RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/312
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 22 juli 2010.
[Eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. T.J.C. Bueters,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 22 december 2009.
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft verweerder de bijzondere bijstand in de vorm van een maandelijkse bijdrage van € 11 in de premie voor de collectieve ziektekostenverzekering voor minima (CZM) met ingang van 1 februari 2009 beëindigd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 17 februari 2009 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is gevoegd behandeld met het beroep in de zaak met registratienummer
AWB 10/313 ter zitting van de rechtbank van 23 juni 2010. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. T.J.C. Bueters. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.M. Geurts, werkzaam bij verweerders gemeente. Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken weer gesplitst.
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering. Tot 1 januari 2009 was eiseres voor ziektekosten verzekerd via de CZM. Vanaf 1 januari 2009 is eiseres verzekerd bij zorgverzekeraar Fortis. Bij besluiten van 19 januari en 18 maart 2010 heeft eiseres voor het jaar 2009 bijzondere bijstand, bestaande uit een maandelijkse tegemoetkoming in de kosten van de premie voor de aanvullende ziektekostenverzekering, toegekend gekregen.
Aan het bestreden besluit ligt, gelet op het advies van de commissie bezwaarschriften WWB, het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiseres, conform de gemeentelijke beleidsregels, geen aanspraak meer heeft op de maandelijkse bijdrage van € 11, aangezien zij om haar moverende redenen met ingang van 1 januari 2009 de CZM heeft opgezegd. Gelet op alle beschikbare informatie over de CZM, mag er van uit worden gegaan dat eiseres voldoende op de hoogte was dan wel kon zijn over de gevolgen van de overstap naar een andere verzekeraar, aldus verweerder. Verder heeft eiseres onvoldoende aangetoond dat verweerder onvolledig is geweest met het verstrekken van informatie ter zake. Tot slot heeft verweerder geen aanleiding gezien om ingevolge artikel 4:84 van de Awb van het beleid af te wijken.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat zij vanwege het uitblijven van een adequate behandeling van haar eerdere aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van fysiotherapie noodgedwongen met ingang van 1 januari 2009 een andere ziektekostenverzekering heeft moeten afsluiten. Daardoor mist eiseres niet alleen de maandelijkse vergoeding van € 11, maar is de premie van de particuliere verzekering bij Fortis ook nog eens € 36 per maand duurder. Volgens eiseres profiteert de gemeente van haar overstap naar een andere verzekering, omdat laatstgenoemde een uitgebreidere dekking biedt. Voorts stelt eiseres dat verweerder haar ten tijde van het overstappen naar een andere verzekeraar niet juist heeft voorgelicht, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Verder voert eiseres aan dat verweerders beleid in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Mensen met een andere verzekering zouden – gezien het recht van vrije keuze voor een verzekeraar – gelijk moeten worden behandeld. Tevens beroept eiseres zich op het vertrouwensbeginsel, aangezien verweerder haar in het voorgaande jaar immers ook bijzondere bijstand, bestaande uit een vergoeding van de extra premies van haar aanvullende verzekering, heeft toegekend. In dit verband verwijst eiseres naar het besluit van verweerder van 22 september 2008.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel kan, in afwijking van het eerste lid, bijzondere bijstand ook aan een persoon worden verleend in de vorm van een collectieve aanvullende verzekering zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de kosten van die verzekering ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn.
Verweerder heeft in het kader van zijn bevoegdheid op grond van artikel 35, zesde lid, van de Wwb beleid ontwikkeld ten aanzien van de verlening van bijzondere bijstand ten behoeve van de CZM. In dit beleid is – voor zover hier van belang – opgenomen dat verweerder de CZM in 2009 aanbiedt voor belanghebbenden met een inkomen van maximaal 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Verweerder verstrekt per deelnemer een bijdrage in de premie tot een bedrag van € 11 per maand. Daarbij geldt als voorwaarde dat de CZM wordt voortgezet met ziektekostenverzekeraars VGZ en CZ.
De rechtbank stelt vast dat verweerder overeenkomstig dit beleid heeft beslist. Eiseres heeft de aanvaardbaarheid van dit beleid niet bestreden. Evenwel, anders dan eiseres van mening is, kan zij voor het jaar 2009 aan voornoemd beleid van verweerder geen aanspraak op een maandelijkse vergoeding van € 11 ontlenen, nu zij met ingang van 1 januari 2009 niet langer is aangesloten bij de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering, maar zij zich individueel heeft verzekerd bij zorgverzekeraar Fortis. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee vast komen te staan dat niet is voldaan aan de voorwaarde om op grond van het door verweerder gehanteerde beleid voor verlening van bijzondere bijstand in de vorm van de maandelijkse bijdrage van € 11 in aanmerking te komen. De – ter zitting naar voren gebrachte – stelling van eiseres dat het beleid slechts vereist dat een standaard aanvullende ziektekostenverzekering (inclusief tandheelkunde) moet zijn afgesloten mist gelet op de letterlijke tekst van (het opschrift van) het beleid feitelijke grondslag.
Voorts ziet de rechtbank in hetgeen eiseres overigens naar voren heeft gebracht geen bijzondere omstandigheden, te weten individuele omstandigheden met een zeer uitzonderlijk karakter, op grond waarvan verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van het beleid had moeten afwijken. De stelling van eiseres dat het op de weg van verweerder had gelegen om haar in te lichten over de gevolgen van de overstap naar een andere verzekeraar, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het behoort immers tot de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om zich ter zake te laten informeren. Daar komt nog bij dat – zoals ter zitting is gebleken – het toepasselijke beleid van verweerder op de gemeentelijke website kenbaar is gemaakt.
Eiseres heeft nog aangevoerd dat verweerders beleid in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de maandelijkse bijdrage wel aan inwoners van de gemeente Wijchen met een laag inkomen, die collectief via de CZM zijn verzekerd, wordt verstrekt. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel kan naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet slagen, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Eiseres, die individueel aanvullend is verzekerd, is immers niet te vergelijken met inwoners van de gemeente Wijchen, die in 2009 hebben deelgenomen aan de CZM.
Het door eiseres gedane beroep op het vertrouwensbeginsel, kan evenmin slagen. Daartoe overweegt de rechtbank dat aan een eerder genomen besluit tot verlening van bijzondere bijstand voor vergelijkbare kosten – wat hier ook van zij – eiseres niet een rechtens te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat die kosten ook in de toekomst (telkens) worden vergoed, zeker niet nu per 1 januari 2009 een – voor onderhavige kosten relevante – wijziging in de omstandigheden van eiseres heeft voorgedaan.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan zijn beleid. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat verweerder in het geval van eiseres daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder ook heeft onderzocht of eiseres mogelijk op grond van het bepaalde in artikel 35, eerste lid, van de Wwb recht heeft op bijzondere bijstand voor onderhavige kosten. In dit verband zijn van belang de besluiten van verweerder van 19 januari en 18 maart 2010. Uit deze besluiten en uit de - door verweerders gemachtigde ter zitting gegeven - toelichting leidt de rechtbank af dat eiseres in 2009 bijzondere bijstand, bestaande uit een maandelijkse tegemoetkoming van € 19,79 in de kosten van de premie voor de aanvullende ziektekostenverzekering bij Fortis, heeft ontvangen. Hoewel niet letterlijk in deze besluiten is weergegeven, gaat de rechtbank er vanuit dat toekenning van die bijzondere bijstand is gebaseerd op het bepaalde in artikel 35, eerste lid, van de Wwb. Dat betekent dat eiseres ook in 2009 bijzondere bijstand heeft ontvangen, bestaande uit een tegemoetkoming in de kosten van de premie voor de aanvullende ziektekostenverzekering. De rechtbank kan de claim van eiseres, dat zij daarnaast nog aanspraak zou maken op bijzondere bijstand ingevolge het bepaalde in artikel 35, zesde lid, van de Wwb in samenhang met verweerders beleid, dan ook niet volgen.
In hetgeen overigens door eiseres naar voren is gebracht, ziet de rechtbank geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M.B. van Eeten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 22 juli 2010.