RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/2511
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 28 september 2010.
Zwem- en Instructiebad Jottem B.V., eiseres,
gevestigd te Huissen, vertegenwoordigd door mr. J.W. van der Linde,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, verweerder,
Gebelmij B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te Huissen (verder: vergunninghoudster).
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 28 april 2009, verzonden op 14 mei 2009.
Bij besluit van 9 april 2009 heeft de raad van de gemeente Lingewaard aan vergunninghoudster vrijstelling verleend ten behoeve van een vergroting van het inpandige sauna-/instructiebad van het Fitness Centre Huissen aan de Blauwenburcht te Huissen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit van 28 april 2009 heeft verweerder een reeds eerder verleende bouwvergunning voor het oprichten van een sportgebouw met bedrijfswoning op dit perceel, in gewijzigde vorm (conform het voornoemde bouwplan) verleend.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Voorts heeft vergunninghoudster zich gesteld als partij in het geding. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 31 augustus 2010. Namens eiseres is verschenen [naam], bijgestaan door mr. R.H.M. Sipman, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door E.P.H. Weijde-Leenders, werkzaam bij verweerders gemeente. Namens vergunninghoudster is verschenen [directeur], directeur, bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen.
3.1 De aanvraag om bouwvergunning is ontvangen vóór 1 juli 2008, zodat daarop ingevolge de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening de daarvóór geldende bepalingen van de Woningwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van toepassing zijn.
3.2 Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt de verlening van vrijstelling geacht voor de mogelijkheid van beroep deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft. Het beroep tegen de verleende bouwvergunning richt zich dus tevens tegen het besluit van de raad van 9 april 2009 tot verlening van vrijstelling.
3.3 De besluiten van 9 april 2009 en 28 april 2009 zijn voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
3.3.1 De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingediend namens "de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zwem- en instructiebad Jottem B.V." en dat de voorafgaande zienswijze op 23 oktober 2008 is ingediend namens "de heer [naam], handelend onder de naam Zwem- en instructiebad Jottem".
De rechtbank is van oordeel dat, zoals eiseres ter zitting ook heeft gesteld, de zienswijze moet worden geacht door [naam] naar voren te zijn gebracht namens eiseres. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in de zienswijze melding is gemaakt van de naam “Zwem- en instructiebad Jottem” en dat hiermee bedoeld moet zijn de sedert 2000 bestaande besloten vennootschap. Aannemelijk is dat de onjuiste aanduiding van de rechtsvorm op een verschrijving berust.
Hieruit volgt dat eiseres kan worden ontvangen in haar beroep en dat het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb daaraan niet in de weg staat.
3.4 Het bouwplan waarvoor door de raad vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO is verleend en door verweerder een gewijzigde bouwvergunning is verleend, voorziet in de vergroting van een reeds eerder vergund inpandige sauna-/instructiebad in het Fitness Centre Huissen aan de Blauwenburcht te Huissen. Het bad zal worden vergroot van 100 m2 naar 160 m2 en verdiept van 1,4 m naar 2,0 m. Het bouwplan leidt niet tot een verandering van de oppervlakte, situering en grootte van het fitnesscentrum als zodanig.
3.5 Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Sportvelden Bredestraat" rust op het perceel de (uit te werken) bestemming "sportvelden". De vergroting van het sauna-/instructiebad is niet in overeenstemming met de planvoorschriften. Teneinde niettemin verlening van bouwvergunning mogelijk te maken, heeft de raad toepassing gegeven aan artikel 19, eerste lid, van de WRO.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, zoals dat luidde vóór 1 juli 2008 en voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, ten behoeve van de verwezenlijking van een project, vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
3.6 Eiseres heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de vraag of verlening van vrijstelling niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Aan het bestreden besluit had volgens eiseres een distributieplanologisch onderzoek ten grondslag moeten worden gelegd.
Eiseres betoogt in dit verband dat er een reële kans is dat het door haar geëxploiteerde zwembad Jottem door de vergroting van het zwembad in het Fitness Centre niet langer rendabel zal zijn en zal verdwijnen. Het zwembad in het Fitness Centre heeft volgens eiseres echter onvoldoende voorzieningen om ook de doelgroep van zwembad Jottem te bedienen.
3.6.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om te veronderstellen dat de verlening van vrijstelling zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau en dat een distributieplanologisch onderzoek daarom niet nodig is.
3.6.2 Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) vormen concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang, tenzij sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd.
Tevens volgt uit de vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijv. de uitspraak van 10 juni 2009, LJN BI7245) dat bij de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de vraag of er sprake is van overaanbod en mogelijke sluiting van bestaande zwembaden, maar aan de vraag of voor de inwoners van de gemeente een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats een zwembad kunnen bezoeken.
Deze laatste vraag dient bevestigend te worden beantwoord.
In dit verband wijst de rechtbank op de aanwezigheid (op korte termijn) van drie zwembaden. Naast het zwembad van vergunninghoudster is er nog een zwembad in Bemmel, alsmede een zwembad in Arnhem-Zuid, op een afstand van niet meer dan 6 kilometer van het bad van eiseres. De afstanden tot deze zwembaden zijn, gelet op de aard van deze voorziening, aanvaardbaar te achten voor bezoekers uit Huissen. Gebleken is ook dat deze zwembaden in grote lijnen dezelfde doelgroepen bedienen. Dat deze zwembaden onvoldoende voorzieningen hebben om ook de doelgroep van het zwembad van eiseres te bedienen, is niet aannemelijk. Twee baden zijn nieuw en trekken, zoals ter zitting onweersproken is gesteld, minstens zoveel bezoekers aan als het bad van eiseres. Het derde bad in Arnhem Zuid trekt ongeveer drie- tot vijfmaal zoveel bezoekers als het bad van eiseres. Het is niet aannemelijk dat deze zwembaden de klanten van eiseres, van wie het grootste deel aan instructiezwemmen doet, niet kunnen overnemen in het geval dat eiseres failliet zou gaan. Dat eiseres door het onderhavige bouwplan failliet zal gaan is overigens niet met concrete gegevens gestaafd. De rechtbank stelt voorts vast dat de vrijstelling slechts betrekking heeft op de uitbreiding van het reeds vergunde instructiebad en dat de vraag of sprake is van duurzame ontwrichting enkel gerelateerd moet worden aan deze uitbreiding.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vrijstelling geen duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur tot gevolg heeft. Onder deze omstandigheden behoefde verweerder aan zijn besluitvorming dan ook geen distributieplanologisch onderzoek ten grondslag te leggen. Eiseres heeft in beroep ook niet aannemelijk gemaakt dat een duurzame ontwrichting dreigt.
Het betoog van eiseres faalt derhalve.
3.7 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de vrijstelling niet in stand kan blijven, nu
vergunninghoudster ongeoorloofde staatssteun heeft gekregen van de gemeente.
3.7.1 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat ten behoeve van het onderhavige
bouwplan geen staatssteun is verstrekt, anders dan bij het bouwplan inzake de oprichting van het bad van vergunninghoudster.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. Het betoog van eiseres treft in zoverre dan ook geen doel.
3.8 Voor zover door eiseres een beroep is gedaan op het gelijkheidsbeginsel dan wel op
het verbod van willekeur omdat zij in het recente verleden tevergeefs heeft verzocht om een wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van haar zwembad, overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft aangegeven dat de door eiseres beoogde uitbreiding niet tot een bestemmingsplanwijziging heeft kunnen leiden vanwege het feit dat bij het zwembad van eiseres weinig parkeergelegenheid voorhanden was en dit probleem ook niet verholpen kon worden door de aankoop van nabij gelegen gronden. Ter zitting is onweersproken gesteld dat parkeren in de nabijheid van het zwembad van vergunninghoudster geen problemen oplevert.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres genoemde gevallen wezenlijk van elkaar verschillen, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen en er evenmin sprake is van willekeur.
3.9 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.10 De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.J. Penning, voorzitter, mrs. W.F. Bijloo en E. Horsthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 28 september 2010.