ECLI:NL:RBARN:2010:BN4402

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
671565 CV Expl. 10-1355
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en studieafspraken in het kader van beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem op 14 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen [werknemer] en Rabo Bouwfonds N.V. over de vraag of er een recht op een opleiding bestond na de beëindiging van het dienstverband. [werknemer] was per 1 november 2007 in dienst getreden bij Rabo Bouwfonds N.V. en had een verzoek ingediend om de NOVAM-opleiding te volgen, welke door Rabo was afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten waarin finale kwijting was verleend, waardoor [werknemer] geen aanspraak meer kon maken op de opleiding. De rechter stelde vast dat de afspraken over de opleiding niet voldoende concreet waren en dat er geen definitieve afspraken waren gemaakt die onder het Sociaal Plan vielen. De vordering van [werknemer] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten en de gevolgen van het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst zonder voorbehoud.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Wageningen
zaakgegevens 671565 \ CV EXPL 10-1355 \ MB\392\mvl
uitspraak van 14 juli 2010
vonnis
in de zaak van
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. B. Cornelissen
tegen
1.
de naamloze vennootschap Rabo Vastgoedgroep Holding N.V.
gevestigd te Hoevelaken
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwfonds Property Development B.V.
gevestigd te Hoevelaken
gedaagde partijen
gemachtigde mr. E.J.M. van der Lans
Partijen worden hierna [werknemer], Rabo en Bouwfonds genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 februari 2010 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek met een productie.
2. De feiten
2.1 [werknemer] is op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst per 1 november 2007 als Bouwkundig Projectleider in dienst getreden bij Rabo Bouwfonds N.V. De arbeidsovereenkomst had een duur van één jaar. Per 1 november 2008 is het dienstverband omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
2.2 In een afspraken- en beoordelingsformulier van 2008 staat vermeld:
Ontwikkelingspunt: -verkrijgen van vakinhoudelijke kennis. – Het verworden tot een goede gesprekspartner binnen de projectteams waarbinnen [voornaam collega] actief is.
Activiteit: -Volgen van opleiding/training waarbij kennis van het projectontwikkelingsvak in ruime mate aan bod komt (bijv. Neprom / Novam). – Volgen van training onderhandelingsvaardigheden
Planning: Uitvoeringsjaar 2009 – 2010
2.3 In een afspraken- en beoordelingsformulier, ingevuld naar aanleiding van een gesprek op 3 maart 2009, staat vermeld:
(…)
Voor zijn persoonlijke/algemene ontwikkeling wil [voornaam collega] graag het komende jaar starten met de NOVAM opleiding. Dit is als zodanig besproken met HPM. Wel is aangegeven dat gezien de huidige omstandigheden het opleidingsbudget dit jaar te beperkt is om in 2009 invulling te geven aan deze behoefte.
2.4 In een brief van 11 mei 2009 schrijft Rabo aan [werknemer] dat vanwege economische omstandigheden een personeelsreductie moet plaatsvinden. [werknemer] wordt boventallig verklaard en vrijgesteld van werkzaamheden per 20 mei 2009.
2.5 In een brief van 9 juni 2009 schrijft Bouwfonds aan [werknemer]:
(…)
Op het verzoek om ondanks jouw ontslag te willen starten met de NOVAM op kosten van Bouwfonds Ontwikkeling, kunnen wij na intern overleg met de regiodirectie berichten dat wij hier niet mee kunnen instemmen.
Dit besluit is ingegeven door het feit dat er tijdens het afsprakengesprek duidelijke afspraken zijn gemaakt. Als gevolg van de huidige (markt)omstandigheden zijn er geen budgetten beschikbaar om dergelijke langlopende opleidingstrajecten het komende jaar (2009) op te starten.
(…)
2.6 In juni 2009 heeft Rabo aan [werknemer] een beëindigingsovereenkomst toegezonden. Artikel 11 van de beëindigingsovereenkomst luidt:
Behoudens de verplichtingen op grond van deze beëindigingsovereenkomst en het Sociaal Plan Rabo Vastgoedgroep (mei 2009), verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting met betrekking tot alle afspraken of rechten die zij jegens elkaar uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en beëindiging daarvan hebben.
2.7 Artikel 6.5.1 van het Sociaal Plan Rabo Vastgoedgroep (hierna: ‘het sociaal plan’) luidt:
De werkgever zal de bestaande studieafspraken respecteren, die dateren van voor de datum van boventalligheid. Studies die voor deze datum zijn overeengekomen, zullen conform de eerder gemaakte afspraken kunnen worden voltooid.
(…)
2.8 In een brief van 29 juli 2009 schrijft de toenmalige gemachtigde van [werknemer]:
(…) (…)
Cliënt is het grotendeels eens met het in de beëindigingsovereenkomst gebodene, maar doet op punten het volgende tegenvoorstel:
(…)
4. Cliënt wordt in staat gesteld de NOVAM opleiding te volgen met ingang van 30 september 2009, overeenkomstig artikel 6.5.1 van het Sociaal Statuut, met dien verstande dat de daarmee samenhangende studiekosten voor rekening van Bouwfonds Property Development BV blijven. Cliënt zal niet gehouden zijn aan enige terugbetalingsverplichting terzake.
(…)
2.9 In een brief van 13 augustus 2009 heeft Rabo aangegeven niet akkoord te gaan met het onder 4. van het tegenvoorstel van [werknemer] genoemde. De overige tegenvoorstellen van [werknemer] zijn wel door Rabo geaccepteerd.
2.10 Met een verzoekschrift van 28 augustus 2009 heeft [werknemer] de afwijzing van Rabo terzake van de door [werknemer] gewenste opleiding voorgelegd aan de Toetsingscommissie Rabobank Vastgoed (hierna: ‘de Toetsingscommissie’), een commissie die was ingesteld om toe te zien op een zorgvuldige uitvoering en interpretatie van het sociaal plan. [werknemer] stelde in die procedure dat met Rabo een afspraak bestond over een door [werknemer] te volgen NOVAM-opleiding. [werknemer] deed daarbij een beroep op (de verslagen van de) in 2008 en 2009 gehouden beoordelingsgesprekken.
2.11 Op 22 september 2009 heeft de Toetsingscommissie geoordeeld:
(…) (…)
De commissie komt tot het oordeel dat artkel 6.5.1., gezien de daarin opgenomen woorden ‘studieafspraken’ en ‘voltooid’, van toepassing is op opleidingen die daadwerkelijk zijn gestart, dan wel waarvoor een duidelijk plan bestaat dat én wanneer met die opleiding wordt begonnen.
In de voorliggende situatie van de heer [werknemer] zijn bij de beoordeling over 2008 enkele ontwikkelactiviteiten genoemd waaronder de NOVAM opleiding. In maart 2009 is echter door beide partijen vastgesteld dat in 2009 geen invulling kon worden gegeven aan deze opleidingsbehoefte zonder dat verdere afspraken zijn gemaakt over een later moment waarop de opleiding wel zou kunnen worden aangevangen.
(…)
De Toetsingscommissie is met de grootst mogelijke meerderheid tot het oordeel gekomen dat in deze casus er onvoldoende grond is om te spreken van bestaande studieafspraken zoals bedoeld in het Sociaal Plan van Rabo Vastgoedgroep (…)
2.12 Tussen Rabo en [werknemer] is in september 2009 een vaststellingovereenkomst tot stand gekomen terzake van de beëindiging van het dienstverband. Daarbij geldt een addendum waarin de door [werknemer] gedane tegenvoorstellen, behoudens de verzochte opleiding, zijn opgenomen. De vaststellingsovereenkomst zelf bevat ook geen afspraken over de opleiding. [werknemer] heeft zowel de vaststellingsovereenkomst als het addendum op 23 september 2009 voor akkoord ondertekend.
2.13 Per 1 oktober 2009 is [werknemer] in dienst getreden bij Prorail als Bouwkundig Kostenadviseur.
3. De vordering en het verweer
3.1 [werknemer] vordert, samengevat:
a. een verklaring voor recht dat Rabo en/of Bouwfonds gehouden is/zijn de met [werknemer] gemaakte studieafspraken die voorzien in het volgen door [werknemer] van de NOVAM opleiding Vastgoedmanagement na te komen;
b. veroordeling van Rabo en/of Bouwfonds om [werknemer] in de gelegenheid te stellen zo spoedig mogelijk de genoemde opleiding te volgen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel) dat Rabo en/of Bouwfonds hiermee in gebreke blijft/blijven;
c. veroordeling van Rabo en/of Bouwfonds tot betaling van een bedrag van € 1.000,00 aan buitengerechtelijke kosten;
d. veroordeling van Rabo en/of Bouwfonds in de kosten van deze procedure.
3.2 [werknemer] legt aan zijn vordering ten grondslag de stelling dat met Rabo en/of Bouwfonds is overeengekomen dat [werknemer] – op kosten van Rabo/Bouwfonds – de NOVAM-opleiding Vastgoedmanagement mocht volgen. [werknemer] wijst terzake op de afsprakenformulieren uit 2008 en 2009. Rabo en/of Bouwfonds zijn deze afspraak niet nagekomen.
3.3 Rabo en Bouwfonds voeren gemotiveerd verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Gedaagde partijen
4.1.1 [werknemer] heeft Rabo en Bouwfonds in rechte betrokken. [werknemer] stelt dit te hebben gedaan omdat de arbeidsovereenkomst is gesloten door Rabo Bouwfonds N.V. De afsprakenformulieren staan op naam van Bouwfonds en bovendien is in deze kwestie (mede) door Bouwfonds met (de gemachtigden van) [werknemer] gecorrespondeerd.
4.1.2 Door [werknemer] is echter erkend dat hij (formeel) in dienst was van Rabo. Hij verrichtte zijn werkzaamheden voor de werkmaatschappij van Rabo, Bouwfonds. Dat is overigens klaarblijkelijk een andere rechtspersoon dan die waarmee [werknemer] de arbeidsovereenkomst heeft gesloten. Partijen zijn het erover eens dat heeft te gelden dat tussen Rabo en [werknemer] een arbeidsovereenkomst bestond. Ook de vaststellingsovereenkomst is door [werknemer] met Rabo gesloten. Het Sociaal Plan waarop hij een beroep doet is eveneens van Rabo.
4.1.3 Gezien die omstandigheden moet het ervoor gehouden worden dat de vorderingen van [werknemer] zich (moeten) richten tegen zijn formele werkgever, Rabo. Zo (een deel van) de vorderingen van [werknemer] al (wordt) worden toegewezen, zal dat zijn jegens Rabo. De – gelijkluidende - vorderingen tegen Bouwfonds liggen daarmee reeds voor afwijzing gereed. Hierna wordt dan ook enkel Rabo als gedaagde aangeduid.
4.2 Vaststellingsovereenkomst – finale kwijting
4.2.1 Rabo stelt primair dat zij en [werknemer] elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend in de vaststellingsovereenkomst. Behoudens het overeengekomene in die vaststellingsovereenkomst en het daarbij behorende addendum heeft [werknemer] derhalve niets van Rabo te vorderen. De door [werknemer] gevorderde opleiding staat niet in de vaststellingsovereenkomst of het addendum genoemd.
4.2.2 [werknemer] stelt dat zijn aanspraken jegens Rabo vallen onder de algemene uitzondering van artikel 11 van de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot het Sociaal Plan. [werknemer] stelt dat zijn aanspraken rechtstreeks voortvloeien uit het Sociaal Plan (artikel 6.5.1) en dat hij daarom niet geacht kan worden zijn aanspraken te dien aanzien te hebben opgegeven door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst.
4.2.3 De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit de brief van 29 juli 2009 van de toenmalige gemachtigde van [werknemer] aan Rabo volgt dat [werknemer] zich voorafgaand aan het tekenen van de vaststellingsovereenkomst reeds op het standpunt stelde dat Rabo hem in staat diende te stellen de NOVAM-opleiding te volgen. Daarover is aan Rabo in de genoemde brief een concreet voorstel gedaan. Rabo heeft dat voorstel verworpen.
4.2.4 [werknemer] wist derhalve dat Rabo het voorstel van [werknemer] met betrekking tot de NOVAM-opleiding expliciet had verworpen en hij wist tevens dat noch in de vaststellingsovereenkomst noch in het addendum iets werd opgenomen over die opleiding. Het was voor [werknemer] dus duidelijk, althans het had voor [werknemer] duidelijk moeten zijn dat de aanspraak op een opleiding geen deel uitmaakte van de overeenkomst tussen partijen.
4.2.5 Na de afwijzing van het voorstel door Rabo heeft [werknemer] zich gewend tot de Toesingscommissie. Daar is expliciet aan de orde geweest de vraag of tussen Rabo en [werknemer] tijdens het dienstverband een afspraak was gemaakt die viel onder artikel 6.5.1 van het Sociaal Plan. Daarop is negatief beslist door de Toetsingscommissie. Dit oordeel was [werknemer] eveneens vóór het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst bekend zodat [werknemer] niet kon aannemen dat de algemeen geformuleerde uitzondering in de vaststellingsovereenkomst hem jegens Rabo een aanspraak zou geven terzake van de NOVAM-opleiding. Gesteld noch gebleken is dat [werknemer] vóór deze procedure op enige wijze is opgekomen tegen het oordeel van de Toetsingscommissie.
4.2.6 Met voornoemde wetenschap heeft [werknemer] de vaststellingsovereenkomst en het addendum voor akkoord ondertekend. Gesteld noch gebleken is dat daarbij door hem, danwel zijn gemachtigde op enigerlei wijze mondeling of schriftelijk een voorbehoud is gemaakt terzake van de NOVAM-opleiding. Evenmin is gesteld of gebleken dat er enige grond bestaat om de overeenkomst te vernietigen of anderszins de geldigheid daaraan te ontnemen.
4.2.7 De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijting wel degelijk mede ziet op de – daarvoor reeds door [werknemer] neergelegde – aanspraken op de NOVAM-opleiding. Rabo mocht daar gezien de hiervoor uiteengezette (fase voorafgaand aan de) totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst ook op vertrouwen.
4.2.8 [werknemer] kan als gevolg van de door hem verleende finale kwijting thans geen aanspraak meer maken op de door hem gestelde toezegging van Rabo terzake van de NOVAM-opleiding. De vorderingen van [werknemer] jegens Rabo stuiten daarop af.
4.3 Artikel 6.5.1 Sociaal Plan
4.3.1 De kantonrechter is – gezien het vorenstaande ten overvloede – tevens van oordeel dat tussen Rabo en [werknemer] niet een zodanige afspraak terzake van de NOVAM-opleiding was gemaakt dat aan [werknemer] een beroep op artikel 6.5.1 van het Sociaal Plan toekomt. Weliswaar is de kantonrechter met [werknemer] van oordeel dat niet is vereist dan een afspraak tussen werkgever en werknemer daarover in een schriftelijke overeenkomst is vastgelegd, zoals Rabo stelt, doch de door [werknemer] overgelegde afspraken- en beoordelingsformulieren uit 2008 en 2009 bieden onvoldoende grond om een concrete (mondelinge) afspraak die valt onder artikel 6.5.1 van het Sociaal Plan aan te nemen.
4.3.2 Daarbij is van belang dat het formulier uit 2008 louter een voornemen terzake van een mogelijk door [werknemer] te volgen opleiding bevat, zonder dat een concrete opleiding wordt genoemd. In het formulier uit 2009 is het voornemen weliswaar terzake van de te volgen opleiding geconcretiseerd, doch is tevens aangegeven dat budget ontbreekt om op korte termijn aan het voornemen uitvoering te kunnen geven. Dit is door Rabo in de brief van 9 juni 2009 nog eens aan [werknemer] aangegeven. Van een nauwkeurig bepaalde startdatum is dan ook geen sprake en gesteld noch gebleken is dat enig ander aspect van de mogelijk te volgen opleiding meer concreet is overeengekomen.
4.3.3 Er is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen definitieve, concrete afspraak als bedoeld in artikel 6.5.1 van het Sociaal Plan met betrekking tot de NOVAM-opleiding tot stand gekomen tussen Rabo en [werknemer] welke afspraak door het ontslag van [werknemer] is doorkruist. Er was sprake van een opleidingsbehoefte bij [werknemer] en een voornemen van partijen om daarin te voorzien, doch door [werknemer] is gezien het voorgaande onvoldoende onderbouwd dat dit heeft geleid tot een zodanige concrete afspraak met Rabo dat die afspraak, ook na het ontslag van [werknemer] en zijn indiensttreding bij een andere werkgever, op grond van het Sociaal Plan in stand dient te blijven. Ook op deze grond dient de vordering van [werknemer] derhalve te worden afgewezen.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1 wijst de vordering af;
5.2 veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Rabo en Bouwfonds gezamenlijk begroot op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3 verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.