Parketnummer : 05/701950-10
Datum zitting : 20 september 2010
Datum uitspraak : 4 oktober 2010
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : 5 maart 1986 te Freetown,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsvrouw: Mr. J.E. Kremer, advocate te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juni 2010 te Nijmegen op de openbare weg tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of zijn
portemonnee, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat verdachte en/of zijn medeverdachte op die [slachtoffer] is/zijn toegerend en/of die
[slachtoffer] onderuit heeft/hebben geschopt en/of geduwd en/of een pistool, althans een
op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op de borst van die [slachtoffer] heeft/hebben
gedrukt en/of die [slachtoffer] met kracht heeft/hebben vastgepakt en/of die [slachtoffer] met
kracht meermalen, althans eenmaal heeft/hebben geschopt en/of (met het
pistool) in/tegen het gezicht en/of het lichaam heeft/hebben geslagen,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] letsel heeft opgelopen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 3 juni 2010 te Nijmegen op de openbare weg tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld en/of een portemonnee, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke
diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk
te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of
welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn
medeverdachte op die [slachtoffer] is/zijn toegerend en/of die [slachtoffer] onderuit heeft/hebben
geschopt en/of geduwd en/of een pistool, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, op de borst van die [slachtoffer] heeft/hebben gedrukt en/of die [slachtoffer]
met kracht heeft/hebben vastgepakt en/of die [slachtoffer] met kracht meermalen, althans
eenmaal heeft/hebben geschopt en/of (met het pistool) in/tegen het gezicht
en/of het lichaam heeft/hebben geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] letsel
heeft opgelopen;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 20 september 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.E. Kremer, advocate te Nijmegen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer].
De officier van justitie, mr. Zuil, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] volledig toe te wijzen tot een bedrag van € 1.309,- en zij heeft gevorderd dat daarbij een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd voor het toe te wijzen bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is op 3 juni 2010 te Nijmegen met een ander naar [slachtoffer] toegegaan.
Op 3 juni 2010 te Nijmegen op de openbare weg is [slachtoffer] door geweld gedwongen tot de afgifte van geld en zijn portemonnee, welk geweld hierin bestond dat op die [slachtoffer] is toegerend en die [slachtoffer] onderuit is geschopt en geduwd en een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de borst van die [slachtoffer] is gedrukt en die [slachtoffer] met kracht is vastgepakt en die [slachtoffer] met kracht meermalen is geschopt en met het pistool, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in en tegen het gezicht en het lichaam is geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] letsel heeft opgelopen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdacht zich schuldig heeft gemaakt aan het hem primair ten laste gelegde, te weten afpersing gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte met de een ander, [medeverdachte], medeverdachte, naar aangever is toegegaan, om geld dat hij nog van hem tegoed had te krijgen. Hij had niet de intentie om bij het vragen van dat geld geweld te gebruiken. Tevens heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ook daadwerkelijk geen geweld tegen aangever heeft gebruikt dat hij geen wapen heeft gebruikt of vastgehad. Tevens heeft verdachte aangevoerd dat hij de portemonnee niet van aangever heeft afgepakt, maar heeft opgeraapt van de grond. De raadsvrouw stelt zich daarnaast op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte, nu zij vooraf niet afgesproken hebben dat er geslagen zou worden, of dat er gevochten moest worden. Het hele incident is verdachte overkomen, aldus de raadsvrouw. Zij voert daartoe aan dat de medeverdachte zelfstandig heeft opgetreden en dat het geweld tegen het slachtoffer is opgehouden, op het moment dat verdachte bij het slachtoffer aankwam. Dit wordt, aldus de raadsvrouw, door de diverse getuigenverklaringen ondersteund.
Beoordeling van de standpunten
Oogmerk van wederrechtelijk bevoordeling
Verdachte ontkent het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling te hebben gehad.
Verdachte heeft verklaard dat hij naar aangever is gegaan, omdat hij nog ongeveer € 600,- van aangever tegoed had en dat hij dat geld nodig had voor school.Dit verweer faalt. Verdachte heeft verklaard dat aangever al gewond was, toen hij bij hem aankwam en dat aangever bloed aan zijn gezicht had en heel hard schreeuwde ”. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij schrok toen hij aangever zag bloeden, maar dat hij toen tegen hem gezegd heeft dat hij nog geld van hem kreeg. Aangever heeft daarover verklaard dat de jongen, die hij herkende als verdachte , zei dat hij hem geld moest geven, waarop hij zelf zijn portemonnee uit zijn rechter achterbroekzak gepakt heeft. Daarna heeft verdachte, aldus aangever, om nog meer geld gevraagd, maar toen heeft aangever gezegd dat hij niet meer geld had. Verdachte heeft verklaard dat hij de portemonnee vervolgens zag vallen en dat hij deze heeft opgeraapt. Verdachte dacht toen, aldus zijn verklaring dat hij zijn geld had.
De rechtbank is van oordeel dat, ook voor zover verdachte meende dat hij geld van aangever tegoed had, hij moet hebben beseft dat hij door de wijze waarop hij dit geld inde de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed (zie HR 9 februari 1971, NJ 1972,1). Daarmee heeft verdachte, aldus de rechtbank wederrechtelijke bevoordeling beoogd.
Tezamen en in vereniging met een ander
Verdachte ontkent dat er tussen hem en zijn medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte willens en wetens samen hebben gewerkt om aangever af te persen en daarbij geweld hebben gebruikt.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte], in een auto naar de [adres] in Nijmegen is gereden om aangever daar op te wachten. Hij had [medeverdachte] meegenomen omdat hij groot en breed is en dat dat wat dreigender zou overkomen op aangever Toen aangever bij de flat aankwam, is de [medeverdachte] naar aangever gelopen en is alvast begonnen met het gebruik van geweld tegen hem. Aangever heeft verklaard dat nadat de eerste belager hem had bedreigd met een vuurwapen ook verdachte daadwerkelijk geweld tegen hem heeft toegepast: Toen verdachte als tweede bij aangever aankwam begon hij aangever tegen zijn linker onderbeen te schoppen, vroeg hij hem om geld en heeft hij hem geslagen en geduwd. De jongen met het vuurwapen sloeg aangever toen hard met het pistool tegen het gezicht. De verklaring van aangever dat beide personen geweld tegen hem hebben gebruikt wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige], die verklaard heeft twee mannen bij het slachtoffer te hebben gezien, die beiden op het slachtoffer aan het inslaan waren.
Dat verdachte en zijn medeverdachte bewust en nauw hebben samengewerkt om aangever af te persen, wordt naar het oordeel van de rechtbank nog eens bevestigd, doordat zowel verdachte als zijn medeverdachte aangever om geld hebben gevraagd. Aangever heeft hierover verklaard: “Tijdens de mishandeling hebben ze continue gezegd dat ik geld moest geven.”
Vervolgens heeft aangever zijn portemonnee uit zijn broekzak gehaald en deze overhandigd. Toen er mensen naar buiten kwamen en er geschreeuwd werd naar verdachte en zijn medeverdachte dat ze weg moesten gaan, hebben verdachte en zijn medeverdachte aangever gewond achtergelaten en zijn ze gevlucht en samen weggereden. Vervolgens heeft verdachte later die avond de tas van medeverdachte met het wapen erin uit het raam van zijn auto gegooid ter hoogte van de brug over het Maas-Waalkanaal.
Uit deze gedragingen kan worden afgeleid dat verdachte en zijn medeverdache bij het afpersen van aangever bewust en nauw hebben samengewerkt en dat er daarom sprake is van medeplegen. De verklaring van verdachte dat hij vooraf met zijn medeverdachte had afgesproken dat er geen geweld zou worden gebruikt, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij zijn medeverdachte had meegenomen, omdat deze groot en breed was en hij verwachtte dat dat wat dreigender over zou komen. Tevens heeft verdachte verklaard dat medeverdachte al eerder had vastgezeten en dat aangever geen sterke jongen was. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij wist dat er een zwart pistool in een tas van zijn vriend zat die in de auto stond. En verdachte heeft zelf eveneens geweld tegen aangever gebruikt in plaats van zich te distantiëren.
Verdachte heeft verklaard niet gezien te hebben dat medeverdachte aangever daadwerkelijk met het vuurwapen heeft gedreigd. De rechtbank overweegt hieromtrent dat dit niets af doet aan de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte.
Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 3 juni 2010 te Nijmegen op de openbare weg tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of (een) ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en zijn portemonnee welk geweld hierin bestond
dat verdachte en/of zijn medeverdachte op die [slachtoffer] is/zijn toegerend en/of die
[slachtoffer] onderuit heeft/hebben geschopt en/of geduwd en/of een pistool, althans een
op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op de borst van die [slachtoffer] heeft/hebben
gedrukt en/of die [slachtoffer] met kracht heeft/hebben vastgepakt en/of die [slachtoffer] met
kracht meermalen heeft/hebben geschopt en/of (met het
pistool althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) in/tegen het gezicht en/of het lichaam heeft/hebben geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] letsel heeft opgelopen;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Afpersing gepleegd door twee of meer verenigde personen
4b. De strafbaarheid van het/de feit(en)
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 19 augustus 2010; en
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, betreffende verdachte, gedateerd 13 juli 2010.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van het primair en secundair ten lastegelegde. Mocht de rechtbank wel tot een veroordeling komen dan verzoekt de raadsvrouw de rechtbank een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis. Met betrekking tot de door de officier van justitie geëiste bijzondere voorwaarde stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat in het rapport van Reclassering Nederland van 13 juli 2007 een bijzondere voorwaarde niet is geïndiceerd. Er zijn, aldus de raadsvrouw, onvoldoende aanknopingspunten voor het opleggen van reclasseringstoezicht en zij verzoekt de rechtbank het advies zoals opgenomen in het reclasseringsrapport te volgen en verdachte geen reclasseringstoezicht op te leggen.
Beoordeling van de standpunten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige afpersing samen met een medeverdachte. Samen zijn zij het geld, waar verdachte recht op dacht te hebben, bij het slachtoffer gaan “ halen”. Zij hebben het slachtoffer opgewacht en hem, toen hij nietsvermoedend naar de ingang van een flatwoning liep, bruut overvallen. Er is gedreigd met een pistool of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en dit pistool is als wapen gebruikt. Er is fors lichamelijk geweld tegen het slachtoffer gebruikt. Uiteindelijk heeft dit erin geresulteerd dat het slachtoffer zijn portemonnee heeft afgegeven en met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht moest worden.
Dit is een ernstig feit. Het slachtoffer is, zo blijkt uit zijn slachtofferverklaring, door de overval zeer aangedaan. Daarnaast heeft hij nog steeds lichamelijke klachten. Tevens heeft de overval, temeer nu er een vuurwapen of iets wat daar op lijkt in het spel was, een negatiefe invloed op het gevoel van veiligheid van de buurtbewoners en tast het handelen van verdachte en zijn mededader het gevoel van veiligheid aan van mensen die ’s avonds over straat gaan. De rechtbank rekent verdachte dit sterk aan.
De ernst van het feit wordt door verdachte gebagatelliseerd. Verdachte heeft er op de terechtzitting geen enkele blijk van gegeven dat hij de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer inziet. Daarnaast heeft verdachte constant zijn bijdrage in de gewelddadige afpersing geminimaliseerd. Hoewel zijn medeverdachte ernstiger geweld heeft gebruikt, heeft verdachte wel het initiatief genomen om het slachtoffer op te wachten en heeft hij ervoor gekozen om iemand mee te nemen van wie hij wist dat deze al eens had vastgezeten en in het bezit was van een wapen. Daarnaast heeft verdachte zich niet van de situatie gedistantieerd en zijn medeverdachte weerhouden van het gebruik van geweld tegen aangever, ook al was dit blijkens zijn eigen verklaring niet van te voren afgesproken. Verdachte heeft zelf ook geweld tegen verdachte gebruikt en, toen het slachtoffer bloedde, geld van het slachtoffer geëist en zijn geld en portemonnee meegenomen.
Gelet op de ernst van het feit en de afdoening in soortgelijke zaken acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie.
Daarnaast acht de rechtbank, gezien de strafrechtelijke documentatie van verdachte, een voorwaardelijke strafdeel passend, om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst wederom schuldig zal maken aan soortgelijke feiten. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de proeftijd succesvoller zal kunnen zijn, indien aan de proeftijd een bijzondere voorwaarde wordt verbonden in de vorm van verplicht reclasseringstoezicht. Uit het reclasseringsrapport blijkt immers dat verdachte een negatief sociaal netwerk heeft, hetgeen hem zou kunnen bemoeilijken om zich te weerhouden van het plegen van soortgelijke feiten in de toekomst. Dit is door verdachte op de terechtzitting is bevestigd.
De rechtbank zal verdachte daarom, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opleggen met een proeftijd van twee jaren, en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich gedurende die proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, voor zover en zolang dat door genoemde instelling wordt geacht.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal van de op te leggen straf de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht, worden afgetrokken.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij, [slachtoffer] vordert een bedrag van € 1.309,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit en verzoekt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen . De vordering valt uiteen in een bedrag van € 309,- voor vergoeding van de geleden materiële schade en een bedrag van € 1000,- voor vergoeding van de geleden immateriële schade.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat voor wat betreft de materiële schade twee keer dezelfde post is opgevoerd. Zij verwijst daarbij naar de post van € 124.- voor eigen bijdrage en de post van € 165,- voor eigen risico. De post van € 165,- dient dan ook te vervallen en de raadvrouw verzoekt de rechtbank, indien zij van oordeel is dat verdachte schuldig wordt bevonden aan het hem ten laste gelegde feit, de vordering voor vergoeding van de materiële schade met € 165,- te minderen.
Voor wat betreft de vordering voor de immateriële schade heeft de raadsvrouw betoogd dat dit bedrag te hoog is. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de schriftelijke slachtofferverklaring de situatie ernstiger omschrijft dan wat er daadwerkelijk gebeurd is. Zo ondersteunt de medische verklaring de schriftelijke slachtofferverklaring niet voor wat betreft het aantal gebroken tanden. De raadsvrouw verzoek de rechtbank derhalve het gevraagde bedrag te matigen en voor wat betreft het toe te wijzen bedrag gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn geheel toegewezen moet worden. Dat de € 165,- voor eigen risico niet voor vergoeding in aanmerking zou komen is volgens de officier van justitie niet voldoende aannemelijk gemaakt. Voor wat betreft de geleden immateriële schade is de officier van justitie van mening dat deze wel recht doet aan hetgeen in de schriftelijke slachtofferverklaring is gesteld.
Beoordeling van de standpunten
Voldoende vast staat dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel is toegebracht op materieel vlak.
Voor wat betreft de vordering van vergoeding van de materiële schade stelt de rechtbank vast dat conform de uitkeringsspecificaties, die zijn opgenomen als bijlagen 2 en 3a bij de vordering, naast een bedrag van € 124,-- aan eigen risico (ten aanzien van de ambulancekosten) een bedrag van in totaal € 162,51.- (en niet het door [slachtoffer] gevraagde bedrag van € 165,-). aan tandartskosten voor eigen rekening van [slachtoffer] is gekomen. Dit rechtbank acht deze bedragen dan ook toewijsbaar, na aftrek van (€ 165 - € 162,51 =) € 2,49. Ook de vergoeding van € 20,00 voor het t-shirt komt voor vergoeding in aanmerking. Het totaal komt op een vergoeding van € 306,49 voor materiële schade.
De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk dat [slachtoffer] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden is van oordeel dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. Dit is aan verdachte en aan zijn medeverdachte toe te rekenen, ook al is daarbij tevens een andere dader betrokken. Aan de wettelijke vereisten , waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid zal de rechtbank deze schade begroten op een bedrag van € 1.000,-.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de vordering ten dele toewijzen tot een bedrag van € 1306,51.- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2010. Voor het meerdere wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van het toegewezen bedrag opleggen, zijnde 23 dagen vervangende hechtenis.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 312, 317, van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het/de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18( achttien) maanden
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 ( zes) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens Reclassering Nederland zullen worden gegeven, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 1.306,51 (zegge dertienhonderdenzes euro en eenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2010.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 1.306,51 subsidiair 23 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen €1306,51 (zegge dertienhonderdenzes euro en eenenvijftig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2010, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J.M. Klep, rechter, als voorzitter
mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter,
mr. B.F.M. Klappe, rechter,
in tegenwoordigheid van M.H. van de Pol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2010.