RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/3883
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 9 september 2010.
de besloten vennootschap Compaxo Vlees Zevenaar B.V., eiseres,
statutair gevestigd te Zevenaar, vertegenwoordigd door mr. R. van Rees, advocaat te Gouda,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 augustus 2009.
Bij besluit van 23 maart 2007 heeft verweerder het verzoek van eiseres om verstrekking van informatie over de baanbezetting bij het bedrijf van eiseres ten opzichte van andere slachterijen afgewezen.
Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 21 mei 2008, LJN: BD2917, is het daartegen door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard, het laatstgenoemd besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft verweerder bij besluit van 21 november 2008 het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard en het besluit van 23 maart 2007 herroepen in die zin dat de door eiseres gevraagde gegevens openbaar gemaakt worden.
Eiseres heeft daarop gereageerd bij brief aan verweerder van 22 december 2008.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, naar aanleiding van deze brief, het besluit van 21 november 2008 heroverwogen.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder het verweerschrift, wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 15 juni 2010. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door [naam], directeur, en [naam], kwaliteitsmedewerker, bijgestaan door mr. Van Rees voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. M.C.S. van Gestel en C.A.M. Huijbertsen, beiden werkzaam bij verweerders ministerie.
3.1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de brief van eiseres van 22 december 2008 voor hem aanleiding heeft gevormd het besluit van 21 november 2008 te heroverwegen voor zover het gaat om openbaarmaking van de gegevens waarvan eiseres in genoemde brief heeft gesteld dat ze niet bij het besluit van 21 november 2008 openbaar zijn gemaakt.
3.2 Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Op de door haar aangevoerde gronden zal de rechtbank, waar nodig, in het navolgende ingaan.
Periode waarop het verzoek betrekking heeft
3.3 De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag wat de periode is waarop het verzoek om informatie betrekking heeft.
In het besluit van 23 maart 2007 wordt melding gemaakt van de intrekking door eiseres van het verzoek van 21 september 2004 en een wederom ingediend verzoek van 17 november 2006. Sinds de civiele procedure in kort geding tussen partijen heeft eiseres evenwel uitdrukkelijk ontkend het verzoek uit 2004 te hebben ingetrokken. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er geen stukken zijn van de intrekking en het verzoek uit 2006 en hij daarom het standpunt van eiseres op dit punt te onderschrijft. Gelet daarop houdt de rechtbank het ervoor dat enkel het verzoek van 21 september 2004 voorligt.
In de regel kan een verzoek om openbaarmaking alleen betrekking hebben op bestaande gegevens, in dit geval dus tot en met 21 september 2004. Echter, anders dan verweerder heeft betoogd, kan dit naar het oordeel van de rechtbank eiseres thans niet worden tegengeworpen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Reeds in haar bezwaarschrift van 3 mei 2007 heeft eiseres aangegeven dat haar verzoek betrekking heeft op gegevens voor de gehele bezwaarperiode tot het moment dat de BV Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) de keuringswerkzaamheden heeft overgenomen, zijnde 1 januari 2006. Eiseres heeft in de daaropvolgende stukken van haar kant steeds nadrukkelijk dit standpunt ingenomen. Verweerder sluit in het besluit van 28 augustus 2007 ook aan bij deze door eiseres gelegde cesuur. Bovendien zijn bij het besluit van 21 november 2008 door verweerder stukken openbaar gemaakt van na de datum van het verzoek, namelijk over de periode van 22 september 2004 tot en met 8 november 2004. De rechtbank constateert dat verweerder niet eerder dan in zijn verweerschrift van 24 november 2009 het standpunt heeft ingenomen dat de periode waarop het verzoek betrekking heeft, is beperkt tot de datum van het verzoek. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder kennelijk steeds heeft besloten over de periode tot 1 januari 2006, zodat dit de in dit geding te beoordelen periode is.
Ten aanzien van het besluit van 21 november 2008
3.4 Zoals nader geconcretiseerd in het bezwaarschrift van 3 mei 2007 heeft het verzoek van eiseres betrekking op de kwantitatieve baanbezetting door dierenartsen en keurmeesters van de toenmalige Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) bij vergelijkbare varkensslachterijen, te weten Gosschalk te Epe, Hilckmann te Nijmegen, Dumeco te Apeldoorn en Dumeco te Helmond.
3.5 In de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank van 21 mei 2008 is geoordeeld dat verweerders weigering tot openbaarmaking van de door eiseres gevraagde informatie, zoals deze was neergelegd in het besluit van 28 augustus 2007, niet voldoet aan het motiveringsvereiste van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft het niet uitgesloten geacht dat verweerder in voldoende mate aan eiseres’ verzoek om openbaarmaking tegemoet kan komen door de bij hem aanwezige gegevens omtrent de relatieve baanbezetting bij eiseres en andere bedrijven openbaar te maken.
3.6 De rechtbank constateert dat verweerder met het besluit van 21 november 2008 – dat hier niet in geding is – niet volledig heeft beslist op het verzoek van eiseres. Zoals ook door eiseres is aangegeven in haar brief van 22 december 2008 is hierbij namelijk (1) niet ingegaan op de gevraagde gegevens omtrent de bezettingsgraad van de keuringsmedewerkers bij twee van de vier slachterijen en is (2) de periode van gegevensverstrekking beperkt tot 8 november 2004. Dit betekent dat het besluit van 21 november 2008 een onvolledig besluit was. Met haar brief van 22 december 2008 heeft eiseres verweerder op deze omissie gewezen, althans eiseres beoogde met deze brief kennelijk alsnog een besluit te verkrijgen op de hierboven door haar aangegeven punten.
Verweerder heeft hieraan gevolg gegeven en het geconstateerde verzuim met het bestreden besluit – zijnde een aanvullend besluit – hersteld. Daartegen heeft eiseres tijdig beroep ingesteld.
Ten aanzien van het bestreden besluit
3.7 Verweerder heeft naar aanleiding van deze brief van 22 december 2008 een onderzoek ingesteld naar de ontbrekende gegevens bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA), waar de voormalige RVV per 1 januari 2006 in was opgegaan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de VWA niet beschikt over baanbezettingsgegevens anders dan de gegevens die reeds bij het besluit van 21 november 2008 zijn openbaar gemaakt. Verweerder heeft aangevoerd dat, om tot de door eiseres verzochte gegevens te komen, er een grootschalige bewerking zou moeten plaatsvinden van gegevens over de vleesverwerkende sector waarover de VWA wel beschikt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij tot een dergelijke handeling ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet gehouden is.
In het verweerschrift van 24 november 2009 heeft verweerder daaraan toegevoegd dat de bij het besluit van 21 november 2008 openbaar gemaakte overzichten van cijfermatige baanbezettingsgegevens destijds zijn opgesteld door een medewerker van de RVV en het resultaat zijn van verrichte berekeningen op grond van verschillende informatiestromen van een aantal slachtbedrijven. Deze informatiestromen bestonden uit de gegevens van het factureringssysteem en van het planningssysteem en uit navraag bij de medewerkers van de RVV over de gedraaide diensten. Wegens gebrek aan informatie over de baanbezetting in het verleden, zijn de lijsten niet volledig. Hierbij speelt een rol dat in deze periode bij twee van de vier slachterijen al pilots waren gestart om te onderzoeken hoe de keurmeesterswerkzaamheden door de privaatrechtelijke organisatie KDS moesten worden uitgevoerd. Verweerder heeft hierbij voorts uiteengezet dat uiteenlopende werkzaamheden op eenzelfde code “post mortem” werden geschreven in het factureringssysteem, zodat aan de hand van de gegevens uit het factureringssysteem evenmin informatie over de baanbezettingsgegevens per bedrijf kan worden afgeleid, en dat bij de samenvoeging van de RVV en de Keuringsdienst van Waren tot de VWA veel gegevens zijn vernietigd of verloren gegaan.
Verweerder heeft tot slot bestreden dat hij met de gegevens waarover hij in het besluit van 23 maart 2007 heeft gesteld te beschikken, heeft gedoeld op meer of andere gegevens dan de naar aanleiding van het verzoek van eiseres door de medewerker van de RVV opgestelde overzichten.
3.8 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het vorenstaande op overtuigende wijze uiteengezet dat er geen gegevens bij hem voorhanden zijn over de bezettingsgraad van de keuringsmedewerkers bij twee van de vier slachterijen in de periode tot 8 november 2004 en de kwantitatieve baanbezetting bij de door eiseres genoemde bedrijven over de periode na die datum.
3.9 Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) – zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 26 april 2006, LJN: AW3998 – dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet geslaagd dit aannemelijk te maken. De enkele stelling dat het niet anders kan dan dat verweerder beschikt over een administratie waarin de gevraagde gegevens staan, is daartoe – in het licht van hetgeen verweerder heeft aangevoerd – onvoldoende. Gelet op verweerders uiteenzetting over onder de meer de wijze van administreren bij de voormalige RVV, is de stelling van eiseres dat de door haar gevraagde gegevens zonder meer af te leiden zijn uit de facturenadministratie, voldoende weerlegd.
Het ter zitting gevoerde betoog van eiseres dat, gelet op de uit de Archiefwet voortvloeiende bewaarplicht, de gevraagde gegevens zich bij verweerder moeten bevinden, kan – wat daar ook van zij – eiseres evenmin baten, nu dit niet afdoet aan de vaststelling dat verweerder niet, althans niet meer, over deze gegevens beschikt. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat uit de Wob geen verplichting voor bestuursorganen om gegevens te vergaren, dan wel het bewerken of opstellen van documenten kan worden afgeleid. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 16 april 2003, LJN: AF7374, en van 2 maart 2005, LJN: AS8433.
3.10 Tot slot dient het door eiseres gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel te worden verworpen. Eiseres heeft geen concrete gevallen genoemd die in dit opzicht – het verzoek om baanbezettingsgegevens – met haar geval vergelijkbaar zouden zijn. Reeds daarom is niet gebleken dat verweerder rechtens gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld.
Conclusie
3.11 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen en betogen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, als voorzitter, mr. D.J. Post en mr. J.A. van Schagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 9 september 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 9 september 2010.