RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 09/5079 en 09/5080
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 10 september 2010.
1. [eiseres], eiseres
2. [eiseres], eiseres
3. [eiseres], eiseres, en
4. [eiseres], eiser,
allen wonende te Nijmegen,
5. [Vereniging van eigenaren], eiseres, statutair gevestigd te Nijmegen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J. de Roos, advocaat te Nijmegen,
de gemeente Nijmegen, partij ex artikel 8:26 van de Awb,
eveneens vertegenwoordigd door mr. J. de Roos, advocaat te Nijmegen.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 november 2009.
Bij besluit van 24 juli 2009 heeft verweerder aan de gemeente Nijmegen, vergunninghouder, kapvergunning verleend voor de kap van 84 bomen, te weten 54 haagbeuken en 30 paardenkastanjes, staande aan de Van Schaeck Mathonsingel.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen door eisers sub 1 tot en met 4 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd, respectievelijk het daartegen door eiseres sub 5 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers sub 1 tot en met 4 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer 09/5079.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres sub 5 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer 09/5080.
Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder het verweerschrift, wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 15 juni 2010. Aldaar is verschenen eiseres sub 1, bijgestaan door drs. A.W.G. van Bergen. Beiden vertegenwoordigden tevens eisers sub 3 en 4. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigd door mr. De Roos voornoemd en mr. drs. A.J.C. van der Heijden, werkzaam bij verweerders gemeente. Namens vergunninghouder zijn verschenen E.P.Q. Leijenaar en W.G. Fijten.
Aan het slot van die behandeling heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak met procedurenummer 09/5080 geschorst, teneinde eiseres sub 5 in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat namens haar bevoegdelijk beroep is ingesteld, dan wel het verzuim te herstellen.
Namens eiseres sub 5 is een reactie ingezonden en zij heeft in dat verband stukken overgelegd.
Verweerder heeft daarop gereageerd.
Door eisers sub 3 en 4 zijn stukken overgelegd nadat ter zitting het onderzoek in de zaak met procedurenummer 09/5079 was gesloten.
De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien op 20 juli 2010 het onderzoek in deze zaak te heropenen en heeft verweerder gelast op deze stukken te reageren.
Verweerder heeft daaraan gevolg gegeven en de rechtbank een reactie doen toekomen.
Met toestemming van alle partijen heeft de meervoudige kamer van de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek in beide zaken gesloten.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen van eisers sub 3 en 4
3.1 Verweerder heeft betoogd dat het beroep van eisers sub 3 en 4 niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. In de eerste plaats heeft verweerder daartoe ter zitting aangevoerd dat zij geen bezwaar hebben gemaakt. Voorts heeft verweerder zich daartoe op het standpunt gesteld dat eisers sub 3 en 4 beroep hebben ingesteld tegen een beslissing op bezwaar die niet aan hen is gericht.
3.2 Eisers sub 3 en 4 hebben uit eigener beweging stukken aan de rechtbank overgelegd waaruit blijkt dat zij wél bezwaar hebben gemaakt tegen de in geding zijnde kapvergunning. De rechtbank wijst verweerder er hierbij op dat de door eisers sub 3 en 4 overgelegde stukken behoren tot de stukken die hij ingevolge artikel 8:42, eerste lid, van de Awb verplicht was aan de rechtbank te zenden.
De rechtbank volgt verweerder niet in diens standpunt over de ontvankelijkheid van eisers sub 3 en 4. Uit de bewoordingen van het beroepschrift – in het bijzonder de pagina waarop de handtekeningen van eisers sub 3 en 4 zijn geplaatst – blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende tegen welke besluit het beroep is gericht, zodat voldaan is aan het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Het beroep van eisers sub 3 en 4 is derhalve ontvankelijk.
Ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres sub 5
3.3 Verweerder heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres sub 5 het standpunt ten grondslag gelegd dat zij geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is bij het besluit van 24 juli 2009, omdat aan de statuten van eiseres sub 5 geen belang kan worden ontleend dat in verband is te brengen met de kap van de bomen aan de singel en evenmin in de statuten is opgenomen dat eiseres een dergelijk belang behartigt door het maken van bezwaar. Voorts is niet gebleken dat de voorzitter de bevoegdheid heeft tot het indienen van een bezwaarschrift tegen een bestuursrechtelijk besluit, aldus verweerder.
3.4 De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) meermalen heeft overwogen – zie onder meer haar uitspraken van 5 maart 2008, LJN: BC5800, 17 december 2008, LJN: BG7164, en 14 april 2010, LJN: BM1060 – komt een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. In geval van een splitsing in appartementsrechten als bedoeld in titel 9 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is ingevolge artikel 112 voorzien in de verplichting tot oprichting van een vereniging van eigenaars die ten doel heeft het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaars. Hieruit volgt dat, ook indien dit niet uitdrukkelijk in de statuten is vermeld, een vereniging van eigenaars uit haar aard in beginsel opkomt voor de gemeenschappelijke belangen van de eigenaars. In voorliggend geval is niet gebleken dat eiseres sub 5 in bezwaar niet is opgekomen voor het gemeenschappelijk belang van haar leden. In aanmerking genomen dat de appartementen die de leden in eigendom hebben gesitueerd zijn aan de Van Schaeck Mathonsingel te Nijmegen en niet gebleken is dat vanuit deze appartementen geen zicht bestaat op de bomen, dient eiseres sub 5 derhalve te worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 24 juli 2009. Dit leidt ertoe dat het bezwaar van eiseres sub 5 door verweerder ten onrechte op deze grond niet-ontvankelijk is verklaard.
3.5 Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan een bezwaar niet ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Het bezwaarschrift is namens het bestuur en de leden van eiseres sub 5 ondertekend door de voorzitter. De eis van ondertekening van het bezwaarschrift brengt met zich dat het bezwaarschrift de handtekening(en) van bestuurder(s) van de rechtspersoon moet dragen die ingevolge de wet en de statuten zijn vereist voor vertegenwoordiging.
Artikel 6:6 van de Awb bevat een bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren als niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep. Daargelaten of aan bovenvermelde eis van ondertekening in dit geval was voldaan, kan van de in artikel 6:6 van de Awb neergelegde bevoegdheid evenwel alleen gebruik worden gemaakt indien de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de ABRvS van 18 juni 2008, LJN: BD5069.
Uit de door verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt niet dat eiseres sub 5 in de gelegenheid is gesteld het geconstateerde verzuim in de ondertekening van het bezwaarschrift te herstellen. Gelet hierop heeft verweerder in de door hem aangenomen niet gebleken bevoegdheid van de voorzitter om namens eiseres sub 5 bezwaar te maken evenmin aanleiding mogen zien het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van verweerder met betrekking tot de kapvergunning
3.6 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de onderhavige kapvergunning is aangevraagd in verband met de bouw van een parkeergarage onder de Van Schaeck Mathonsingel, daar gebleken is dat de kap van de bomen noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de parkeergarage. Verweerder heeft het belang van behoud van de bomen afgewogen tegen de belangen die met de uitvoering van dit project gemoeid zijn en laatstgenoemde belangen zwaarder laten wegen. Hierbij heeft verweerder gewezen op de parkeerdruk aan de zuidwestkant van het centrum en de gewenste opwaardering van de Van Schaeck Mathonsingel en Nassausingel als stadsentree.
Voorts heeft verweerder gewezen op zijn bomenbeleid dat ertoe strekt dat bij de kap van bomen die de hoofdbomenstructuur vormen, zoals de in geding zijnde bomen, de plicht tot compensatie geldt. Dit houdt onder meer in dat voor elke gekapte boom ten minste één nieuwe boom wordt aangeplant en wel zo dicht mogelijk bij de plek waar de oorspronkelijke boom stond.
Regelgeving
3.7 Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college een houtopstand te kappen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.4.3a van de APV kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de vitaliteit van de houtopstand.
Beleid
3.8 Verweerder heeft met het oog op de uitoefening van deze discretionaire bevoegdheid een gemeentelijk beleid vastgesteld, dat is neergelegd in de notitie “Handboek Stadsbomen, Het groene kapitaal van Nijmegen” van november 20 januari 2009 (hierna: het Handboek).
In het Handboek is ten aanzien van de afweging van het boombelang ten opzichte van het maatschappelijke belang onder meer vermeld dat bomen in veel gevallen een meervoudige waarde of functie vertegenwoordigen: een beeldwaarde, ecologische waarde, verkeersgeleiding etc. Daarmee vertegenwoordigen bomen een maatschappelijk belang. Om deze reden wordt in de beoordeling voor een kapvergunningsaanvraag een afweging gemaakt tussen het maatschappelijke belang van de boom ten opzichte van het belang van de aanvrager. Bepalend voor beoordeling van een kapvergunningsaanvraag bij ruimtelijke ontwikkelingen is de vraag of de betreffende boom onderdeel is van de hoofdboomstructuur of de buurtbomen. Ten aanzien van de Hoofdboomstructuur wordt gestreefd naar compleetheid en gaafheid. Voor aantasting van de hoofdboomstructuur dient altijd sprake te zijn van een maatschappelijk belang voor de ruimtelijke ontwikkeling én dient deze in verhouding te staan tot de aantasting van de hoofdboomstructuur.
Ten aanzien van de ongegrondverklaring van de bezwaren van eisers sub 1 tot en met 4
3.9 Op de door eisers sub 1 tot en met 4 tegen het bestreden besluit aangevoerde gronden zal de rechtbank hierna, waar nodig, nader ingaan.
3.10 De rechtbank stelt voorop dat, gelet op het bepaalde in de APV, een kapvergunning niet mag worden geweigerd vanwege het ontbreken van een ontheffing van de Flora en faunawet (vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2005, LJN: AT8772). Hetgeen eisers in dit verband hebben aangevoerd, gaat dan ook het toetsingskader dat van toepassing is bij het besluit omtrent de verlening van de kapvergunning te buiten.
3.11 Eisers hebben, samengevat weergegeven, betoogd dat de bouwvergunning in verband waarmee de kap van de bomen is vergund nog niet is verleend, zodat aan de kapvergunning de voorwaarde verbonden had moeten worden dat hiervan geen gebruik mag worden gemaakt, totdat de ten behoeve van de parkeergarage verleende bouwvergunning onherroepelijk is geworden.
Dit betoog faalt. Aan de kapvergunning is bij het bestreden besluit het voorschrift verbonden dat er geen gebruik wordt gemaakt van de vergunning tot twee weken nadat de bouwvergunning is verleend. De rechtbank overweegt dat verweerder met deze voorwaarde aan belanghebbenden de gelegenheid heeft geboden te voorkomen dat onmiddellijk tot het kappen van de desbetreffende bomen mag worden overgegaan zodra de bouwvergunning is verleend. Hoewel bezwaar of beroep de werking van een bouwvergunning niet schorst, kan daartoe evenwel een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gesteld dat de daartoe gegeven termijn onredelijk kort is, waarbij wordt aangetekend dat ter zitting namens verweerder de toezegging is gedaan dat zal worden gewacht met het kappen van de bomen indien er tijdens de termijn voor het maken van bezwaar tegen de bouwvergunning daartegen bezwaar wordt gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan.
3.12 Verder is aangevoerd dat door verweerder niet is aangetoond dat het noodzakelijk is alle bomen waarvoor kapvergunning is verleend, te kappen.
Vastgesteld wordt dat bij de aanvraag om kapvergunning tekeningen zijn gevoegd van de te realiseren parkeergarage en de in verband daarmee aan te leggen esplanade. Op grond van deze tekeningen dienen alle bomen waarvoor kapvergunning is verleend te worden gekapt ten behoeve van de realisatie van dit bouwplan.
Gelet hierop en nu eisers hun stelling op dit punt niet hebben onderbouwd, ziet de rechtbank hierin geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de kapvergunning te verlenen voor alle in geding zijnde bomen.
3.13 De rechtbank is van oordeel dat verweerder de plannen voor de parkeergarage en herinrichting van de Van Schaeck Mathonsingel in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven het behoud van de bomen. Daartoe wordt overwogen dat verweerder ten aanzien van het belang van de parkeergarage heeft gewezen op de parkeerdruk aan de zuidwestkant van het centrum en het besluit dat de nabijgelegen Nassausingel parkeervrij wordt teneinde deze ook een groene inrichting te geven. Daarnaast is de kapvergunning verleend onder het voorschrift dat moet worden voldaan aan het opgestelde compensatieplan dat voorziet in de vervanging van de bomen, waardoor de beeldbepalende (laan)structuur gehandhaafd blijft.
Conclusie
3.14 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde kapvergunning te verlenen. De stellingen en betogen van eisers sub 1 tot en met 4 tegen het bestreden besluit treffen geen doel. Hun beroepen dienen dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.15 De rechtbank komt voorts op grond van de rechtsoverwegingen 3.3 tot en met 3.5 tot de slotsom dat verweerder in strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb het bezwaar van eiseres sub 5 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank zal daarom het beroep van eiseres sub 5 gegrond verklaren en het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiseres sub 5 tegen het besluit van 24 juli 2009 niet-ontvankelijk is verklaard, vernietigen.
Finale geschilbeslechting
3.16 Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheid van finale beslechting van het geschil te onderzoeken.
3.17 De rechtbank constateert dat de gronden die eiseres sub 5 in bezwaar en beroep tegen de kapvergunning naar voren heeft gebracht niet andersluidend zijn dan de hierboven besproken beroepsgronden van eisers sub 1 tot en met 4.
Gelet hierop en op het in 3.14 overwogene ziet de rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiseres sub 5 tegen het besluit van verweerder van 24 juli 2009 ongegrond te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Slotoverwegingen
3.18 Nu niet gebleken is van door eiseres sub 5 gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
I. verklaart het beroep van eisers sub 1 tot en met 4 ongegrond;
II. verklaart het beroep van eiseres sub 5 gegrond;
III. vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiseres sub 5 tegen het besluit van 24 juli 2009 niet ontvankelijk is verklaard;
IV. verklaart het bezwaar van eiseres sub 5 tegen het besluit van 24 juli 2009 ongegrond;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
VI. bepaalt voorts dat verweerder het door eiseres sub 5 betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.J.M. Besselink, als voorzitter, mr. W.F. Bijloo en mr. J.A. van Schagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 10 september 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 10 september 2010.