zaaknummer / rolnummer: 191461 / HA ZA 09-1889
Vonnis van 29 september 2010
de naamloze vennootschap
ROLF BENZ AG & CO.KG,
gevestigd te Nagold (Duitsland),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIJLSTRA B.V.,
gevestigd te Tiel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.J. van de Kamp te Huissen.
Partijen zullen hierna Rolf Benz en Zijlstra genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 maart 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 22 juni 2010
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Rolf Benz houdt zich bezig met het ontwerpen en verhandelen van onder andere meubels. Rolf Benz en de door haar ontworpen meubels genieten internationaal een grote bekendheid en zijn een begrip in de design wereld.
2.2. Een van de ontwerpen van Rolf Benz is de door haar onder type aanduiding ROLF BENZ 7400 op de markt gebrachte stoel. Op 11 oktober 1999 heeft Rolf Benz een internationaal modeldepot onder nummer DM/0496414 geregistreerd ter zake van dit model.
De ROLF BENZ 7400 is sinds 1999 op de markt. Sinds de introductie zijn er in Nederland meer dan 4.000 van deze stoelen verkocht. Wereldwijd zijn er inmiddels meer dan 30.000 van deze stoelen verkocht.
2.3. Het depot van het model ROLF BENZ 7400 bestaat uit een drietal foto’s. Rolf Benz heeft geen beschrijving van haar model aan het depot toegevoegd.
2.4. Zijlstra is een bedrijf in kleinmeubelen en verlichting. Zijlstra heeft aan Primalicht Verlichting B.V. stoelen verkocht en geleverd, waaronder de Zijlstra 3621.
Ter comparitie heeft Zijlstra opgegeven dat deze stoelen worden gemaakt in China en dat zij deze stoelen verhandelt in Nederland. Het gaat om duizenden stoelen per jaar. De Zijlstra 3621 vertoont een zekere gelijkenis met de ROLF BENZ 7400. In geschil is of Zijlstra inbreuk maakt op de intellectuele eigendomsrechten van Rolf Benz.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Rolf Benz vordert voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Zijlstra
1. te bevelen met onmiddellijke ingang iedere inbreuk op de model- en auteursrechten van eiseres en/of ieder onrechtmatig handelen dat bestaat uit het slaafs nabootsen van de ROLF BENZ 7400 te staken en gestaakt houden, meer in het bijzonder het vervaardigen, doen vervaardigen, aanbieden, importeren, verkopen, leveren, in voorraad houden of anderszins verhandelen van stoelen waarvan de vormgeving een verveelvoudiging vormt van de ROLF BENZ 7400 en/of daarmee in verwarringwekkende wijze overeenstemt,
2. te bevelen om binnen vier weken na betekening van het te wijzen vonnis de raadsman van Rolf Benz te voorzien van een schriftelijke, door een registeraccountant voor rekening van Zijlstra geaccordeerde en ondertekende opgave, met aanhechting van kopieën, ter staving van die opgave, relevante bescheiden, van:
a: de exacte datum waarop Zijlstra de inbreukmakende producten en/of onrechtmatige slaafse nabootsingen, zoals in deze dagvaarding omschreven, voor het eerst heeft en ingekocht en/of geleverd gekregen en/of geproduceerd en heeft verkocht;
b: exacte naam en adres van de leverancier(s) van de inbreukmakende producten en/of onrechtmatige slaafse nabootsingen alsmede de exacte naam en adres van de overige bij de handel in inbreukmakende producten en/of onrechtmatige slaafse nabootsingen betrokken (rechts)personen;
c. het exacte aantal exemplaren inbreukmakende producten en/of onrechtmatige slaafse nabootsingen dat door Zijlstra is ingekocht en/of besteld, met nauwkeurige opgave van de daarvoor geldende inkoopprijzen per product;
d. exacte namen en adressen van alle personen of ondernemingen aan wie Zijlstra de inbreukmakende producten en/of onrechtmatige slaafse nabootsingen heeft geleverd of verkocht of van wie Zijlstra bestellingen heeft genoteerd, onder vermelding van het exacte aantal exemplaren per product per afnemer en de bijbehorende verkoopprijzen per product;
e. de brutowinst per product, of indien er verschillende prijzen zijn gehanteerd bij een product, de brutowinst per exemplaar van een product, zijnde het verschil tussen de inkoopprijs en de verkoopprijs;
f. de totale hoeveelheid bij Zijlstra in voorraad of onder haar controle zijnde inbreukmakende producten en/of onrechtmatige slaafse nabootsingen,
3. te bevelen haar gehele voorraad van inbreukmakende producten/of onrechtmatige slaafse nabootsingen binnen 14 werkdagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in het bijzijn van een deurwaarder te vernietigen en Rolf Benz te voorzien van een kopie van het door de deurwaarder opgestelde vernietigingsrapport, waarbij de kosten van vernietiging voor rekening van Zijlstra komen,
4. te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of in ieder geval, zulks ter keuze van Rolf Benz, van gehele of gedeeltelijke niet-nakoming van het hierboven onder 1 en/of 2 en/of 3 bedoelde bevel,
5. te veroordelen tot betaling van volledige schadevergoeding, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
6. te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.000,- ten titel van voorschot op schadevergoeding, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie juist acht,
7. te veroordelen in de kosten van deze procedure ex artikel 1019h Rv en met bepaling dat gedaagde de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf 14 dagen na de dag van het te dezen te wijzen vonnis.
3.2. Rolf Benz legt aan haar vordering ten grondslag, kort samengevat, dat de door Zijlstra verhandelde stoel hetzelfde uiterlijk vertoont c.q. geen andere indruk wekt bij het relevante publiek dan het door Rolf Benz gedeponeerde model en dat er derhalve sprake is van schending van de modelrechten van Rolf Benz ex artikel 3.16 van het BeneluxVerdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE). Voorts dat de door Zijlstra verhandelde stoel te beschouwen is als een ongeoorloofde verveelvoudiging van de ROLF BENZ 7400 in de zin van artikel 13 van de Auteurswet en dat het vervaardigen, aanbieden, verkopen of anderszins verhandelen van deze stoel een inbreuk vormt op de auteursrechten van Rolf Benz. Daarnaast stelt Rolf Benz dat Zijlstra onrechtmatig handelt jegens haar, nu de vormgeving van de door Zijlstra verhandelde stoel slaafs is nagebootst van de onderscheidende vormgeving van de ROLF BENZ 7400. Rolf Benz stelt zich op het standpunt dat zij als gevolg van het inbreukmakend en onrechtmatig handelen van Zijlstra schade lijdt die bestaat uit winstderving, schade aan de reputatie en het onderscheidend vermogen van het ontwerp van de ROLF BENZ 7400 alsmede de waardevermindering van de model- en auteursrechten van Rolf Benz. Aangezien het voor Rolf Benz, mede gelet op het feit dat zij thans nog geen inzage heeft in de omvang van het inbreukmakend en onrechtmatig handelen van Zijlstra, niet mogelijk is haar schade te begroten, vordert zij een voorschot op de schadevergoeding en verder schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3. Zijlstra voert verweer en in het bijzonder voert zij aan dat het depot nietig is. Voorts betwist zij dat er sprake zou zijn van inbreuk op het model- en auteursrecht van Rolf Benz en dat er sprake zou zijn van slaafse nabootsing van de ROLF BENZ 7400, alsmede dat Rolf Benz aanspraak heeft op de gevorderde schadevergoeding.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.5. Zijlstra vordert op voorwaarde dat de rechtbank in conventie oordeelt dat er sprake is van een modelrechtelijke inbreuk, primair de nietigheid uit te spreken ingevolge artikel 3.6 onder f BVIE jo. artikel 3.23 lid 1 sub d BVIE van de voor het Beneluxgebied uit de modelinschrijving DM/049614 voortvloeiende rechten, subsidiair de nietigheid uit te spreken ingevolge artikel 3.2 lid 1 onder a BVIE jo. artikel 3.23 lid onder c BVIE van de voor het Beneluxgebied uit de modelinschrijving DM/049614 voortvloeiende rechten, met veroordeling van Rolf Benz in reconventie in de kosten van het geding ex artikel 1019h Rv.
3.6. Rolf Benz voert gemotiveerd verweer.
3.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Rolf Benz beroept zich cumulatief op schending van haar modelrecht en auteursrecht en voorts op onrechtmatige daad c.q. slaafse nabootsing. De rechtbank zal eerst het modelrecht behandelen.
Ten aanzien van het modelrecht:
4.2. Zijlstra stelt dat het modeldepot van Rolf Benz nietig dient te worden verklaard. Zij voert hiertoe drie gronden aan. Ten eerste stelt Zijlstra zich op het standpunt dat de vormgeving voor een aanzienlijk deel functioneel is bepaald, omdat het concept van een van elkaar gescheiden rugleuning en zitgedeelte technisch is bepaald. Ten tweede betoogt Zijlstra dat het model niet, althans in beperkte mate, over een eigen karakter beschikt, omdat er reeds vóór het depot van het model door Rolf Benz stoelen voor het publiek beschikbaar zijn gesteld met een doorlopende en (naar achter) gebogen rugleuning en dat dit ook geldt voor de wijze waarop het (zichtbare gedeelte van het) buizenframe is vormgegeven, omdat deze wijze van vormgeving hoofdzakelijk reeds bij het publiek bekend was door verkoop van wipstoelen van onder andere Gispen.
Ten derde neemt Zijlstra de stelling in dat de kenmerkende eigenschappen van het model onvoldoende uit het depot blijken. Zijlstra wijst erop dat drie van de door Rolf Benz aangegeven kenmerkende elementen betrekking hebben op de naden die niet zichtbaar zijn in het modeldepot. Ook betoogt Zijlstra dat de los van de leuning zittende zetel niet zichtbaar is in het modeldepot.
De rechtbank zal achtereenvolgens de verschillende gronden bespreken.
Eigen karakter?
4.3. Ingevolge artikel 3.1 lid 1 van het BeneluxVerdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE) wordt een tekening of model beschermd voor zover de tekening of het model nieuw is en een eigen karakter heeft en ingevolge art. 3.3 lid 2 wordt een tekening of model geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die de tekening of het model bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door tekening of modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld vóór de datum van depot of vóór de datum van voorrang. Bij de beoordeling van het eigen karakter wordt rekening gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van de tekening of het model.
4.4. Zijlstra stelt dat de ROLF BENZ 7400 niet, althans in beperkte mate, over een eigen karakter beschikt. Zij onderbouwt deze stelling door te wijzen op andere, voor het publiek beschikbaar gestelde, stoelen met een doorlopende en (naar achter) gebogen rugleuning en op de manier waarop het (zichtbare gedeelte van het) buizenframe is vormgegeven, die reeds bij het publiek bekend was door verkoop van wipstoelen van onder andere Gispen. Zijlstra heeft dit voorts onderbouwd met afbeeldingen van stoelen die vóór de vestiging van het modeldepot dateren en afbeeldingen van stoelen van ná 1999.
4.5. De rechtbank stelt voorop dat slechts de algemene indruk van modellen die beschikbaar zijn gesteld vóór de datum van het depot van belang is. Derhalve richt de rechtbank zich op de afbeeldingen van stoelen van vóór de vestiging van het modeldepot in 1999. Deze stoelen zijn het vormgevingserfgoed aan de hand waarvan conform de Modellenrichtlijn vastgesteld dient te worden of er een duidelijk verschil is tussen de algemene indruk van de ROLF BENZ 7400 en die van het vormgevingserfgoed. De door Zijlstra aangedragen stoelen van Frank O. Gehry (1990), Frank Lloyd Wright (1908), Charles Greene (1907), Andrea Branzi (1987), Jan des Bouvrie (1994), Philippe Starck (1987) en Jonas Bohlin (1990), evenals de metalen buisstoelen van Giuseppe Terragni (1935, W.H. Gispen (1931) en Mies van der Rohe (1930), zijn evenwel stuk voor stuk bijzondere stoelen en maken een wezenlijk andere indruk dan die van de ROLF BENZ 7400.
In dat licht is de rechtbank van oordeel dat Zijlstra onvoldoende en niet concreet genoeg haar stelling nader heeft onderbouwd om tot nader bewijs te worden toegelaten, nog daargelaten het feit dat Zijlstra ook geen concreet bewijsaanbod dienaangaande heeft gedaan.
Kenmerkende eigenschappen
4.6. Ten aanzien van de kenmerkende eigenschappen overweegt de rechtbank als volgt. Conform artikel 3.6 sub f van het BeneluxVerdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE) wordt geen uitsluitend recht verkregen indien de kenmerkende eigenschappen van het model onvoldoende uit het depot blijken. Met het oog op de rechtszekerheid van derden moet daarom van het model bij het depot een duidelijke afbeelding worden overgelegd. Het depot dient op deze wijze voor derden met voldoende duidelijkheid aan te geven welke elementen voor het uiterlijk waarvoor bescherming wordt verlangd, bepalend zijn.
Rolf Benz heeft de drie onderstaande foto’s in haar modeldepot overgelegd en enkele kenmerkende elementen benoemd gedurende dit geding.
Bij de beoordeling van de vraag of de kenmerkende eigenschappen van het model onvoldoende uit het depot blijken, dient de rechtbank conform de uitspraak van het Benelux Gerechtshof d.d. 16-12-1991 inzake Adidas/Coenraad en Triumph, NJ 1992, 785, enige terughoudendheid te betrachten teneinde het verkrijgen van een modelrecht niet al te zeer te bemoeilijken.
Het depot toont het model van de ROLF BENZ 7400 aldus:
4.7. Ter comparitie heeft Rolf Benz erkend dat de positionering en uitvoering van de naden wellicht niet zichtbaar zijn in het modeldepot en dat de los van de zetel zittende rugleuning voor een belangrijk deel een constructief aspect betreft.
Rolf Benz heeft zich echter op het standpunt gesteld dat dit van ondergeschikte betekenis is en dat er voldoende overige kenmerkende elementen uit het depot blijken. Zij heeft haar standpunt nader onderbouwd door aan te voeren dat in deze zaak de totaalindruk van de stoel van belang is en dat deze totaalindruk met name wordt bepaald door de elementen van de vorm van de rug, de vorm van het sledeframe met de onder verstek gelaste buizen en de spanning tussen de ‘dikke’ zitting en de ‘dunne’ rugleuning die niet met elkaar zijn verbonden. Deze elementen zijn duidelijk kenbaar uit het modeldepot.
4.8. Naar het oordeel van de rechtbank blijken uit bovenstaande foto’s genoegzaam de door Rolf Benz aangevoerde kenmerkende elementen van:
i) de vorm van de rug,
iv) de vorm van het sledeframe, en
v) de spanning tussen de ‘dikke’ zitting en de ‘dunne’ rugleuning
die niet met elkaar zijn verbonden.
De stelling van Zijlstra dat de kenmerkende elementen onvoldoende uit het depot zouden blijken, houdt derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen stand.
Vormgeving uitsluitend door technische functie bepaald?
4.9. Ten aanzien van de door Zijlstra aangevoerde stelling dat de vormgeving technisch is bepaald overweegt de rechtbank als volgt.
Van modelbescherming zijn op grond van artikel 3.2 lid 1 sub a BVIE uitgesloten de voortbrengselen waarvan de uiterlijke kenmerken uitsluitend door de technische functie worden bepaald. Zijlstra heeft dit alleen gesteld ten aanzien van het element van de zitting die lost van de rugleuning is. Voor het overige heeft Zijlstra haar standpunt dienaangaande onvoldoende nader onderbouwd.
4.10. Waar het niet-verbonden zijn van de rugleuning en de zetel op de gedeponeerde foto van het zijaanzicht volgens de eigen stellingen van Zijlstra niet of niet duidelijk zichtbaar is, kan dit aspect voor de geldigheid van het modeldepot en de daaraan te ontlenen bescherming in het midden blijven. Van de overige, hierboven onder 4.8. beschreven, kenmerkende eigenschappen is niet gesteld of gebleken dat deze uitsluitend door de technische functie worden bepaald.
Tussenconclusie ten aanzien van de nietigheid van het depot.
4.11. In geen enkele van de drie door Zijlstra aangevoerde gronden ziet de rechtbank aanleiding om nietigheid van het depot aan te nemen.
Modelinbreuk
4.12. Nu vaststaat dat de door Zijlstra aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot een nietigverklaring van het depot, gaat de rechtbank over tot de beoordeling van de door Rolf Benz ingestelde vorderingen. Bij de beoordeling of de stoel van Zijlstra inbreuk maakt op het modelrecht van Rolf Benz dient het volgende voorop te staan.
Artikel 3.16 lid 1 BVIE geeft de houder van een tekening of model het recht om op grond van zijn uitsluitend recht zich te verzetten tegen het gebruik van een voortbrengsel waarin de tekening of het model is verwerkt of waarop de tekening of het model is toegepast en dat hetzelfde uiterlijk vertoont als de gedeponeerde tekening of het gedeponeerde model, dan wel dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, rekening houdend met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van de tekening of het model.
Hoewel vooralsnog de precieze invulling van dit inbreukcriterium onduidelijk is, is wel duidelijk dat bij de beoordeling of sprake is van een inbreuk door de rechtbank gelet moet worden op de totaalindruk.
4.13. Bij de beoordeling of de stoel van Zijlstra hetzelfde uiterlijk vertoont c.q. geen andere indruk wekt bij het geïnformeerde publiek dan de ROLF BENZ 7400 dient de totaalindruk van de stoelen als criterium te worden gehanteerd. Ten aanzien van de geïnformeerde gebruiker geldt dat deze geen deskundige bij uitstek hoeft te zijn maar wel enige kennis van de markt van dergelijke stoelen heeft.
4.14. Een totaalindruk kan in dit geval verkregen worden door (afbeeldingen van) de stoelen met elkaar te vergelijken. Ter vergelijking worden hieronder de foto’s afgebeeld zoals opgenomen in productie 14 bij de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie.
Ter comparitie zijn partijen met medebrenging van hun stoelen verschenen.
4.15. De door Zijlstra aangevoerde verschillen betreffen verschillen die zien op afwijkende diktes van de rugleuningen en zitkussens, (zichtbare) dwarsverbindingen en een vierkant in plaats van een afgerond zitkussen. Voorts voert Zijlstra aan dat de rugleuning bij zijn stoel vastzit aan de zitting. Door deze verschillen is vanuit het oogpunt van Zijlstra ook sprake van een duidelijk verschil in vormgeving en daarmee van een andere algemene indruk.
4.16. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door Zijlstra aangevoerde verschillen van ondergeschikte aard die er niet toe leiden dat haar stoel een andere algemene indruk wekt dan de ROLF BENZ 7400. Immers de door Zijlstra aangevoerde verschillen zijn alleen duidelijk en waarneembaar als de stoelen naast elkaar worden geplaatst en van de zijkant worden bekeken. Dat de zitting van de ROLF BENZ 7400 los zit van de rugleuning is met name in zijaanzicht zichtbaar, doch zulks slechts bij nauwkeurige observatie, terwijl dit ten dele een technische functie betreft, zoals in 4.7. reeds is vastgesteld. Mogelijk biedt dit een beter zitcomfort, maar voor de algemene visuele indruk is dit van ondergeschikte betekenis.
Van de voor- en achterzijde bezien vertonen de stoelen nagenoeg hetzelfde uiterlijk en wekken zij eenzelfde algemene indruk.
Tussenconclusie ten aanzien van het modelrecht
4.17. In aansluiting op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van Rolf Benz op basis van haar modelrecht toewijsbaar zijn.
Ten aanzien van het auteursrecht:
4.18. Ter comparitie is vast komen te staan dat de ontwerper van de ROLF BENZ 7400, Joachim Nees, zijn auteursrecht heeft overgedragen aan Rolf Benz. Dit is tussen partijen niet meer in geschil.
4.19. Zijlstra betwist dat haar stoel inbreuk maakt op het auteursrecht van Rolf Benz door te stellen dat de ROLF BENZ 7400 niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt omdat de technisch bepaalde elementen hoofdzakelijk de totaalindruk van de ROLF BENZ 7400 bepalen. De rechtbank verwijst naar 4.7., 4.9. en 4.16. en hetgeen zij daar overwogen heeft, hetgeen ook opgeld doet voor het auteursrecht.
4.20. Voorts heeft Zijlstra zich op het standpunt gesteld dat de ROLF BENZ 7400 geen auteursrechtelijke bescherming toekomt, aangezien er ten tijde van de vestiging van het depot reeds sprake was van een stijl, mode c.q. trend met betrekking tot stoelen met een doorlopende en (naar achter) gebogen rugleuning en de wijze van vormgeving van het buizenframe. De rechtbank verwijst naar 4.3. – 4.5. en hetgeen zij daar overwogen heeft, hetgeen mutatis mutandis maakt dat in dit geval moet worden aangenomen dat het werk een voldoende eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.
4.21. Tenslotte stelt Zijlstra dat de totaalindruk van beide stoelen dusdanig verschillend is dat er geen sprake is van enige auteursrechtelijke inbreuk. Zijlstra heeft deze stelling nader onderbouwd door te wijzen op de verschillen tussen de ROLF BENZ 7400 en haar eigen stoel, meer in het bijzonder de verschillen in de naden qua vorm, aanbrenging en/of positionering en de afstand tussen zitkussen en rugleuning, die niet met elkaar verbonden zijn.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij ten aanzien van het modelrecht heeft overwogen, waaraan de rechtbank voor de inbreuk op het auteursrecht toevoegt, dat het hier niet zozeer gaat om de totaalindruk als zodanig, noch om de stijl, maar om de overeenstemmende kenmerkende aspecten daarvan, in het bijzonder (i) de slank vormgegeven rug, die zonder overgang in een kenmerkende boog naar achter loopt tot vlak boven de grond, (ii) de niet op de modeldepotfoto’s maar wel bij de stoelen zelf zichtbare bijzondere en opvallende positionering van de naden, (iii) de onder verstek gelaste buizen van het sledeframe, met name ook aan de achterzijde, hetgeen afwijkt van wat in de markt gebruikelijk is en ook (iv) de spanning tussen het relatief massief ogende zitkussen en de dunne rugleuning. Het samenstel van deze oorspronkelijke aspecten leent zich voor auteursrechtelijke bescherming. De geringe verschillen op deze onderdelen bij de Zijlstra 3621 maken van deze stoel ten opzichte van de ROLF BENZ 7400 geen nieuw, oorspronkelijk werk. Mitsdien is de door Zijlstra verhandelde stoel te beschouwen als een ongeoorloofde verveelvoudiging van de ROLF BENZ 7400 in de zin van artikel 13 van de Auteurswet. Het vervaardigen, aanbieden, verkopen of anderszins verhandelen van de stoel van Zijlstra vormt een inbreuk op de auteursrechten van Rolf Benz.
Ten aanzien van de slaafse nabootsing:
4.22. Rolf Benz stelt zich op het standpunt dat niet alleen sprake is van een inbreuk op haar modelrecht en haar auteursrecht, maar dat zij daarnaast ook bescherming geniet tegen slaafse nabootsingen op grond van artikel 6:162 BW en dat Zijlstra onrechtmatig handelt jegens haar omdat de vormgeving van de door Zijlstra verhandelde stoel slaafs is nagebootst van de onderscheidende vormgeving van de ROLF BENZ 7400. Rolf Benz heeft haar stelling nader onderbouwd door aan te voeren dat Zijlstra, zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de stoel afbreuk te doen, op veel punten een andere vormgeving had kunnen kiezen en dat, doordat Zijlstra dit heeft nagelaten, nodeloos verwarring wordt gesticht bij het relevante publiek.
Zijlstra betwist dit gemotiveerd door erop te wijzen dat de maatvoering van haar stoel op elk willekeurig onderdeel afwijkt van de ROLF BENZ 7400 en dat in het bijzonder ook het feit dat het zitvlak en de achterleuning van haar stoel niet met elkaar verbonden zijn een aanzienlijk onderscheid vormt waardoor er geen sprake is van zeer vergaande nabootsing.
4.23. Bij de beoordeling of sprake is van slaafse nabootsing stelt de rechtbank voorop dat Zijlstra ter comparitie onweersproken heeft verklaard dat de stoel, de Zijlstra 3621 in China wordt gemaakt en dat Zijlstra niet zelf opdracht heeft gegeven tot het maken van deze stoel. Zijlstra koopt de stoel slechts en verhandelt deze in Nederland net zoals andere importeurs dit ook doen in verschillende landen.
Voorts constateert de rechtbank dat deze stoel op details afwijkt van de ROLF BENZ 7400, in het bijzonder bij de maatvoering, terwijl bij de Zijlstra 3621 de zitting verbonden is met de rugleuning waar deze bij de ROLF BENZ 7400 juist gescheiden zijn, hetgeen zeer kenmerkend is en mede bepalend voor het zitcomfort. Ook is de Zijlstra 3621 bestemd voor een heel ander, veel goedkoper, marktsegment. De Zijlstra 3621 wordt in anderssoortige winkels verkocht voor een fractie van de adviesprijs van de ROLF BENZ 7400.
In dit licht is de rechtbank van oordeel dat Rolf Benz haar stelling dat sprake is van slaafse nabootsing en verwarringsgevaar onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank deze grondslag verwerpt.
Schade
4.24. Rolf Benz vordert een bedrag van EUR 5.000,00 ten titel van voorschot op schadevergoeding, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie juist acht, en volledige schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, omdat zij schade lijdt als gevolg van het inbreukmakend en onrechtmatig handelen van Zijlstra. De schade bestaat uit winstderving, schade aan de reputatie en het onderscheidend vermogen van het ontwerp van de ROLF BENZ 7400 alsmede de waardevermindering van de model- en auteursrechten van Rolf Benz.
Zijlstra betwist het gevorderde (voorschot) van de schadevergoeding door te wijzen op het feit dat Rolf Benz op meerdere momenten lange tijd heeft laten verstrijken alvorens juridische stappen te nemen, waardoor de door Rolf Benz beweerdelijk geleden schade onnodig verder is opgelopen.
4.25. De rechtbank stelt vast dat Zijlstra niet de hoogte van het gematigde voorschot op de schadevergoeding in concreto betwist maar een beroep op matiging doet van de volledige schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van het beroep op matiging dient plaats te vinden in de te volgen schadestaatprocedure. Voor nu is de rechtbank van oordeel dat Zijlstra onvoldoende heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt dat de door Rolf Benz geleden schade minder zal bedragen dan het gevorderde voorschot op de schadevergoeding ten bedrage van € 5.000,00. De rechtbank zal de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding ten bedrage van € 5.000,00 dan ook toewijzen.
Proceskosten
4.26. Rolf Benz maakt met een beroep op artikel 1019h Rv aanspraak op een volledige proceskostenvergoeding. Zijlstra betwist gemotiveerd de aanspraak op een volledige proceskostenvergoeding. Zijlstra stelt zich op het standpunt dat proceskosten enkel kunnen worden toegewezen voor zover deze aantoonbaar betrekking hebben op het model van de ROLF BENZ 7400 en niet op advocaatkosten die gemaakt zijn aangaande andere modellen, en evenmin op de advocaatkosten die betrekking hebben op de claim inzake de gestelde slaafse nabootsing.
4.27. Ter comparitie heeft Rolf Benz verklaard dat 10% van de opgevoerde proceskosten kunnen worden toegeschreven aan kosten die betrekking hebben op stoelen waarvoor zij Zijlstra niet kan aanspreken en 10% aan kosten met betrekking tot de slaafse nabootsing.
Rolf Benz heeft een kostenspecificatie in het geding gebracht ten bedrage van EUR 19.632,31 aan advocaatkosten tot en met 14 juni 2010.
4.28. In het licht van de gemotiveerde betwisting door Zijlstra van de door Rolf Benz opgevoerde proceskosten ziet de rechtbank aanleiding om, ook na hetgeen ter comparitie is besproken, over te gaan tot een matiging van de advocaatkosten.
Onweersproken is komen vast te staan dat Rolf Benz pas bij het instellen van de dagvaarding de claims ten aanzien van twee eerder genoemde stoelen heeft laten varen. De rechtbank zal derhalve de tot 8 oktober 2009 opgevoerde kosten, zijnde € 8.019,54, matigen met tweederde.
Tevens zullen de kosten, zijnde een rekening van € 2.754,94, die betrekking hebben op de voorwaardelijke eis in reconventie aldaar beoordeeld worden.
Verder zal de rechtbank 1 punt toekennen volgens het geldende liquidatietarief voor de comparitie die nog niet begrepen was in de specificatie van de werkelijk gemaakte kosten.
4.29. Zijlstra zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rolf Benz worden begroot op:
- dagvaarding € 85,98
- vast recht 313,00
- salaris advocaat 12.036,47
Totaal € 12.435,45
in voorwaardelijke reconventie
4.30. Uit hetgeen in conventie is overwogen vloeit voort dat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.
4.31. Zijlstra zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rolf Benz worden begroot op voormelde advocaatkosten ten bedrage van € 2.754,94 en € 226,00 vanwege de nog niet in de overgelegde specificatie begrepen comparitie (1 punt x factor 0,5 x
€ 452,00).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. beveelt Zijlstra met onmiddellijke ingang iedere inbreuk op de model- en auteursrechten van Rolf Benz te staken en gestaakt houden, meer in het bijzonder het aanbieden, importeren, verkopen, leveren, in voorraad houden of anderszins verhandelen van stoelen waarvan de vormgeving een verveelvoudiging vormt van de ROLF BENZ 7400 en/of daarmee in verwarringwekkende wijze overeenstemt,
5.2. beveelt Zijlstra om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de raadsman van Rolf Benz te voorzien van een schriftelijke, door een registeraccountant voor rekening van Zijlstra geaccordeerde en ondertekende opgave, met aanhechting van kopieën van alle, ter staving van die opgave, relevante bescheiden, van:
a: de exacte datum waarop Zijlstra de inbreukmakende producten zoals in de dagvaarding omschreven, voor het eerst heeft ingekocht en/of geleverd gekregen en heeft verkocht;
b: exacte naam en adres van de leverancier(s) van de inbreukmakende producten alsmede de exacte naam en adres van de overige bij de handel in inbreukmakende producten betrokken (rechts)personen;
c. het exacte aantal exemplaren inbreukmakende producten dat door Zijlstra is ingekocht en/of besteld, met nauwkeurige opgave van de daarvoor geldende inkoopprijzen per product;
d. exacte namen en adressen van alle personen of ondernemingen aan wie Zijlstra de inbreukmakende producten heeft geleverd of verkocht of van wie Zijlstra bestellingen heeft genoteerd, onder vermelding van het exacte aantal exemplaren per product per afnemer en de bijbehorende verkoopprijzen per product;
e. de brutowinst per product, of indien er verschillende prijzen zijn gehanteerd bij een product, de brutowinst per exemplaar van een product, zijnde het verschil tussen de inkoopprijs en de verkoopprijs;
f. de totale hoeveelheid bij Zijlstra in voorraad of onder haar controle zijnde inbreukmakende producten,
5.3. beveelt Zijlstra om haar gehele voorraad van inbreukmakende producten binnen 14 werkdagen na betekening van dit vonnis in het bijzijn van een deurwaarder te vernietigen en Rolf Benz te voorzien van een kopie van het door de deurwaarder opgestelde vernietigingsrapport, waarbij de kosten van vernietiging voor rekening van Zijlstra komen,
5.4. veroordeelt Zijlstra tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag van gehele of gedeeltelijke niet-nakoming van het hierboven onder 1 en/of 2 en/of 3 bedoelde bevel,
5.5. veroordeelt Zijlstra tot betaling van volledige schadevergoeding, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.6. veroordeelt Zijlstra tot betaling van een bedrag van € 5.000,- ten titel van voorschot op schadevergoeding,
5.7. veroordeelt Zijlstra in de kosten van deze procedure ex artikel 1019h Rv, aan de zijde van Rolf Benz tot op heden begroot op € 12.435,45 en met bepaling dat Zijlstra de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis,
5.8. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.10. wijst de vorderingen af,
5.11. veroordeelt Zijlstra in de proceskosten, aan de zijde van Rolf Benz tot op heden begroot op € 2.971,94,
5.12. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.