beschikking
RECHTBANK ARNHEM
registratienummers: AWB 09/2047, 09/2048, 09/2049, 09/2050, 09/2051, 09/2052 IB/PVV RI17 en IW R117
Beschikking van 28 september 2010
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
mr. [rechter],
in zijn hoedanigheid van bestuursrechter in de zaken met registratienummers: AWB 09/2047, 09/2048, 09/2049, 09/2050, 09/2051, 09/2052 IB/PVV RI17 en IW R117.
1.De procedure
1.1.Bij brief van 23 mei 2010 heeft verzoeker, voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de hiervoor genoemde zaken, schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [rechter].
1.2.Mr. [rechter] heeft bij brief van 7 juni 2010 desgevraagd aangegeven in de brief van verzoeker geen argumenten te lezen die kunnen leiden tot het honoreren van het wrakingsverzoek tegen hem.
1.3.Bij schrijven van 27 juni 2010 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters die op 30 juni 2010 het wrakingsverzoek zouden gaan behandelen dat verzoeker tegen mr. [rechter] heeft ingediend.
1.4.Bij beschikking van 12 augustus 2010 is het wrakingsverzoek van 27 juni 2010 afgewezen.
1.5.Op 21 september 2010 is het wrakingsverzoek tegen mr. [rechter] ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is niet verschenen. Mr. [rechter] heeft in zijn voornoemde schrijven van 7 juni 2010 te kennen gegeven dat hij er geen prijs op stelt gehoord te worden tijdens de mondelinge behandeling.
1.6.Ten slotte is uitspraak bepaald op heden.
2.Het wettelijk kader
2.1.Gelet op artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 EVRM (artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.De beoordeling
3.1.Het concrete verwijt dat verzoeker in zijn wrakingsverzoek van 23 mei 2010
mr. [rechter] maakt, is dat die ervoor heeft gezorgd dat verzoeker zijn belangen niet adequaat kan verdedigen omdat de hiervoor genoemde zaken gelijktijdig op zes verschillende zittingen zouden worden behandeld. Daarvan is evenwel geen sprake.
De onderhavige zes zaken zouden worden behandeld op één zitting van
mr. [rechter]. Op deze zitting zou verzoeker in alle zaken verweer kunnen voeren. Deze werkwijze is niet ongebruikelijk en kan op zichzelf dan ook geen reden zijn voor toewijzing van het wrakingsverzoek.
3.2.Met betrekking tot de overige in het wrakingsverzoek opgenomen verwijten merkt de wrakingskamer op dat deze niet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die de persoon van de individuele rechter betreffen die betrokken is bij de behandeling van de hierboven genoemde zaken, zijnde mr. [rechter]. Voor zover de gronden van het verzoek daarop zien, kunnen zij dus evenmin leiden tot een toewijzing van het wrakingsverzoek.
3.3.Uit het voorgaande volgt dan ook dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
3.4.Gelet op de algemene verwijten die verzoeker in zijn verzoek heeft opgenomen, moet het ook aan verzoeker duidelijk zijn geweest dat de aangevoerde gronden niet zouden leiden tot het oordeel dat de onpartijdigheid van mr. [rechter] in het geding is. De wrakingskamer merkt dit aan als misbruik van het wrakingsinstrument en ziet daarom aanleiding om, met toepassing van artikel 8:18 lid 4 Awb, te bepalen dat volgende verzoeken tot wraking in de zaken met registratienummers: AWB 09/2047, 09/2048, 09/2049, 09/2050, 09/2051, 09/2052 IB/PVV RI17 en IW R117 niet in behandeling zullen worden genomen.
4.De beslissing
De rechtbank
4.1.wijst het verzoek tot wraking af,
4.2.bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in de zaken met de registratienummers: AWB 09/2047, 09/2048, 09/2049, 09/2050, 09/2051, 09/2052 IB/PVV RI17 en IW R117 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. P.J. Wiegman (voorzitter), G. Noordraven en D.S.M. Bak en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde uitgesproken op 28 september 2010.
de griffier de voorzitter