ECLI:NL:RBARN:2010:BO0196

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/901095-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en verboden wapenbezit door voormalig Korporaal

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 11 oktober 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen een voormalig Korporaal, die werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking en verboden wapenbezit. De verdachte, die werkzaam was als korporaal en belast was met wapenonderhoud, heeft op 6 november 2009 een pistool van het merk Glock, serienummer 25340, en een patroonhouder, die toebehoorden aan het Ministerie van Defensie, wederrechtelijk toegeëigend. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering, ondanks zijn verweer dat de omschrijving van het pistool niet correct was. De militaire kamer verwierp dit verweer en achtte het bewezen dat de verdachte het pistool en de patroonhouder had verduisterd.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, te weten een Glock, type 17, op 10 februari 2010 in Maastricht. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte dit wapen voorhanden had, evenals een Colt, type M1911A1, dat niet onder de vrijstelling van de Wet wapens en munitie viel. De militaire kamer heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van scherpe 9 millimeter patronen.

De militaire kamer heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie was gevorderd, was gebaseerd op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld en zijn huidige situatie na het verlies van zijn aanstelling als reservist bij de Koninklijke Luchtmacht. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Promis II
Parketnummer : 05/901095-09
Datum zitting : 27 september 2010
Datum uitspraak : 11 oktober 2010
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
voormalig Korporaal, [nummer], laatstelijk ingedeeld bij [standplaats].
Raadsman : mr. J.J.C. Delahaye, advocaat te Maastricht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de militaire kamer toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 november 2009 te Amby, gemeente Maastricht, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een vuurwapen merk
Glock, serienummer 25340, type 17 en/of een patroonhouder en/of een aantal (5)
stuks oefenmunitie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 06 november 2009 te Amby, gemeente Maastricht, althans in Nederland, opzettelijk een pistool merk Glock, serienummer 25340, type 17, en/of een patroonhouder
en/of een aantal (5) stuks oefenmunitie, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele toebehoorde(n) aan het Ministerie van Justitie, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren)
verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als lid van
[[standplaats]] (GLR) en belast met wapenonderhoud, en
aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 10 februari 2010 te Maastricht een of meer wapens van
categorie III, te weten een vuurwapen merk Glock, type 17 en voorzien van
serienummer 25340 en/of munitie van categorie III, te weten 24 althans een
aantal scherpe 9 millimeter patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 10 februari 2010 te Maastricht, (een) wapen(s) van
categorie I onder 7°, te weten (een) nabootsing(en) van (een) luchtdrukwapen,
merk Reck, zwart, nummer E51513416, dat/die door zijn/hun vorm en afmetingen
een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen, pistool met Sig
Sauer, model P 225, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 10 februari 2010 te Maastricht, een of meer wapens van
categorie III, te weten een vuurwapen, merk Colt, type M1911A1, zwart,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie mondeling gevorderd dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden gewijzigd in die zin dat in plaats van “602” dient te worden gelezen “600”. In de door de officier van justitie op schrift gestelde wijziging in de tenlastelegging heeft zij echter opgenomen dat deze wijziging betrekking heeft op het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit. De officier van justitie heeft, mede gelet op het feit dat onder 2 tenlastegelegde feit geen subsidiair tenlastegelegd feit bevat en gelet op het feit dat in het onder 2 tenlastegelegde feit geen “600” voorkomt, terwijl dit in het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit wel voorkomt, duidelijk een wijziging van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit voor ogen gehad. De militaire kamer is van oordeel dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving in de wijziging tenlastelegging en leest “feit 2” als “feit 1”.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 27 september 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.J.C. Delahaye, advocaat te Maastricht.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van feit 1
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit
De militaire kamer acht, in navolging van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte was werkzaam als korporaal bij [[standplaats]]. Hij was op 6 november 2009 in Nederland als plaatsvervangend commandant belast met wapenonderhoud en had een pistool van het merk Glock en een patroonhouder uit hoofde van zijn functie onder zich. Verdachte heeft zich deze goederen, die toebehoorden aan het Ministerie van Defensie, opzettelijk en wederrechtelijk toegeëigend.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking van een pistool merk Glock en een patroonhouder. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een aantal stuks oefenmunitie heeft verduisterd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van zowel het pistool als de oefenmunitie. Ten aanzien van het pistool heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat de omschrijving van het pistool niet juist is. Uit het dossier blijkt dat de kast van het pistool is voorzien van serienummer 25340 en dat de loop is voorzien van serienummer NL25290. Nu verdachte alleen de kast met het in de tenlastelegging genoemde serienummer heeft toegeëigend, kan niet worden gezegd dat hij zich een vuurwapen heeft toegeëigend. Immers, alleen een kast is niet geschikt om te vuren. Ten aanzien van de oefenmunitie heeft de raadsman verder aangevoerd dat uit het dossier weliswaar blijkt dat deze werden vermist, maar dat niet blijkt dat verdachte zich deze zou hebben toegeëigend.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
De militaire kamer acht, in navolging van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een aantal stuks oefenmunitie heeft verduisterd en zal verdachte daarvan vrij¬spreken.
De enkele omstandigheid dat de loop een ander serienummer heeft dan de kast maakt niet dat het wapen niet aangeduid kan worden als een pistool merk Glock, serienummer 25340, type 17. Voor iedereen is duidelijk welk pistool hiermee wordt bedoeld. Het verweer van de raadsman wordt daarmee verworpen.
De militaire kamer acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een pistool, merk Glock, serienummer 25340, type 17 en een patroonhouder, die hij anders dan door een misdrijf onder zich had, wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 10 februari 2010 te Maastricht een wapen merk Glock, type 17, voorhanden gehad.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte een vuurwapen merk Glock, type 17 voorzien van serienummer 25340 voorhanden heeft gehad. Volgens de officier van justitie kan echter niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte 24 dan wel een aantal scherpe 9 millimeter patronen voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de omschrijving van het pistool niet juist is. Uit het dossier blijkt dat de kast van het pistool is voorzien van serienummer 25340 en dat de loop is voorzien van serienummer NL25290. Nu verdachte alleen de kast met het in de tenlastelegging genoemde serienummer voorhanden heeft gehad, kan niet worden gezegd dat hij een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Immers, alleen een kast is niet geschikt om te vuren. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de scherpe 9 millimeter patronen voorhanden heeft gehad.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
De militaire kamer acht, in navolging van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 24 althans een aantal scherpe 9 millimeter patronen voorhanden heeft gehad en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De militaire kamer overweegt dat de enkele omstandigheid dat de loop een ander serienummer heeft dan de kast niet maakt dat het wapen niet kan worden aangeduid als een vuurwapen van het merk Glock, met serienummer 25340, type 17. Voor iedereen is duidelijk welk vuurwapen hiermee wordt bedoeld. Het verweer van de raadsman wordt daarmee verworpen.
In het proces-verbaal sporenonderzoek staat beschreven dat het betreffende vuurwapen intact was en dat er patronen mee van het kaliber 9 millimeter verschoten konden worden. Het is een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek woning), p. 340;
- het proces-verbaal van bevindingen (sporenonderzoek), p. 366; en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 september 2010.
Ten aanzien van feit 4
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 10 februari 2010 te Maastricht, een wapen, merk Colt, type M1911A1, zwart, voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte een een vuurwapen, zijnde een wapen van categorie III voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde feit bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het betreffende wapen onmiskenbaar een replica is, omdat het een zogenaamd ‘Army model’ is. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het betreffende wapen geen vuurwapen is, omdat er niets mee afgevuurd kan worden en er geen knal mee kan worden veroorzaakt.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Er is door een technisch rechercheur van de Kon.Marechaussee onderzoek gedaan naar het desbetreffende aangetroffen wapen. Deze technisch rechercheur beschrijft dat tijdens het onderzoek naar het aangetroffen wapen bleek dat:
- de loop, direct na de kamer, permanent was afgesloten;
- de voorzijde van de loop wel open was;
- in het wapen geen slagpen meer aanwezig was;
- in het midden van het wapen de borgpen, die de slede en de kast met elkaar verbond, ontbrak;
- met het wapen geen patronen konden worden verschoten, waardoor dit wapen als vuurwapen eigenlijk ongeschikt was.
Uit de door de technisch rechercheur gebezigde bewoordingen (in het bijzonder: “… geen slagpen meer aanwezig was” en “… de borgpen, die de slede en de kast met elkaar verbond, ontbrak) kan worden opgemaakt dat deze slagpen en borgpen wel in het wapen aanwezig zijn geweest. Dit duidt erop dat sprake is van een vuurwapen dat voor gebruik als zodanig ongeschikt is gemaakt.
Nu uit het proces-verbaal van het technisch onderzoek blijkt dat verdachte geen bewijs van erkenning door een erkenninghouder c.q. beheerder en een goedgekeurde verklaring door een korpschef van politie kon overleggen, terwijl dit in artikel 18 van de Regeling Wapens en Munitie vereist is is de militaire kamer van oordeel dat het wapen Colt, type M 1911A1 een vuurwapen.. betreft in de vorm van een pistool dat niet valt onder categorie II sub 2°, 3° of 6° en waarvoor geen vrijstelling op grond van artikel 18 van de Regeling Wapens en Munitie is verkregen. Derhalve is sprake van en wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie.
Dat verdachte zelf over een replica spreekt doet daar niet aan af. Het feit dat dit exemplaar een “army model” is, duidt er mogelijk op dat het model bij het leger in gebruik kan zijn. In tegenstelling tot hetgeen de raadsman stelt, doch niet verder onderbouwt , brengt dit niet met zich dat er per definitie sprake is van een replica.
Bewezenverklaring
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1. subsidiair:
hij op 06 november 2009 in Nederland, opzettelijk een pistool merk Glock, serienummer 25340, type 17, en een patroonhouder die toebehoorde(n) aan het Ministerie van Defensie, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als lid van
[[standplaats]] (GLR) en belast met wapenonderhoud, en
aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
2.
hij op 10 februari 2010 te Maastricht een wapen van
categorie III, te weten een vuurwapen merk Glock, type 17 en voorzien van
serienummer 25340 voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 10 februari 2010 te Maastricht, (een) wapen van
categorie I onder 7°, te weten (een) nabootsing van (een) luchtdrukwapen,
merk Reck, zwart, nummer E51513416, dat door zijn vorm en afmetingen
een sprekende gelijkenis vertoonde met (een) vuurwapen, pistool met Sig
Sauer, model P 225, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 10 februari 2010 te Maastricht, een wapen van
categorie III, te weten een vuurwapen, merk Colt, type M1911A1, zwart,
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Ten aanzien van de feiten 2 en 4 telkens:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
Psychische overmacht
Door de raadsman is een beroep gedaan op psychische overmacht. Daartoe is aangevoerd dat verdachte diep in de put zat en zich van het leven wilde beroven nadat zijn relatie was beëindigd. Deze spanningen leidden er volgens de raadsman toe dat verdachte geen, althans een verminderde keuzevrijheid had ten tijde van het plegen van het onder 1 in de tenlastelegging opgenomen delict.
De militaire kamer verwerpt het gedane beroep op de schulduitsluitingsgrond en overweegt daartoe dat niet is vast komen staan noch anderszins is gebleken dat er ten tijde van het plegen van het desbetreffende delict sprake was van een dusdanig van buiten komende dwang waartegen weerstand weliswaar niet volkomen onmogelijk was doch redelijkerwijs - gelet op alle omstandigheden van het geval - niet kon worden gevergd.
6. De motivering van de sancties
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 16 juli 2010.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht. De officier van justitie is tot deze eis gekomen, vanwege de ernst van de feiten.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is primair vrijspraak ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht bij de oplegging van een straf te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, aangezien verdachte zijn aanstelling als reservist bij de Koninklijke Luchtmacht is kwijt geraakt en door een diep dal is gegaan. Verdachte heeft zijn leven weer enigszins op orde. Hetgeen hij nu heeft opgebouwd zou teniet worden gedaan door een detentie zoals gevorderd.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Verdachte heeft, in zijn hoedanigheid als korporaal, tijdens een oefening toen hij belast was met het wapenonderhoud een vuurwapen met patroonhouder verduisterd. Verdachte heeft hiermee op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had. Dit is een ernstig feit. Daarnaast heeft verdachte meerdere wapens waaronder een vuurwapen (zij het onklaar gemaakt) voorhanden gehad.
De militaire kamer neemt hierbij in aanmerking dat verdachte het aan het Ministerie van Defensie toebehorende wapen heeft verduisterd omdat hij naar eigen zeggen een einde aan zijn leven wilde maken. Verder neemt de militaire kamer in aanmerking dat verdachte op enig moment tijdens het onderzoek door de Koninklijke Marechaussee zelf openheid van zaken heeft gegeven waarna het wapen alsmede de patroonhouder werden gevonden. De militaire kamer is ervan overtuigd dat verdachte inmiddels voldoende is doordrongen van de ernst van de feiten.
Uit de aangehaalde justitiële documentatie blijkt voorts dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
Alles overwegend ziet de militaire kamer aanleiding om de duur van de op te leggen gevangenisstraf te beperken en een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Zij zal aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. De voorwaardelijke straf die zal worden opgelegd, dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, geheel in mindering worden gebracht.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57,63, 91, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht
en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
B. het verrichten van een werkstraf gedurende 240 ( tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 6 (zes) uren, zijnde 3 (drie) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. A.T.M. Vrijhoeven (rechter) en kolonel mr. B.F.M. Klappe (militair lid),
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 oktober 2010.