ECLI:NL:RBARN:2010:BN8192

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4273
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen geluidsoverlast door vogels op basis van de APV

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 21 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten, verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast veroorzaakt door vogels van zijn buurman, [buurman]. Eiser stelde dat hij geluidsoverlast ondervond van de vogels die door [buurman] werden gehouden in een volière. Verweerder had eerder een verzoek van eiser om handhaving afgewezen, met de conclusie dat er geen sprake was van geobjectiveerde geluidsoverlast na geluidsmetingen. Eiser was het hier niet mee eens en voerde aan dat de metingen niet representatief waren en dat de geluidshinder wel degelijk overschreed wat in de Wet milieubeheer was vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van verweerder niet met de vereiste zorgvuldigheid was verricht. De rechtbank concludeerde dat de resultaten van de geluidsmetingen onvoldoende basis boden voor de conclusie dat eiser geen geluidsoverlast ondervond. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser. Tevens werd verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser, waarbij de nieuwe APV van de gemeente Druten in acht genomen diende te worden. De rechtbank benadrukte dat partijen in onderling overleg moesten proberen tot een duurzame oplossing te komen voor de geluidsoverlast.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/4273
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 21 september 2010.
inzake
[Eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, gemachtigde,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten, verweerder,
alsmede
[Buurman eiser], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
wonende te [woonplaats].
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 10 september 2009, verzonden op 16 september 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2008, verzonden op 15 juli 2008, heeft verweerder het verzoek van eiser van 19 mei 2008 om handhavend op te treden ter zake van overlast door papegaaien en andere vogels op het bij [buurman eiser] (hierna: [buurman]), zijn buurman, in gebruik zijnde perceel [adres] afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 9 juli 2008 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld. Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder het verweerschrift, wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij brief van 23 maart 2010 heeft [buurman] zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 29 maart 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Verkoijen voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E.D.T. van Zanten, werkzaam bij verweerders gemeente. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is eveneens in persoon verschenen.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld om in onderling overleg te komen tot een duurzame oplossing voor de ondervonden geluidsoverlast. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat partijen uiterlijk 1 juni 2010 de rechtbank schriftelijk laten weten welke oplossing zij samen hebben bereikt of, indien zij er op dat moment nog niet uit zijn, op welk moment zij overeenstemming verwachten te bereiken.
Bij brief van 31 mei 2010 heeft verweerder namens partijen de rechtbank laten weten dat op 28 mei 2010 tussen partijen een gesprek heeft plaatsgevonden, dat zij daarbij niet tot een duurzame oplossing zijn gekomen voor de ondervonden geluidsoverlast en dat zij het oordeel van de rechtbank afwachten.
Op respectievelijk 12 juni 2010, 21 juni 2010 en 29 juni 2010 hebben [buurman], eiser en verweerder toestemming verleend voor het achterwege laten van de behandeling van het beroep op een tweede zitting, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 8 juli 2010 gesloten.
3. Overwegingen
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren.
Eiser is woonachtig aan [adres]. Eiser is werkzaam in ploegendiensten. Naast hem, op nummer [nummer], woont [buurman]. [buurman] houdt en verkoopt vogels, waaronder kaketoes. In verband hiermee heeft [buurman] op zijn perceel een volière. Sinds juli 2009 heeft [buurman] nog 8 vogels. Bij brief van 19 mei 2008 heeft eiser verzocht om handhaving van – voor zover in dit geding van belang – het bepaalde in artikel 4.1.5b van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Druten 2005 (hierna: APV) omdat hij, naar hij stelt, geluidshinder ondervindt van de vogels. Eiser heeft bij zijn verzoek gevoegd het rapport van een akoestisch onderzoek d.d. 19 mei 2008, verricht door HMB B.V.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ten grondslag gelegd dat er – mede naar aanleiding van een gesprek met de bewoners van [adres] – een aantal vogels is verwijderd, dat op grond van deze nieuwe situatie geluidsmetingen zijn verricht en dat uit die geluidsmetingen naar voren is gekomen dat er geen sprake meer is van een geobjectiveerde vorm van geluidsoverlast. Verweerder heeft op grond hiervan geconcludeerd dat [buurman] zich heeft geconformeerd aan het bepaalde in artikel 4.1.5b van de APV, zodat er geen aanleiding meer is om handhavend op te treden.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft in dit verband aangevoerd dat hij – sinds de aanwezigheid van bepaalde soorten vogels in de volière van [buurman] – daarvan geluidsoverlast ondervindt. Voorts is eiser van mening dat de door verweerder uitgevoerde geluidsmetingen, op grond waarvan verweerder stelt dat de geluidsoverlast is afgenomen, niet representatief zijn. Er had volgens eiser vaker en langer gemeten moeten worden. Evenmin volgt uit het uitgevoerde geluidsonderzoek de wijze waarop de metingen zijn verricht. Eiser heeft verder betoogd dat, nu in de APV geen grens- of richtwaarden zijn opgenomen, aansluiting gezocht dient te worden bij de geluidsvoorschriften die zijn opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm) en het Activiteitenbesluit. Eiser concludeert dat wel degelijk sprake is van overschrijding van deze geluidsvoorschriften. Op 5 augustus 2009 is immers een Lmax van 66 dB(A) gemeten, terwijl 60 dB(A) de norm is in de Wm. Daarbij had ook nog een straffactor van 5 dB(A) moeten worden toegepast in verband met impulsgeluid c.q. schrikreacties. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat de door verweerder gevolgde procedure onduidelijk is; er is in feite tweemaal op het bezwaar beslist. Volgens eiser mag dit niet in zijn nadeel werken. Voorts heeft verweerder ten onrechte besloten de proceskosten in bezwaar, waaronder de kosten van het door hem verrichte geluidsonderzoek, niet te vergoeden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het - ten tijde van belang geldende - artikel 4.1.5b van de APV moet degene die de zorg heeft voor een dier voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
Naar aanleiding van eisers bezwaren tegen het besluit van 9 juli 2008 heeft verweerder controles verricht rondom het perceel van [buurman]. Deze controles hebben plaatsgevonden op een vijftal data in september 2008, telkens rond 11.00-11.30 uur dan wel rond 14.00-14.30 uur. Uit deze controles is naar voren gekomen dat er sprake is van omgevingsgeluid, dat er enig dan wel geen vogelgeluid (gekras of gekrijs) te horen was uit de volière van [buurman] en dat wel geluid te horen was van vogels uit de omgeving. Doordat er veel omgevingsgeluid was, zijn er toen geen geluidsmetingen verricht.
Naar aanleiding van de beslissing van 10 maart 2009, waarbij is bepaald dat nader onderzoek ter zake van geluidsoverlast zal worden verricht, heeft een toezichthouder van verweerder geluidsmetingen verricht. Deze metingen zijn verricht op 2 en 8 april 2009, 7 en 12 mei 2009 en 17, 29 en 30 juni 2009. Anders dan tijdens de eerste controles, zijn nu wel metingen verricht in de vroege ochtenduren (rond 07.00-07.30 uur) en in de vroege avonduren (16.00-18.25 uur). Uit dit geluidsonderzoek is naar voren gekomen dat de frequentie van het gekras van de vogels niet is aan te geven; dan weer krast er één dan weer meerdere, dan allemaal tegelijk, dan weer even niks. Wel wordt geconcludeerd dat het gekras van de grote volièrevogels zeer storend kan zijn als je daar iedere ochtend mee wakker wordt en dit gedurende de dag en avond bij tijd en wijle blijft horen. Gedurende de dag zijn ze meer stil dan lawaaierig, het is vooral in de ochtend dat ze lawaai maken, aldus de toezichthouder.
Vervolgens heeft verweerder een gesprek gehad met [buurman]. Naar aanleiding van dat gesprek heeft [buurman] een aantal witkuifkaketoes verwijderd. Daarop heeft verweerder bij het perceel van [buurman] opnieuw geluidsmetingen verricht. Deze metingen zijn verricht op 29 juli 2009 en op 5, 10 en 13 augustus 2009. De metingen zijn verricht in de ochtenduren (06.00-08.00 uur) en éénmaal in de vroege avonduren (17.50-18.20 uur). Uit deze metingen is naar voren gekomen dat de vogels van [buurman] (goed) te horen zijn, maar dat er ook omgevingsgeluid is en geluid van andere vogels (duiven, mussen en merels). Als er een duif in de tuin van [buurman] komt, beginnen de papagaaien en kaketoes allemaal te krijsen. De kaketoes zijn af en toe vrij luidruchtig (meting d.d. 5 augustus 2009). Volgens het resultaat van de geluidsmetingen is een Lmax geconstateerd tussen 45 en 66 dB(A). Met name het achtergrondgeluid resulteerde in een Lmax tussen 45 en 55 dB(A), het geluid van de kaketoes en de papagaaien van [buurman] leverde een Lmax op tussen 53 en 66 dB(A).
Het bestreden besluit is gebaseerd op laatstgenoemd geluidsonderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder zich in het onderhavige geval evenwel niet op de resultaten van dit onderzoek mogen baseren. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voorop staat dat het laatstgenoemde geluidsonderzoek bestaat uit slechts een viertal metingen, waarbij slechts één keer is gemeten in de vroege avonduren, een tijdstip waarop de papagaaien en kaketoes volgens eiser en [buurman] extra actief zijn. Voorts zijn de metingen verricht nadat [buurman] kennelijk enkele kaketoes heeft verwijderd. Nu onbetwist is dat [buurman] niet alleen vogels houdt maar ook in deze vogels handelt, had het op de weg van verweerder gelegen over een veel langere periode (namelijk een representatieve periode waarin vogels zijn ge- en verkocht) te meten. Verder volgt uit de resultaten van dit onderzoek dat het geluid van de papagaaien en kaketoes wel degelijk leidt tot een verhoging van het geluidsniveau. Immers, het omgevingsgeluid produceert een Lmax tussen 45 en 55 dB(A), het geluid van de vogels leidt tot een hogere Lmax. Daar komt bij dat de gemeten Lmax-waarden van het geluid van de vogels van [buurman] enkele malen de waarden overschrijden volgens de handreiking industrielawaai en vergunningverlening, bij welke handreiking verweerder bij het bestreden besluit aansluiting heeft gezocht. Ook uit de resultaten van het door eiser verrichte geluidsonderzoek door HMB B.V. kan de rechtbank in deze geen conclusies trekken nu HMB slechts op één dag omstreeks één tijdstip, te weten 9 mei 2008 rond 18.00 uur, metingen heeft verricht en deze metingen plaatsvonden terwijl de omstandigheden (hoeveelheid vogels) anders waren dan ten tijde in geding.
Gelet op het vorenoverwogene bieden de resultaten van voornoemd onderzoek onvoldoende grondslag voor de conclusie dat eiser geen geluidsoverlast ondervindt van de vogels van [buurman]. Dat betekent dat het onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht en dat het daarop gebaseerde bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert, zodat sprake is van strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Dit betekent dat hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd geen bespreking meer behoeft.
In het geval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken, waarbij aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde of vierde lid, van de Awb de rechtsgevolgen in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien dan wel om met toepassing van artikel 8:80a, eerste lid, in samenhang met artikel 8:51a van de Awb tussenuitspraak te doen.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Immers, met ingang van 1 januari 2010 is de – in dit geschil van toepassing zijnde – APV ingetrokken en is de APV 2010 van de gemeente Druten (hierna: APV 2010) van kracht geworden. In de APV 2010 is artikel 4.1.5b vervallen. Wel bevat de APV 2010 de bepaling dat het verboden is om buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt (artikel 4.1.5 APV 2010). Verweerder dient zich dan ook eerst af te vragen of hij op grond van deze bepaling bevoegd is om handhavend op te treden in een situatie als de onderhavige.
Het voorgaande betekent dat het op de weg van verweerder ligt een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van eiser tegen het besluit van 9 juli 2008. Partijen wordt - met het oog op hetgeen hiervoor is weergegeven - in overweging gegeven om opnieuw in onderling overleg te komen tot een duurzame oplossing voor de ondervonden geluidsoverlast. In dit verband overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiser ploegendiensten draait, niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat hij overdag (bijvoorbeeld tussen 08.00-18.00 uur) geen enkel (vogel)geluid hoeft te dulden. Feit is immers dat hij in een drukke woonwijk woont, waar veel mensen op een klein gebied met elkaar samenleven en waarlangs ook een (drukke) doorgaande weg (Van Heemstraweg) is gelegen, en dat dientengevolge overdag nu eenmaal meer geluid te horen zal zijn dan ’s avonds en ’s nachts.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiser om vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen. Dit betekent dat de rechtbank thans eisers grond, inhoudende dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de proceskosten in bezwaar - waaronder de kosten van het door hem verrichte geluidsonderzoek - te vergoeden, zal passeren.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt beroepschrift en 1 punt verschijnen ter zitting). Verder komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking de door eiser geclaimde reiskosten, welke op basis van de kosten van openbaar vervoer tweede klasse zijn begroot op € 16,22. De door eiser geclaimde overige kosten (kosten van het geluidsonderzoek door HMB B.V. ten bedrage van € 879,45) komen thans niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten niet zijn gemaakt in verband met de behandeling van het beroep, zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 890,22;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, als voorzitter, S.W. van Osch-Leysma en J.A. van Schagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 21 september 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 21 september 2010.