ECLI:NL:RBARN:2010:BN4414

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2744
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een inburgeringsvoorziening op grond van de Wet inburgering in afwijking van een door de vreemdeling geaccepteerd aanbod

In deze zaak gaat het om de vaststelling van een inburgeringsvoorziening door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, in het kader van de Wet inburgering. Eiseres, een vreemdeling met rechtmatig verblijf, had een onderwijsovereenkomst met ROC Nijmegen ondertekend en een inburgeringsplan geaccepteerd. Dit aanbod was gericht op het staatsexamen Nederlands als tweede taal II (NT2-II). Echter, het college stelde bij besluit van 5 november 2008 een inburgeringsvoorziening vast die afweek van het door eiseres geaccepteerde aanbod, door ook een inburgeringsexamen op te leggen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze wijziging, omdat zij vreesde dat het lesprogramma niet overeenkwam met haar geaccepteerde aanbod.

De rechtbank oordeelde dat het college in strijd had gehandeld met de wet door een inburgeringsvoorziening vast te stellen die niet overeenkwam met het geaccepteerde aanbod van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het besluit van 5 november 2008 te herroepen voor zover het de verplichting tot deelname aan het inburgeringsexamen vóór 5 februari 2010 betrof. De rechtbank bepaalde dat het besluit van 5 november 2008 voor het overige in stand bleef en dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 150 vergoed diende te worden.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Wet inburgering en de rechten van vreemdelingen die inburgeringsplichtig zijn. De rechtbank heeft de zaak zelf in de plaats van het vernietigde besluit voorzien, wat betekent dat de oorspronkelijke afspraken tussen eiseres en het college weer van kracht zijn. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 augustus 2010, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/2744
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 3 augustus 2010
inzake
[eiseres], eiseres,
wonende te [plaats], vertegenwoordigd door [partner],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 juni 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2008 heeft verweerder voor eiseres een voorziening op grond van de Wet inburgering (Wi) vastgesteld.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de bij besluit van 5 november 2008 vastgestelde voorziening gewijzigd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 23 juni 2010. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar partner, [partner]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J. Bloemena.
3. Overwegingen
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wi, zoals deze wet luidde ten tijde van het bestreden besluit, is inburgeringsplichtig de vreemdeling met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 die anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wi verwerft de inburgeringsplichtige mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving. Hij draagt er zorg voor dat hij het inburgeringsexamen behaalt binnen drieënhalf jaar, indien hij het op grond van artikel 16 van de Vreemdelingenwet 2000 vastgestelde basisexamen inburgering heeft behaald.
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit inburgering, is niet inburgeringsplichtig degene die beschikt over een diploma staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, van de Wet Educatie en beroepsonderwijs.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wi, voor zover hier van belang, biedt het college in ieder geval aan de in dat artikellid genoemde inburgeringsplichtingen een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 22, eerste lid van de Wi, stelt het college de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening vast, nadat de inburgeringsplichtige een door het college aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening heeft aanvaard.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de ten tijde van het bestreden besluit geldende Verordening Inburgering 2007 (hierna: de Verordening) stemt het college de inburgeringsvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.
Op grond van het vierde lid kan het college een inburgeringsvoorziening aanbieden die afhankelijk van de capaciteiten van de inburgeringsplichtige ofwel gericht is op het inburgeringsexamen ofwel op het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II.
In artikel 7 van de Verordening is bepaald dat wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod tot een inburgeringsvoorziening aanvaardt, het college binnen 2 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit neemt tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.
De rechtbank gaat aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de navolgende feiten.
Aan eiseres is op 26 augustus 2008 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Zij heeft het basisexamen inburgering op 5 september 2007 met goed gevolg afgelegd op de Nederlandse Ambassade te Bangkok. Gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wi is zij inburgeringsplichtig en dient zij op 26 februari 2012 het inburgeringsexamen te hebben behaald.
Verweerder heeft aan eiseres een aanbod gedaan voor een inburgeringsvoorziening. Het aanbod betrof een inburgeringsvoorziening die uitsluitend was gericht op het staatsexamen Nederlands als tweede taal II (hierna: NT2-II). Op 9 september 2008 heeft eiseres door ondertekening van een schriftelijk aanbod de inburgeringsvoorziening in de vorm van een inburgeringsprogramma bij ROC Nijmegen geaccepteerd.
Op 28 oktober 2008 heeft eiseres een onderwijsovereenkomst met ROC Nijmegen ondertekend en heeft zij zich schriftelijk akkoord verklaard met een aan die overeenkomst ten grondslag liggend inburgeringsplan. De overeenkomst en het inburgeringsplan zijn – in afwijking van het door eiseres geaccepteerde aanbod – er op gericht om een inburgeringsexamen te laten voorafgaan aan het staatsexamen NT2-II.
Verweerder heeft bij besluit van 3 november 2008, gecorrigeerd bij besluit van 5 november 2008, de inburgeringsvoorziening vastgesteld overeenkomstig het door eiseres geaccepteerde aanbod, zij het dat daarbij is vermeld dat zij vóór 5 februari 2010 voor de eerste maal aan het inburgeringsexamen dient te hebben deelgenomen.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat in de beschikking data staan vermeld omtrent het inburgeringsexamen. Zij vreest dat het lesprogramma van ROC Nijmegen mogelijk niet overeenkomt door haar aanvaarde aanbod. Zij heeft verder bezwaar tegen de vastgestelde eigen bijdrage. Bij aanvullend bezwaarschrift van 20 maart 2009 heeft eiseres aangevoerd dat zij bij het ondertekenen van de onderwijsovereenkomst door ROC Nijmegen er ten onrechte niet op is gewezen dat de overeenkomst afwijkt van het door haar geaccepteerde aanbod.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft eiseres werkafspraken gemaakt met het ROC over het vervolgen van het programma, welke zijn neergelegd in een brief van 26 februari 2009.
Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de inburgeringsvoorziening gewijzigd vastgesteld, gericht op een inburgeringsexamen en een staatsexamen NT2-II, waarbij eiseres uiterlijk 17 juli 2009 voor het eerst aan een inburgeringsexamen moet deelnemen en uiterlijk 28 oktober 2010 het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Tot laatstgenoemde datum heeft zij ook recht op onderwijs voor het staatsexamen NT2-II.
Aan het bestreden besluit ligt samengevat ten grondslag dat het inburgeringsplan en de onderwijsovereenkomst afwijken van de op 5 november 2008 vastgestelde inburgeringsvoorziening. Gelet op de expertise van ROC Nijmegen heeft verweerder aanleiding gezien om de inburgeringsvoorziening gewijzigd vast te stellen, overeenkomstig het inburgeringsplan. Verweerder ziet geen aanleiding om het contract dat de gemeente met ROC Nijmegen is aangegaan om eiseres een staatsexamen NT2-II te laten volgen te doorbreken, omdat eiseres nog steeds overeenkomstig haar op 9 september 2008 geuite wens in staat wordt gesteld dit staatexamen te volgen. Dat zij kritiek heeft op het onderwijs(niveau) en op het moeten volgen van een inburgeringsexamen brengt verweerder niet tot een ander oordeel.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit onder meer aangevoerd dat verweerder de met haar gemaakte afspraken had moeten uitvoeren en niet eenzijdig de aangeboden inburgeringsvoorziening heeft mogen wijzigen.
De rechtbank stelt vast dat het door eiseres geaccepteerde aanbod was gericht op (uitsluitend) een staatsexamen NT2-II. De in het bestreden besluit gewijzigd vastgestelde voorziening wijkt af van het door eiseres geaccepteerde aanbod. Artikel 7 van de Verordening biedt verweerder slechts de bevoegdheid om overeenkomstig een geaccepteerd aanbod een inburgeringsvoorziening vast te stellen. In de Wi, noch in de Verordening is een wettelijke basis te vinden om een dergelijke voorziening in afwijking van een geaccepteerd aanbod vast te stellen. Door in het bestreden besluit een inburgeringsvoorziening vast te stellen die mede is gericht op een inburgeringsexamen, heeft verweerder dan ook gehandeld in strijd met artikel 7 van de Verordening. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
Indien een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
De rechtbank ziet daartoe aanleiding.
Tussen partijen is niet in geschil dat met het primaire besluit van 5 november 2008 is beoogd om overeenkomstig het door eiseres geaccepteerde aanbod een voorziening vast te stellen. Eiseres heeft niettemin bezwaar gemaakt tegen het besluit, omdat daarin een aantal data staat vermeld met betrekking tot het inburgeringsexamen, hetgeen volgens eiseres niet strookt met de haar geaccepteerde voorziening.
De rechtbank stelt vast dat in het besluit van 5 november 2008 staat vermeld dat eiseres op 26 februari 2012 het inburgeringsexamen moet hebben gehaald. Met die datum heeft verweerder overeenkomstig artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wi aangeven wanneer eiseres het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Hieraan kon zij, gelet op het bepaalde in artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit inburgering, ook gevolg geven door op die datum het staatsexamen NT2-II te hebben gehaald. Van een afwijking van de door eiseres geaccepteerde voorziening is in zoverre dan ook geen sprake.
In het primaire besluit is aan eiseres verder de verplichting opgelegd dat zij vóór 5 februari 2010 voor de eerste maal aan het inburgeringsexamen moet hebben deelgenomen. Het besluit is in zoverre wel in afwijking van het geaccepteerde aanbod vastgesteld. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hierover met betrekking tot het bestreden besluit heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het primaire besluit in zoverre niet in stand kan blijven.
De bezwaren van eiseres met betrekking tot de in het besluit van 5 november 2008 vermelde eigen bijdrage treffen geen doel. De rechtbank volstaat in dit verband met de opmerking dat de verplichting tot het in rekening brengen van een eigenbijdrage van € 270 rechtstreeks volgt uit artikel 23, tweede lid, van de Wi.
De overige door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaren hebben betrekking op de afwijkende invulling die ROC Nijmegen aan de inburgeringsvoorziening heeft gegeven. Deze bezwaren hebben louter betrekking op de uitvoering van het besluit en doen er niet aan af dat verweerder bij het primaire besluit, behoudens de hiervoor besproken verplichting, een door eiseres geaccepteerde voorziening heeft vastgesteld.
De rechtbank zal gezien het voorgaande zelf in de zaak voorzien en de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 5 november 2008 gedeeltelijk gegrond verklaren. De rechtbank zal dat besluit herroepen, voor zover daarin de verplichting is opgelegd om vóór 5 februari 2010 voor het eerst te hebben deelgenomen aan het inburgeringsexamen.
Nu niet gebleken is van door eiseres gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar van eiseres tegen het besluit van verweerder van 5 november 2008 gedeeltelijk gegrond;
herroept het besluit van 5 november 2008, voor zover daarin is bepaald dat eiseres vóór 5 februari 2010 voor de eerste maal aan het inburgeringsexamen moet hebben deelgenomen en laat dat besluit voor het overige in stand;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 3 augustus 2010