ECLI:NL:RBARN:2010:BN8428

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2680
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de rangschikking als algemeen nut beogende instelling en navorderingsaanslag successierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [X] en de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren. De zaak betreft de intrekking van de rangschikking van de stichting als algemeen nut beogende instelling (ANBI) en de daaropvolgende navorderingsaanslag in het recht van successie. Eiseres, een stichting, was in 2002 op verzoek als ANBI aangemerkt, maar na een boekenonderzoek door de Belastingdienst in 2007 werd geconcludeerd dat de feitelijke werkzaamheden van de stichting niet in overeenstemming waren met het statutaire doel. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van de stichting voornamelijk gericht waren op het particuliere belang van [B], die als adviseur van de erflaatster en als werknemer van de stichting fungeerde. De rechtbank stelde vast dat de stichting in de jaren 2001 tot en met 2006 geen interne stukken had overlegd die haar beleid en activiteiten onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de stichting wist of had moeten weten dat haar werkzaamheden in strijd waren met de voorwaarden voor de ANBI-status. De rechtbank verklaarde het beroep van de stichting ongegrond en bevestigde de intrekking van de ANBI-status met terugwerkende kracht, evenals de navorderingsaanslag in het recht van successie.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 09/2680
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 14 september 2010
inzake
Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 met dagtekening 18 juli 2007 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000]) in het recht van successie opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juni 2009 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 3 juli 2009, ontvangen door de rechtbank op 6 juli 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2010 te Arnhem. Eiseres is daar, vertegenwoord door [gemachtigde], secretaris, en bijgestaan door [B], verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en drs. [C] RA.
Namens eiseres zijn ter zitting twee pleitnota’s en een brief van een bestuurslid van eiseres overgelegd. De rechtbank rekent deze stukken tot gedingstukken.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Eiseres is opgericht op 13 december 2001 door [A] (hierna: erflaatster). In de statuten van eiseres is onder meer het volgende vermeld:
“ (…) DOEL.
Artikel 2.
1. De stichting heeft ten doel:
het verlenen van, al dan niet financiële, hulp en ondersteuning aan binnen het Rijk gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instellingen en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
2. De stichting tracht, in haar feitelijke werkzaamheden, haar doel onder meer te verwezenlijken mede door het doen van giften aan de hiervoor bedoelde instellingen.
3. De stichting beoogt niet het maken van winst.
VERMOGEN.
Artikel 3.
Het vermogen van de stichting zal worden gevormd door:
- subsidies en donaties;
- schenkingen, erfstellingen en legaten;
- alle andere verkrijgingen en baten. (…). ”
2.2 Na een daartoe ingediend verzoek is eiseres bij brief van 11 januari 2002 aangemerkt als algemeen nut beogende instelling ( hierna ook: anbi). In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“ Aan de rangschikking verbind ik de volgende voorwaarden:
De feitelijke werkzaamheden van de instelling dienen altijd in overeenstemming te zijn met het statutaire doel. (…) Elk jaar wordt een afschrift van de, door het bestuur goedgekeurde, jaarstukken, almede een opgave van de namen en functies van de bestuursleden overgelegd. (…). ”
2.3 Op 19 oktober 2002 is erflaatster overleden. Bij testament van 13 december 2001 is eiseres door erflaatster als enig erfgenaam benoemd. De adviseur van erflaatster, [B] (hierna: [B]), eigenaar van belastingadvieskantoor [D] en beheerder van het vermogen van erflaatster sinds 1995, is benoemd tot executeur-testamentair. [B] is tevens echtgenoot van het bestuurslid [gemachtigde].
2.4 [B] is op 1 december 2002 in loondienst van eiseres getreden voor één dag in de week.
2.5 Op 13 januari 2003 heeft eiseres de jaarrekening 2002 bij verweerder ingediend.
2.6 Ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van erflaatster is aan eiseres met dagtekening 11 februari 2004 een aanslag in het recht van successie opgelegd naar een verkrijging van € 536.219. Het verschuldigde successierecht is daarbij berekend op € 58.984.
2.7 De jaarrekening 2003 van eiseres is opgesteld op 6 februari 2007. De jaarrekening 2004 is opgesteld op
7 februari 2007. Beide zijn aan verweerder overgelegd.
2.8 Op 18 juni 2007 heeft bij eiseres een boekenonderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 5 juli 2007 de rangschikking als anbi met terugwerkende kracht ingetrokken tot het moment van overlijden van erflaatster. Op 18 juli 2007 is van het boekenonderzoek een rapport opgemaakt. Met dagtekening 18 juli 2007 is aan eiseres een navorderingsaanslag in het recht van successie opgelegd. Het verschuldigde successierecht is daarbij berekend op
€ 309.937.
2.9 Eiseres heeft daartegen bezwaar ingediend. De jaarstukken 2005 en 2006 van eiseres zijn op
10 oktober 2007 opgesteld en als bijlage bij het bezwaar ingediend.
2.10 Bij de uitspraak op bezwaar is de navorderingsaanslag gehandhaafd. Daartegen is het beroep gericht.
3. Geschil
3.1 In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of verweerder beschikte over een voor navordering vereist nieuw feit en of de rangschikking van eiseres als algemeen nut beogende instelling, als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de Successiewet 1956 (hierna: Sw), met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken.
3.2 Eiseres is van mening dat de navorderingsaanslag dient te worden vernietigd. Verweerder is de tegengestelde mening toegedaan.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.2 In artikel 24, vierde lid, van de Sw (tekstversie 2002) is, voor zover thans van belang, bepaald dat, indien geërfd of verkregen wordt door een binnen het Rijk gevestigde algemeen nut beogende instelling 8 ten honderd is verschuldigd over de waarde van de verkrijging, indien en voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden, welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang.
4.3 Algemeen nut beogende instellingen zijn instellingen wier doelstelling een werkzaamheid betreft, welke op zichzelf rechtstreeks een algemeen belang raakt. Daartoe behoort niet een instelling die ten doel heeft een werkzaamheid die op zichzelf voorziet in een particulier belang waaraan een bepaalde kring van personen behoefte heeft. Dat wordt niet anders als de voorziening in dit belang indirect het algemene nut dient (zie onder meer Hoge Raad 12 oktober 1960, nr. 14 413, BNB 1960/296, LJN AY1355). Bij de vraag of een instelling een algemeen nut beogende instelling is, moet niet slechts worden gelet op de statutaire doelstelling maar ook op hetgeen zij werkelijk nastreeft (Hoge Raad 31 oktober 1979, nr. 19 464, BNB 1979/314, LJN AX2630).
4.4 Daarenboven kan een instelling slechts worden aangemerkt als het algemeen nut beogend, indien komt vast te staan dat met de door haar verrichte werkzaamheden het algemeen belang ten minste in gelijke mate als het particulier belang wordt gediend (Hoge Raad 13 juli 1994, nr. 29 936, BNB 1994/280, LJN ZC5717).
4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op grond van haar statuten aangemerkt kan worden als een anbi. Wel in geschil is of eiseres met de feitelijk door haar verrichte werkzaamheden voor tenminste 50% het algemeen nut dient. De bewijslast hiervoor rust op eiseres (Hoge Raad 9 juli 1999, nr. 33 741, BNB 1999/361, LJN AA2805).
4.6 Eiseres heeft aangevoerd dat sinds de rangschikking per 11 januari 2002 niets is veranderd in haar feitelijke werkzaamheden wat zou rechtvaardigen dat zij niet langer als anbi wordt aangemerkt. Volgens haar moeten in dit verband alleen haar activiteiten die zien op het doen van giften aan goede doelen worden beoordeeld en moet niet ook naar haar activiteiten op het gebied van vermogensbeheer worden gekeken.
4.7 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aan de voorwaarde die aan de rangschikking is verbonden heeft voldaan, namelijk dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres altijd in overeenstemming dienen te zijn met het statutaire doel. Volgens verweerder zijn de feitelijke werkzaamheden van eiseres niet ten algemene nutte, althans dienen de werkzaamheden niet ten minste in gelijke mate het algemene als het particuliere belang.
4.8 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt, voorzover thans van belang, het volgende.
4.8.1 In 2002, het jaar van overlijden van erflaatster, heeft eiseres geen giften gedaan aan goede doelen. Verder is blijkens de jaarstukken aan bankrente € 3 ontvangen en zijn als kosten de volgende bedragen opgevoerd:
(-) oprichtingskosten € 25, (-) onkostenvergoedingen € 2.100 en (-) administratiekosten € 190.
4.8.2 In 2003 heeft eiseres tot een bedrag van € 1.070 aan giften gedaan. Aan opbrengsten uit het vermogen is in de jaarstukken vermeld een opbrengst beleggingen van € 14.214 en aan bankrente € 3.581. Voorts zijn als kosten onder meer de volgende bedragen opgevoerd: (-) lonen en salarissen € 17.856, (-) autokosten € 5.463 en (-) algemene kosten
€ 4.446. Verder is in 2003 door eiseres aan [D], de onderneming van [B], een lening verstrekt voor de verbouwing van zijn kantoor tot een bedrag van € 50.000. Blijkens de daarvan op 12 oktober 2007 opgemaakte “overeenkomst van geldlening kantoor” dient de lening uiterlijk 31 december 2023 te worden afgelost, is geen rente verschuldigd en is de schuldenaar niet verplicht tot periodieke aflossing. Als tegenprestatie voor de geldlening is de schuldenaar verplicht aan eiseres het gebruik van de faciliteiten van het kantoor als vergaderruimte, archiefruimte en voor de afdoening van de administratie te verschaffen. Er zijn geen zekerheden bedongen. Eiseres heeft voorts in 2003 een auto gekocht met een aanschafwaarde van € 40.330. Van de totale autokosten – afschrijving en overige autokosten – wordt een bijdrage voor privé-gebruik door [B] in mindering gebracht. De auto wordt gebruikt door [B].
4.8.3 In 2004 heeft eiseres tot een bedrag van € 1.670 aan giften gedaan. Aan opbrengsten uit het vermogen is in de jaarstukken vermeld een opbrengst beleggingen van € 13.060 en aan bankrente € 1.918. Voorts zijn als kosten onder meer de volgende bedragen opgevoerd: (-) lonen en salarissen € 15.189, (-) autokosten € 3.955 en (-) algemene kosten
€ 462.
4.8.4 In 2005 heeft eiseres tot een bedrag van € 1.129 aan giften gedaan. Aan opbrengsten uit het vermogen is in de jaarstukken vermeld een opbrengst belegging van € 11.376 en aan bankrente € 165. Voorts zijn als kosten onder meer de volgende bedragen opgevoerd: (-) afschrijving laptop € 312, (-) lonen en salarissen € 15.253, (-) autokosten € 3.451, (-) algemene kosten € 3.948 en (-) contributies/abonnementen € 2.529, onder welke post onder meer de kosten voor golflidmaatschappen van [B] en zijn zoon en bijbehorende kosten voor golftassen en –lessen vielen, waarvan een deel na het boekenonderzoek door [B] aan eiseres is terugbetaald. Voorts valt hieronder een abonnement op het Financieele Dagblad dat volgens eiseres dient ter ondersteuning van haar dagelijkse beleggingsactiviteiten. Verder heeft eiseres in 2005 een laptop aangeschaft die in gebruik is bij [B] en heeft eiseres een lening verstrekt aan de vennootschap naar Tsjechisch recht [E] s.r.o. van € 58.581. [B] is enig oprichter en aandeelhouder van deze vennootschap, die als activiteiten heeft het kopen en verhuren van vakantiehuisjes op een vakantiepark in Tsjechië. Ook heeft eiseres zelf onroerend goed aangeschaft tot een (boek)waarde van € 179.585. Dit betreft een participatie in het vakantiepark waar [B] actief is. Blijkens de balans is naast de reeds verstrekte lening een additioneel bedrag van € 6.253 aan [D] uitgeleend.
4.8.5 In 2006 heeft eiseres geen giften gedaan. Blijkens de jaarstukken bedraagt de opbrengst uit beleggingen
€ 4.610 en bedragen de huuropbrengsten € 7.755 en de bankrente € 3.326. Voorts zijn als kosten onder meer de volgende bedragen opgevoerd: (-) afschrijving laptop € 330, (-) lonen en salarissen € 15.873, (-) algemene kosten € 256, (-) contributies en abonnementen € 824. Blijkens de balans bedraagt de lening aan [E] € 258.484. Dit betreft, naast de lening van 2005, een additioneel hypothecair krediet dat eiseres op 1 juni 2006 heeft verstrekt. Van die overeenkomst is op
12 oktober 2007 een overeenkomst opgemaakt, waarin onder meer staat vermeld dat de schuldenaar niet verplicht is tot periodieke aflossing en een rente is verschuldigd van 3% per jaar over het opgenomen bedrag. Op de balans van eiseres staat voorts de lening aan [D] tot een bedrag van € 53.500 en een lening van € 3.136 aan [F], een familielid van [B].
4.8.6 Naar het oordeel van de rechtbank is aldus op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat eiseres feitelijke werkzaamheden heeft verricht die het algemeen belang dienen of hebben gediend. Weliswaar zijn in 2003, 2004 en 2005 giften vermeld in de jaarstukken, maar eiseres heeft niet onderbouwd dat die giften daadwerkelijk en overeenkomstig haar statutaire doelstellingen zijn gedaan aan binnen het Rijk gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instellingen. Gelet op de bevindingen die staan vermeld in het rapport van het boekenonderzoek, welke bevindingen door eiseres niet zijn weersproken, kan in ieder geval een deel van de als giften vermelde uitgaven niet als zodanig worden aangemerkt, omdat daartegenover een voordeel voor [B], althans zijn onderneming [D] heeft gestaan. Naar het oordeel van de rechtbank moet uit de feitelijke werkzaamheden van eiseres zoals die blijken uit de jaarstukken van eiseres – waaronder het uitlenen van grote bedragen aan [B] ten behoeve van zijn Nederlandse of Tsjechische onderneming tegen onzakelijke voorwaarden, het uitlenen van geld aan een familielid van [B], het kopen van een auto en een laptop, het betalen van krantenabonnementen en golflidmaatschappen ten behoeve van [B] of zijn onderneming – worden afgeleid, dat nagenoeg alle werkzaamheden van eiseres gericht zijn geweest op het verrijken van [B] of zijn onderneming(en).
4.9 Eiseres heeft zich nog op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden die [B] heeft verricht niet als werkzaamheden van eiseres kunnen worden aangemerkt. Het beheer van het vermogen waarmee [B] zich volgens eiseres heeft beziggehouden staat volgens haar los van de goede doelen die eiseres nastreeft. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Wil een activiteit als een werkzaamheid van eiseres aangemerkt worden dan is niet vereist dat het bestuur - of één of meer van haar leden - deze werkzaamheden zelf verrichten. Het bestuur kan dit ook aan iemand anders opdragen. In dit geval is [B] hiervoor aangesteld, waarbij aan hem (blijkbaar) ook de bevoegdheid is gegeven om over het vermogen van eiseres te beschikken. Als gevolg daarvan kunnen de werkzaamheden die [B] voor eiseres heeft verricht als werkzaamheden van eiseres aangemerkt worden.
4.10 Anders dan eiseres heeft gesteld, volgt uit het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van
9 juli 1999 dat bij de beoordeling van de feitelijke werkzaamheden van eiseres al haar activiteiten in ogenschouw moeten worden genomen en niet alleen die activiteiten die eventueel als ten behoeve van het algemeen belang kunnen worden aangemerkt. Dit is nodig om de verhouding tussen de feitelijke werkzaamheden ten dienste van het algemeen belang en feitelijke werkzaamheden ten dienste van een particulier belang te kunnen bepalen. Uit deze verhouding kan in het geval van eiseres, zoals hiervoor is geconstateerd, worden afgeleid dat het overgrote deel van de activiteiten van eiseres was gericht op het direct of indirect dienen van het particuliere belang van [B]. Het beroep van eiseres kan dan ook niet slagen op dit punt.
4.11 Voor zover eiseres zich ten aanzien van de intrekking met terugwerkende kracht van de rangschikking als anbi heeft beroepen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die aan de intrekking in de weg zouden staan, kan dat betoog niet slagen. Van de periode 2001 tot en met 2006 zijn geen interne stukken van eiseres bekend, zoals een beleidsplan, notulen van vergaderingen of besluiten. Verder vormt het jaar 2002, zoals ook door eiseres is gesteld, een overgangsjaar waarin eiseres nog niet kon beschikken over de nalatenschap. Wel is in dat jaar [B] in dienst getreden bij eiseres. Gelet hierop, en gezien de feitelijke werkzaamheden van eiseres vanaf het moment dat zij kon beschikken over het haar nagelaten vermogen, moet het ervoor worden gehouden dat eiseres ook in 2002 niet overeenkomstig haar statutaire doelstellingen handelde, maar overeenkomstig een daarmee strijdig beleid zoals dat manifest is geworden in de jaren daarna. Eiseres wist derhalve, of had moeten weten, dat haar feitelijke werkzaamheden in strijd waren met de aan de rangschikking verbonden voorwaarde. Gelet hierop, kan eiseres aan die rangschikking dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen hebben ontleend dat zij als anbi zou worden aangemerkt ter zake van de nalatenschap van erflaatster. Verweerder heeft de rangschikking dan ook op goede gronden met terugwerkende kracht weer ingetrokken.
4.12 Uit het voorgaande volgt tevens dat verweerder ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, aangezien de feitelijke werkzaamheden van eiseres pas aan het licht zijn gekomen door de jaarrekeningen 2003 en 2004, die – in strijd met de statuten van eiseres en de aan de rangschikking verbonden voorwaarde – zijn opgesteld op 6, respectievelijk 7 februari 2007 en pas daarna aan verweerder zijn overgelegd. De feitelijke werkzaamheden van eiseres waren derhalve ten tijde van het opleggen van de aanslag niet bij verweerder bekend en hadden redelijkerwijs ook niet bij verweerder bekend kunnen zijn.
4.13 Eiseres heeft voorts gronden aangevoerd die betrekking hebben op procedures ter zake van de invordering van de onderhavige belastingaanslag en ter zake van procedures die [B] in privé betreffen. Die gronden hebben evenwel geen betrekking op onderhavige procedure en kunnen daarom aan het voorgaande niet afdoen. Hetzelfde geldt voor zover eiseres heeft gesteld dat verweerder zich niet aan de wettelijke beslistermijn heeft gehouden. Overschrijding van die termijn, hoewel laakbaar, kan aan de rechtmatigheid van noch de navorderingsaanslag noch de uitspraak op bezwaar afdoen. Overigens had eiseres een rechtsmiddel kunnen instellen tegen het uitblijven van een besluit. In de omstandigheid dat het rapport van het boekenonderzoek niet voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslag met eiseres is besproken kan, anders dan eiseres kennelijk heeft willen betogen, evenmin aanleiding worden gevonden voor gegrondverklaring van het beroep. Eiseres heeft zowel in de bezwaarprocedure als in de beroepsprocedure de gelegenheid gehad de juistheid van de in dat rapport vermelde bevindingen te betwisten, zodat niet is gebleken dat zij op dit punt in haar belangen is geschaad.
4.14 Het beroep is, gezien het vorenoverwogene, ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, en mr. M.C.G.J. van Well en mr. R.P. van Baaren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 14 september 2010
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.