere zaken tegen verzoeker of zijn gemachtigde, die mr. [verweerder] heeft behandeld, Dirkzwager advocaten als vertegenwoordiger van de wederpartij optrad. Verzoeker stelt voorts dat het geding niet kan worden voortgezet zolang zijn klacht tegen de president over het onrechtmatig aansturen van procedures niet is behandeld. Tenslotte voert verzoeker aan dat de Nederlandse rechter niet onafhankelijk is, nu dit niet is gewaarborgd in de Grondwet.
3.2. Mr. [verweerder] voert verweer. Hij stelt dat het verzoekschrift een niet erg coherent geheel van stellingen, meningen en klachten bevat en dat, bij gebrek aan concrete feiten en omstandigheden, het verzoek moet worden afgewezen. Hij sluit niet uit dat hij eerder betrokken is geweest bij rechtszaken, waarbij de gemachtigde van verzoeker als partij of gemachtigde is opgetreden. Dit acht hij niet relevant, omdat in de onderhavige zaak verzoeker partij is. Met de onderhavige zaak heeft hij geen eerdere bemoeienis gehad.
4. De beoordeling
4.1. Gelet op artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het is hierbij noodzaak dat de partij die wraking verzoekt, concrete feiten en omstandigheden naar voren brengt waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de betreffende rechter kan worden afgeleid.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Naar het oordeel van de wrakingskamer bevatten geen van de gronden die verzoeker aan het verzoek tot wraking ten grondslag heeft gelegd concrete feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden als bedoeld in artikel 36 Rv. Het wrakingsverzoek is in feite slechts een opsomming van algemene stellingen en klachten, die betrekking hebben op de wijze waarop verzoeker (en zijn gemachtigde) in andere procedures door de rechtbank zijn bejegend en die op geen enkele wijze nader zijn onderbouwd met concrete, op de betrokken rechter toegespitste, feiten en omstandigheden.
4.4. De wrakingskamer overweegt hierbij nog dat, hoewel de heer [gemachtigde] niet ter zitting van de wrakingskamer is verschenen, hij wel de gelegenheid heeft gehad - en blijkens zijn schrijven van 28 september 2010 ook heeft genomen - om het wrakingsverzoek aan te vullen. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft hij dit echter gedaan zonder daarbij concrete feiten en omstandigheden te noemen. Ook ter zitting van de wrakingskamer hebben verzoeker noch de heer [vervanger van gemachtigde] in het kader van het door hen gedane uitstelverzoek aangegeven dat de heer [gemachtigde] beslist bij deze behandeling aanwezig dient te zijn, omdat hij alsnog concrete feiten en omstandigheden naar voren zou kunnen brengen waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van mr. [verweerder] kan worden afgeleid.
4.5. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
4.6. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van de
wrakingsmogelijkheid omdat hij, zonder concrete feiten of omstandigheden aan te dragen, uitsluitend op grond van algemene kritiek op de wijze waarop hij door deze rechtbank wordt bejegend, tot wraking is overgegaan. Nu dit misbruik is geconstateerd zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak, ook wanneer hij zich beroept op nieuwe feiten of omstandigheden (artikel 37 Rv.), niet in behandeling zal worden genomen (artikel 39 Rv.).
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking af,
5.2. bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in
behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. [drie rechters] en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier mr. [de griffier] uitgesproken op 7 oktober 2010.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.