ECLI:NL:RBARN:2010:BN3989

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
203407
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom en afgifte van een hond na relatiebreuk

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen, [eiseres] en [gedaagde], over de eigendom van een hond na de beëindiging van hun affectieve relatie. De partijen hebben van november 2004 tot juni 2010 een relatie gehad en zijn in september 2009 gaan samenwonen in een gezamenlijke woning. De hond in kwestie, een Berner Sennen, is op 24 oktober 2009 aangeschaft voor € 850,00. [eiseres] stelt dat zij de enige eigenaar van de hond is, omdat deze door haar moeder is gekocht en aan haar is geschonken. [gedaagde] daarentegen beweert dat de hond gezamenlijk eigendom is, omdat zij samen de hond hebben uitgezocht en betaald.

De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij enige aanspraak kan maken op de hond. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen bewijs is voor de claim van [gedaagde] dat hij een voorschot heeft betaald voor de hond. Bovendien is er bewijs dat de hond volledig door de moeder van [eiseres] is betaald. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] tot afgifte van de hond toe en veroordeelt [gedaagde] om de hond binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan [eiseres] af te geven.

Daarnaast vordert [gedaagde] de afgifte van diverse persoonlijke zaken uit de gezamenlijke woning. De rechtbank wijst deze vordering gedeeltelijk toe, waarbij [gedaagde] de gelegenheid krijgt om de zaken binnen 10 dagen op te halen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 30 juli 2010 door mr. N.W. Huijgen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 203407 / KG ZA 10-481
Vonnis in kort geding van 30 juli 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [[woonplaats]],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N.V.T. Cremers te [Roermond],
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.L. Zegelink te Elst.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde]
- de eis in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben vanaf november 2004 een affectieve relatie gehad. In september 2009 zijn partijen gaan samenwonen in de in september 2008 aangekochte gezamenlijke woning aan de [adres] (hierna: de gezamenlijke woning).
2.2. Op 7 juni 2010 is de relatie tussen partijen verbroken, waarna [gedaagde] uit de gezamenlijke woning is vertrokken en bij zijn ouders in [woonplaats] is gaan wonen.
2.3. Op 4 juli 2010 heeft [gedaagde] met instemming van [eiseres] uit de gezamenlijke woning een aantal zaken meegenomen, waaronder de Berner Sennen hond “[naam hond]” (hierna: de hond). Partijen zijn op die dag over de hond het volgende schriftelijk overeengekomen:
“[gedaagde] en [eiseres] komen overeen dat hond [naam hond] op 4-7-’10 wordt meegenomen door [gedaagde]. [naam hond] wordt 11-7-’10 door [eiseres] opgehaald.
Verdere afspraken voor omgangsregelingen worden door advocaten besproken.”
2.4. [gedaagde] weigert de hond af te geven alvorens een omgangsregeling met de hond is overeengekomen. [eiseres] wil met [gedaagde] geen omgangsregeling met de hond.
3. Het geschil in conventie
3.1. [eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van de hond aan [eiseres] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat zij enig eigenaar is van de hond, zodat de hond aan haar toekomt. [gedaagde] maakt inbreuk op dit eigendomsrecht door te weigeren de hond aan haar af te geven, aldus [eiseres].
Voor zover wordt aangenomen dat de hond gezamenlijke eigendom van partijen is, stelt [eiseres] zich subsidiair op het standpunt dat de hond in een bodemprocedure tot verdeling aan haar toegescheiden zal worden, omdat zij een beter recht op de hond heeft dan [gedaagde] en de hond bij haar beter af is, zodat in afwachting van die bodemprocedure de hond in dit kort geding aan haar dient te worden afgegeven.
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. Voor het geval de vordering in conventie wordt toegewezen, vordert [gedaagde] - samengevat - dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad een omgangsregeling met de hond wordt getroffen, waarbij de hond om en om twee weken bij [eiseres] respectievelijk [gedaagde] verblijft. [eiseres] stelt dat de hond gezamenlijke eigendom van partijen is, zodat een omgangsregeling op zijn plaats is zolang de hond niet definitief is toebedeeld aan één van de partijen.
4.2. Daarnaast vordert [gedaagde] afgifte van de in de gezamenlijke woning nog aanwezige en hem in eigendom toebehorende navolgende zaken:
kleding, fotoalbums, Rabobankpapieren, afschriften van de gezamenlijke rekening vanaf september 2008, gegevens van de belastingteruggaaf, kopie van hypotheekakte en eigendomsakte, kopieën van aan- en verkoop van de auto, cd’s, dvd’s, videobanden, computerspellen, Playstation, matras, knuffels, voetbalspullen, pokerspel, dartboard, boeken en tijdschriften, speelgoed van vroeger,
door [gedaagde] zelf op te halen uit de woning, waartoe hij binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis in de gelegenheid wordt gesteld, waarbij hij de woning, zonder dat daar anderen dan [eiseres] aanwezig zijn, mag betreden, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag.
4.3. [eiseres] voert verweer.
4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie en in reconventie
5.1. Het spoedeisend belang van [eiseres] vloeit in voldoende mate voort uit haar stellingen en standpunten.
5.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat partijen schriftelijk zijn overeengekomen dat [gedaagde] op 11 juli 2010 de hond zou teruggeven aan [eiseres]. Dit heeft hij geweigerd. [gedaagde] meent dat hij de hond niet hoeft terug te geven omdat [eiseres] weigert om een omgangsregeling te treffen zoals daarnaast tussen partijen overeengekomen zou zijn. De voorzieningenrechter overweegt dat de toevoeging aan de afspraak dat [eiseres] de hond op 11 juli 2010 zou terugkrijgen, inhoudend dat “verdere afspraken voor omgangsregelingen” zouden worden “besproken”, niet kan worden aangemerkt als een ontbindende of opschortende voorwaarde in de zin van artikel 6:21/22 BW. [gedaagde] heeft vooralsnog onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat partijen met deze toevoeging bedoeld hebben dat [gedaagde] de hond niet zou hoeven terug te geven zolang de door hem gewenste omgangregeling nog niet tot stand gekomen is. Dit betekent dat [gedaagde] op grond van de afspraak, die partijen hebben gemaakt, verplicht is om de hond aan [eiseres] af te geven. Wel kan [gedaagde] van zijn kant nakoming vorderen van de bijkomende afspraak dat partijen met elkaar via hun advocaten besprekingen zouden voeren over een omgangsregeling, maar dat is gebeurd en die besprekingen hebben geen resultaat opgeleverd omdat [eiseres] (bij nader inzien) een omgangsregeling te bezwaarlijk vindt, voor zichzelf en voor de hond. De vraag is dan of [gedaagde] bij de rechter een omgangregeling kan afdwingen. Te dien aanzien overweegt de voorzieningenrechter dat een hond een zaak is en geen kind en dat de bepalingen van de 15e titel van boek 1 van het BW niet gelden voor een hond. De vraag is slechts of [gedaagde] aanspraak heeft op een gebruiksregeling als bedoeld in artikel 3:168 BW.
5.3. Tussen partijen bestond (in beginsel) geen gemeenschap van goederen. Dit betekent dat nu partijen uit elkaar zijn gegaan, de ene partij geen aanspraak kan maken op gebruiksrechten ten aanzien van de goederen die aan de andere partij toebehoren. Bij de beoordeling van de vraag of de vordering van [gedaagde] tot voorlopige vaststelling van een omgangsregeling (gelezen als: een gebruiksregeling) kan worden toegewezen is dus allereerst van belang vast te stellen wie de eigenaar van de hond is. [gedaagde] kan alleen het (mede)gebruik opeisen inden de hond zijn eigen eigendom of zijn mede-eigendom is. Het is aan [gedaagde] om dit in dit kort geding voldoende aannemelijk te maken.
5.4. Vast staat dat de hond op 24 oktober 2009 voor een bedrag van € 850,00 is gekocht bij een kennel te [plaats]]. [gedaagde] stelt dat de hond door partijen samen is uitgezocht en betaald waardoor zij gezamenlijk eigenaar zijn geworden van de hond. [gedaagde] stelt dat hij bovendien persoonlijk aan de kennelhouder een voorschot van € 50,00 heeft betaald. [eiseres] betwist dat er door [gedaagde] een voorschot van € 50,00 voor de hond is betaald. Er is ook geen enkel (schriftelijk) bewijs van die voorschotbetaling. Daarentegen stelt [eiseres] dat de hond volledig is betaald door haar moeder en door haar moeder aan haar is geschonken, zodat zij enig eigenaar van de hond is geworden. Van die betaling is wel bewijs¬materiaal overgelegd, te weten een schriftelijke verklaring van de moeder van [eiseres] en een schriftelijke verklaring van de kennelhouders. De kennelhouders bevestigen in hun verklaring dat de moeder van [eiseres] de hond voor [eiseres] heeft gekocht en daarvoor
€ 850,00 contant heeft betaald. Verder staat vast dat [gedaagde] er zelf niet bij was toen de hond op 24 oktober 2009 door [eiseres] en haar moeder is afgehaald.
5.5. Onder deze feiten en omstandigheden is vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat de hond enig eigendom is van [gedaagde], dan wel gemeenschappelijke eigendom van partijen. [gedaagde] heeft dus geen aanspraak op het (mede)gebruik van de hond.
De hond moet aan [eiseres] worden afgegeven, zodat de vordering in conventie kan worden toegewezen, waarbij de gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt. De vordering in reconventie tot het vaststellen van een omgangsregeling met de hond zal worden afgewezen.
5.6. Wat betreft de vordering in reconventie tot afgifte van de onder 4.2 genoemde zaken zal de voorzieningenrechter deze vordering voor zover het betreft de bankafschriften vanaf september 2008 van de gezamenlijke rekeningen bij de ING-bank, de hypotheekakte en de eigendomsakte van de gezamenlijke woning en de inruilnota van de auto van partijen, toewijzen, nu [eiseres] daartegen geen bezwaar heeft. Het meer gevorderde is te onbepaald om in dit kort geding te kunnen worden toegewezen. Toewijzing daarvan zal bovendien tot executieproblemen (kunnen) leiden. Bovendien is door [gedaagde] erkend dat bij de afgifte van de overige zaken geen spoedeisend belang is en dat partijen dat in onderling overleg wel kunnen regelen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
5.7. Gelet op de voormalige affectieve relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
6.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de Berner Sennen hond “[naam hond]” aan [eiseres] af te geven,
6.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 6.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
in reconventie
6.3. veroordeelt [eiseres] om binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis de navolgende zaken aan [gedaagde] af te geven:
• (kopieën van) alle bankafschriften vanaf september 2008 van de twee gezamenlijke en/of rekeningen van partijen bij de ING-bank met rekeningnummers 4965559 en 7454314;
• afschriften van de hypotheekakte en de eigendomsakte van de gemeenschappelijke woning aan de [adres]; en
• een afschrift van de inruilnota van juli 2010 van de auto (Opel Astra) van partijen,
6.4. veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
in conventie en in reconventie
6.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
6.7. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Siragedik op 30 juli 2010.