ECLI:NL:RBARN:2010:BN3007

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/81036-06
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair wegens ontuchtige handelingen met minderjarige meisjes

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 2 augustus 2010 uitspraak gedaan tegen een 46-jarige militair, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met vier minderjarige meisjes. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De zaak kwam aan het licht na meerdere aangiften van de slachtoffers, die verklaarden dat de verdachte hen op verschillende momenten had betast en ontuchtige handelingen had verricht. De militaire kamer heeft de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de aangiften onbetrouwbaar waren door mogelijke beïnvloeding. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De militaire kamer heeft ook rekening gehouden met de psychische schade die de slachtoffers hebben geleden en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en de rechtbank heeft de verdachte verantwoordelijk gehouden voor zijn daden, waarbij de bescherming van de kwetsbare slachtoffers voorop stond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Promis II
Parketnummers : 05/810326-06, 05/801266-08 en 05/800259-09
Data zittingen : 15 oktober 2007 en 19 juli 2010
Datum uitspraak: 2 augustus 2010
TEGENSPRAAK
In de zaken van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : 21 maart 1964 te Vlissingen,
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd
onder parketnummer 05/810326-06, dat:
hij op of omstreeks 01 oktober 2006 te Den Helder,
met [slachtoffer1], geboren op 6 september 1994, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft
gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig
- onder het shirt op de rug en/of de borst (op de blote huid) wrijven en/of
vastpakken en/of vasthouden en/of strelen van die [slachtoffer1]
en/of
- het opzettelijk ontuchtig (over de kleding) vastpakken en/of vasthouden
en/of strelen van de vagina van die [slachtoffer1]
en/of
- het opzettelijk ontuchtig (onder de kleding op de blote huid) vastpakken
en/of vasthouden en/of strelen van de vagina van die [slachtoffer1];
onder parketnummer 05/801266-08, dat:
1.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 3 maart 2004
tot 3 maart 2005 te Den Helder, en/of elders in Nederland, met [slachtoffer2], geboren op 3 maart 1995, die toen de leeftijd van zestien jaren nog
niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande
in het, (telkens) opzettelijk ontuchtig, met zijn hand(en) wrijven over (de
binnenkant van) de bovenbenen van die [slachtoffer2] en/of het (daarbij) met zijn
hand(en) betasten van de vagina, althans de lies(streek) van die [slachtoffer2];
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 3 maart 2004
tot 3 maart 2005 te Den Helder, en/of elders in Nederland,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met [slachtoffer2],
geboren op 3 maart 1995, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had
bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het,
(telkens) opzettelijk ontuchtig, met zijn hand(en) wrijven over (de binnenkant
van) de bovenbenen van die [slachtoffer2] en/of het (daarbij) met zijn hand(en)
betasten van de vagina, althans de lies(streek) van die [slachtoffer2];
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2003 tot en met 26 mei 2004 te Den
Helder en/of elders in Nederland, met [slachtoffer3], geboren op 27 mei
1995, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het, opzettelijk ontuchtig
kussen van haar gezicht en/of hals en/of het wrijven/strelen over haar zij
en/of buik en/of billen en/of lies(streek);
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2003 tot en met 26 mei 2004 te Den
Helder en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het
misdrijf om met [slachtoffer3], geboren op 27 mei 1995, die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen te
plegen, die [slachtoffer3] in/op haar gezicht en/of hals heeft gekust en/of over haar
zij en/of buik en/of billen en/of lies(streek) heeft gestreeld/gewreven;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 247 Wetboek van Strafrecht
3.
hij, op één of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 september
2007 t/m 7 januari 2008 te Den Helder, en/of elders in Nederland, met [slachtoffer4], geboren op 12 mei 1998, die toen de leeftijd van zestien jaren
nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen heeft
gepleegd, bestaande in het (telkens) opzettelijk ontuchtig met één of meer van
zijn vingers en/of zijn hand(en) betasten van (de binnenkant van) een
bovenbeen/de bovenbenen, van die [slachtoffer4] en/of het (daarbij) met zijn
vingers/hand(en) bewegen in de richting van haar vagina en/of het daarbij uit
elkaar duwen van de benen van die [slachtoffer4] en/of het van achteren tegen die [slachtoffer4]
aan gaan staan en (vervolgens) over haar buik kriebelen;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2007
tot en met 7 januari 2008 te Den Helder, en/of elders in Nederland, ter
uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met [slachtoffer4], geboren op 12
mei 1998, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) buiten echt ontuchtige handelingen te plegen, die
[slachtoffer4] met één of meer van zijn vingers of zijn hand(en) bij (de binnenkant)
van haar bovenbeen/bovenbenen heeft betast en/of (daarbij) met zijn vingers of
hand(en) in de richting van de vagina van die [slachtoffer4] heeft bewogen en/of
(daarbij) de benen van die [slachtoffer4] uit elkaar heeft geduwd en/of over de buik
van die [slachtoffer4] heeft gekriebeld terwijl hij van achteren tegen haar aan stond;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 247 Wetboek van Strafrecht
onder parketnummer 05/800259-09, dat:
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 19 september 2001
tot 19 september 2005 te Den Helder, althans (telkens) in Nederland,
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer5], geboren
op 19 september 1989, die toen de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt;
welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam, te weten:
- het duwen/brengen van zijn penis in de vagina van genoemde [slachtoffer5] en/of
- het duwen/brengen van één of meerdere van zijn vingers in de vagina van
genoemde [slachtoffer5] en/of
- het zich laten pijpen door genoemde [slachtoffer5] en/of
- het zich door genoemde [slachtoffer5] laten aftrekken en/of
- het likken van de vagina van genoemde [slachtoffer5] en/of
- het tongzoenen met genoemde [slachtoffer5] en/of
- het onder en/of over de kleding strelen van de borsten en/of de vagina,
althans het lichaam van genoemde [slachtoffer5];
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaken zijn laatstelijk op 19 juli 2010 ter terechtzitting onderzocht. Op die terechtzitting zijn de zaken van de officier van justitie in arrondissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
Verdachte is op 19 juli 2010 verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
- [slachtoffer4], wettelijk vertegenwoordigd door [betrokkene1] (parketnummer
05/801266-08 feit 3); en
- [slachtoffer5] (parketnummer 05/800259-09).
Ter terechtzitting heeft zich, bij monde van haar gemachtigde mr. E.M. Hoorenman, in het geding gevoegd [slachtoffer1], wettelijk vertegenwoordigd door [moeder slachtoffer1] (parketnummer 05/810326-06).
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- mr. E.M. Hoorenman, als gemachtigde van [slachtoffer1];
- mr. E.M. Diesfeldt, als gemachtigde van [slachtoffer4];
- [slachtoffer5] en haar gemachtigde mr. M.R. Bruins.
De officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 05/810326-06, onder 05/801266-08 feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair en het onder 05/800259-09 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie verzocht deze vorderingen geheel toe te wijzen en heeft zij gevorderd dat daarbij telkens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
parketnummer 05/810326-06
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Verdachte heeft op 1 oktober 2006, buiten echt, met [slachtoffer1] in zijn woning in Den Helder achter zijn computer gezeten. Verdachte heeft daarbij een hand op het been van [slachtoffer1] gelegd en heeft haar bij haar kin gepakt en haar gezicht naar zich toe gedraaid.
[slachtoffer1] is geboren op 6 september 1994 en had dus op 1 oktober 2006 de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ontuchtige handelingen zoals tenlastegelegd heeft gepleegd.
Als reactie op de standpunten van de verdediging heeft de officier van justitie aangevoerd dat:
- de rapportage van drs. [deskundige] (betreffende de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer1]) achterhaald is, terwijl bovendien de alternatieve scenario’s die door [deskundige] naar voren zijn gebracht, niet aannemelijk zijn geworden.
- zij de verklaring van verdachte voor het wegrennen van [slachtoffer1], namelijk dat hij [slachtoffer1]’s eetprobleem met haar wilde bespreken en zij dat niet wilde, onaannemelijk vindt.
- de stelling van de verdediging dat het fysiek onmogelijk is om met de hand in een spijkerbroek te gaan van iemand die zit, onjuist is.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent ontuchtige handelingen met [slachtoffer1] te hebben gepleegd en stelt, kort gezegd, dat hij haar alleen heeft aangesproken op haar eetprobleem, dat hij haar gezicht naar zich toedraaide zodat zij hem aankeek en dat zij wegrende omdat ze blijkbaar niet met hem hierover wilde praten.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat [slachtoffer1] inconsistent verklaart dan wel een verklaring geeft over handelingen die feitelijk niet kunnen hebben plaatsgevonden. De raadsman heeft daarover aangevoerd dat:
- [slachtoffer1] stelt dat verdachte met zijn hand in haar spijkerbroek heeft gezeten en dat dit kon omdat er een beetje ruimte bijkwam in de spijkerbroek toen zij zat. Deze handeling kan echter nagenoeg onmogelijk hebben plaatsgevonden, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat er door het zitten juist minder ruimte op de broeksband ontstaat, waardoor het fysiek onmogelijk is een hand te steken in een spijkerbroek van iemand die zit, temeer nu [slachtoffer1] voorovergebogen zat richting het beeldscherm.
- [slachtoffer1] bij de politie verklaart dat verdachte over haar eetprobleem wilde spreken vóórdat de gebeurtenissen plaatsvonden en bij de rechter-commissaris zegt dat de gebeurtenissen eerst plaatsvonden en verdachte toen pas over het eetprobleem begon. [deskundige] concludeert dat het opstaan en wegrennen een dermate centraal punt vormt in de verklaringen van [slachtoffer1] dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat zij de volgorde van de handelingen door tijdsverloop is vergeten.
- [slachtoffer1] op 19 oktober 2006 bij de politie verklaart dat zij op 20 augustus 2006 tegen verdachte heeft gezegd dat zij het strelen over het been niet leuk vond, maar dat uit haar verklaring bij de politie op 14 november 2006 weer niet duidelijk wordt of ze dat op 20 augustus 2006 wel tegen verdachte heeft gezegd.
- [deskundige] opmerkt dat het mogelijk is dat er sprake is geweest van onbewuste beïnvloeding van [slachtoffer1] door haar moeder, doordat moeder wellicht, toen [slachtoffer1] thuis kwam en het verhaal van de aanrakingen vertelde, negatieve feedback heeft gegeven.
- [deskundige] opmerkt dat het mogelijk is dat de aanrakingen door verdachte het beginpunt zijn geweest van het verhaal van [slachtoffer1], als reactie op de vraag van verdachte over haar eetgedrag, en dat dit scenario op basis van het dossier niet kan worden uitgesloten.
Naar de mening van de raadsman betekent dit dat aan de verklaringen van [slachtoffer1] geen waarde kan worden toegekend en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Beoordeling van de standpunten
Vaststaat dat verdachte en [slachtoffer1] op 1 oktober 2006 in Den Helder lichamelijk contact hebben gehad. De vraag daarbij is of verdachte toen [slachtoffer1] alleen vriendschappelijk heeft aangeraakt, zoals verdachte stelt, of dat verdachte daarbij ontuchtige handelingen met [slachtoffer1] heeft gepleegd, zoals [slachtoffer1] stelt.
[slachtoffer1] verklaart bij de politie dat verdachte op enig moment over haar been wreef, dat hij steeds verder naar boven ging, dat hij over haar kleding over haar vagina begon te wrijven en dat hij vervolgens met zijn hand onder haar topje is gegaan en daar over haar blote huid begon te wrijven. Vervolgens is verdachte met zijn hand in haar onderbroek gegaan en heeft hij over haar vagina gewreven.
Nadat verdachte zijn hand uit haar onderbroek had gehaald, heeft verdachte met zijn hand haar gezicht naar zich toegedraaid. [slachtoffer1] verklaart dat zij daardoor dacht dat verdachte haar wilde zoenen, waarna zij is opgesprongen en huilend het huis is uitgerend. Verdachte is haar vervolgens achterna gerend, heeft haar ingehaald en heeft geprobeerd met haar te praten. [slachtoffer1] stelt dat zij zich vervolgens heeft losrukt en naar haar eigen huis is gerend. Verdachte bevestigt dat [slachtoffer1] het huis is uitgerend, dat hij achter haar is aangerend om met haar te praten en dat [slachtoffer1] vervolgens naar haar eigen huis rende.
Wanneer [slachtoffer1] thuis komt, doet haar moeder, [moeder slachtoffer1], de deur open. Zij verklaart dat [slachtoffer1] dan huilt, helemaal in paniek en helemaal overstuur is, er zeer geschrokken uitziet en meteen zegt dat verdachte aan haar heeft gezeten. [slachtoffer1] vertelt haar dat verdachte over haar been aaide, over en onder haar kleding wreef en vervolgens haar vagina betastte.
Zowel [slachtoffer1] als haar moeder is een jaar later nogmaals door de rechter-commissaris gehoord. De verklaringen die zij toen hebben afgelegd, bevatten enkele verschillen ten opzichte van de verklaringen bij de politie, zoals is opgesomd door de verdediging, maar zijn in grote lijnen gelijk aan hun verklaringen bij de politie.
De vraag die de militaire kamer moet beantwoorden is of het verhaal van [slachtoffer1] geloofwaardig is of dat er redenen zijn om aan haar verklaring te twijfelen.
Op verzoek van de verdediging is er rapportage opgemaakt over de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer1]. De deskundige [deskundige] begint met op te merken dat het voor haar lastig is de betrouwbaarheid van de verklaring te beoordelen omdat het verhoor niet audiovisueel of op geluidsband is vastgelegd. Vervolgens concludeert [deskundige] aan de hand van de schriftelijke uitwerkingen dat er - kort gezegd - wat betreft de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer1] geen problemen zijn aangaande de volledigheid van haar verklaringen, maar wel wat betreft de punten van accuraatheid en consistentie. Zij sluit alternatieve scenario’s ook niet uit.
De militaire kamer stelt voorop dat [deskundige] weliswaar problemen signaleert, maar niet zegt dat [slachtoffer1]’s eerste, bij de politie afgelegde verklaringen moeten worden bestempeld als onbetrouwbaar. Vervolgens stelt de militaire kamer vast dat de mogelijke problemen die [deskundige] noemt, voortkomen uit discrepanties tussen het politieverhoor en het verhoor bij de rechter-commissaris, ruim een jaar later. Naar het oordeel van de militaire kamer kan dit betekenen dat aan [slachtoffer1]’s verklaring bij de rechter-commissaris minder bewijswaarde toekomt (welke verklaring zij overigens niet tot het bewijs bezigt), maar betekent dit niet per definitie dat dit ook voor [slachtoffer1]’s verklaringen bij de politie geldt.
De militaire kamer stelt vast dat [slachtoffer1], nadat zij overstuur is weggerend, meteen wanneer zij thuis komt het verhaal vertelt aan haar moeder, welk verhaal gelijk is aan haar verklaring bij de politie. [slachtoffer1] begint uit zichzelf tegen haar moeder te vertellen en wordt zelfs boos wanneer haar moeder in eerste instantie met enig ongeloof reageert. [slachtoffer1] is op dat moment volledig overstuur: ze huilt en is in paniek. Verdachte stelt dat [slachtoffer1] zo overstuur was omdat hij haar eetprobleem aan de kaak stelde, maar uit zowel de verklaring van [slachtoffer1] als van haar moeder volgt dat er wel eens woorden vielen als [slachtoffer1] haar boterhammen niet opat, maar dat [slachtoffer1] dan in het uiterste geval heel boos werd en niet, zoals verdachte stelt, compleet overstuur raakte. De militaire kamer acht het daarom onaannemelijk dat er – behalve een gesprek over het niet opeten van boterhammen, zoals verdachte betoogt – niets anders is voorgevallen. De militaire kamer is van oordeel dat het overstuur raken van [slachtoffer1] juist goed past bij een meisje van 12 jaar dat net ontuchtig is betast.
Daarbij komt dat [slachtoffer1] helemaal geen motief lijkt te hebben om een leugenachtig verhaal te vertellen. Integendeel, verdachte [slachtoffer1] en haar moeder verklaren dat de ouders van [slachtoffer1] goed bevriend waren met verdachte en zijn vrouw en [slachtoffer1] verklaart dat zij geregeld bij verdachte over de vloer kwam en dat zij verdachte en zijn vrouw tot die dag hele leuke en lieve mensen heeft gevonden
De militaire kamer ziet, gelet op de volledigheid van de verklaring van [slachtoffer1] bij de politie, gelet op het feit dat [slachtoffer1] meteen bij aankomst thuis dit verhaal ook aan haar moeder vertelt én gelet op het feit dat het gedrag van [slachtoffer1] past bij de tenlastegelegde handelingen, geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer1] te twijfelen. De verweren van de raadsman daaromtrent worden verworpen. Dit geldt ook voor het verweer ten aanzien van de spijkerbroek. De militaire kamer is van oordeel dat het helemaal niet per definitie onmogelijk is om met een hand in een spijkerbroek te gaan wanneer iemand (voorovergebogen) zit.
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ontuchtige handelingen zoals hem zijn tenlastegelegd met [slachtoffer1] heeft gepleegd.
parketnummer 05/801266-08
Feit 1: [slachtoffer2]
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer2] en zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de moeder van [slachtoffer2] heeft verklaard dat zij ten tijde van het voorval in 2004/2005 met [slachtoffer2] heeft gesproken en dat [slachtoffer2] haar toen over één gebeurtenis heeft verteld, namelijk dat zij verdachte in bed had gelegen en dat hij zijn been over haar been had gelegd. Pas bij de aangifte zou [slachtoffer2] over een tweede gebeurtenis, het zitten aan de benen, hebben verklaard. Echter, [slachtoffer2] zelf verklaart bij de rechter-commissaris dat er wel degelijk sprake is van twee gebeurtenissen, namelijk het in bed liggen en het feit dat verdachte meermalen per dag aan haar benen zat. [slachtoffer2] geeft daarbij aan dat zij dit ook aan haar moeder heeft verteld. Vanwege deze inconsistentie kan naar het oordeel van de raadsman het zitten aan de benen niet serieus genomen worden en betreft het belevingen die zijn ontstaan doordat [slachtoffer2] van haar moeder en van een ander meisje heeft gehoord dat er een meisje bij verdachte op schoot heeft gezeten, waarbij verdachte aan het kruis van dat meisje had gezeten.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de gebeurtenis in bed niet kan hebben plaatsgevonden (behalve dan dat verdachte een been om het been van [slachtoffer2] heeft heengeslagen, hetgeen niet is tenlastegelegd), omdat de vrouw van verdachte toen ook nog in bed lag. De raadsman heeft verzocht om verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrij te spreken.
Beoordeling van de standpunten
De militaire kamer stelt vast dat [slachtoffer2] in haar aangifte twee momenten noemt waarop verdachte aan haar zou hebben gezeten, namelijk een keer toen zij bij verdachte in bed lag en een keer toen verdachte op een dag meermalen aan haar benen zat.
De moeder van [slachtoffer2], [moeder slachtoffer2], vertelt bij de politie dat [slachtoffer2] op enig moment in 2004 of 2005 tegen haar vertelde dat ze bij verdachte (en zijn vrouw) in bed had gelegen en dat verdachte toen met zijn been tussen haar been had gelegen, hetgeen overigens ook niet door verdachte wordt ontkend. Op dat moment vertelt [slachtoffer2] verder nog helemaal niets.
[moeder slachtoffer2] verklaart verder dat zij pas sinds enige tijd, dus sinds 2008 of eind 2007, weet dat verdachte toen ook aan het broekje van [slachtoffer2] heeft “gefrunnikt”. Op het moment dat [moeder slachtoffer2] dat hoorde, had zij via haar ex-man gehoord dat er aangifte tegen verdachte was gedaan in een andere zaak. Zij is toen met [slachtoffer2] gaan praten en heeft haar gevraagd of [slachtoffer2] het hele verhaal wilde vertellen. Op dat moment vertelde [slachtoffer2] haar het verhaal van het “frunniken” in bed. Bij de rechter-commissaris verklaart [moeder slachtoffer2] dat zij het verhaal van het aan de benen zitten voor het eerst hoorde op het moment dat er aangifte werd gedaan.
De militaire kamer stelt vast dat er een groot tijdsverloop heeft gezeten tussen het liggen in bed en het moment dat [slachtoffer2] het verhaal van het aan het broekje zitten aan haar moeder vertelt, namelijk in ieder geval bijna drie jaar. Daarbij komt dat [slachtoffer2] niet zelf erover is begonnen, maar pas op aangeven van haar moeder haar verhaal vertelt. Bovendien was [slachtoffer2] op het moment van het in bed liggen nog erg jong, namelijk 9 of 10 jaar oud. Daarbij komt dat op het moment dat [slachtoffer2] met haar moeder sprak, er heel veel verhalen over verdachte de ronde deden, dat was immers ook de reden voor [moeder slachtoffer2] om met haar dochter te spreken. Weliswaar zegt [slachtoffer2] dat zij het hele verhaal wel meteen aan haar moeder heeft verteld, maar dat kan haar moeder zich niet herinneren.
De militaire kamer kan niet uitsluiten dat de herinnering van [slachtoffer2] door tijdsverloop of door de verhalen uit de buurt niet authentiek zijn of dat [slachtoffer2] wellicht door andere omstandigheden herinneringen heeft aan een gebeurtenis die niet zo heeft plaatsgevonden als zij zich herinnert. Omdat de militaire kamer dit niet kan uitsluiten, zijn de verklaringen van [slachtoffer2] en haar moeder (waarbij de verklaring van haar moeder vrijwel geheel is gebaseerd op wat [slachtoffer2] haar heeft verteld) samen onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Nu zich er in het dossier geen andere bewijsmiddelen vinden die het tenlastegelegde zouden kunnen onderbouwen, zal de militaire kamer verdachte van het primair en het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde merkt de militaire kamer volledigheidshalve nog op dat het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is omdat de feitelijkheden zowel in de vorm van een voltooid delict als in de vorm van een poging zijn tenlastegelegd, terwijl het subsidiair genoemde artikel niet overeenkomt met het feitelijk subsidiair ten laste gelegde, niet slaagt, reeds omdat deze conclusie van de raadsman niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan leiden.
Conclusie
De militaire kamer spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Feit 2: [slachtoffer3]
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Verdachte heeft in de periode van 1 mei 2003 tot en met 26 mei 2004 in Den Helder, buiten echt, met [slachtoffer3] in bed gelegen.
[slachtoffer3] is geboren op 27 mei 1995 en had dus in de periode van 1 mei 2003 tot en met 26 mei 2004 de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op een dag in de tenlastegelegde periode ontuchtige handelingen met [slachtoffer3] in bed heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
Verdachte stelt dat hij alleen maar met [slachtoffer3] heeft gestoeid en dat hij daarbij geen seksuele handelingen heeft verricht.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer3] vaag is wat betreft het zoenen, omdat het niet duidelijk is of verdachte [slachtoffer3] nu in de nek of in het gezicht heeft gezoend.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat [slachtoffer3] heeft gesproken met andere meisjes, zoals [slachtoffer5] en [slachtoffer2]. Dit heeft tot gevolg gehad dat een klaarblijkelijke knuffel van verdachte eerst niet helemaal helder is uitgelegd (verdachte is verliefd op haar) en in een veel later stadium, nadat er gesproken is met [slachtoffer2] en [slachtoffer5], duidelijk een negatievere lading krijgt, hetgeen uiteindelijk leidt tot de aangifte. Op deze manier zou ook de herinnering aan de bedreiging waarover [slachtoffer3] in eerste instantie niets verklaart tegen haar moeder later erbij zijn gekomen.
De raadsman heeft verzocht om verdachte daarom vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde.
Beoordeling van de standpunten
Vaststaat dat verdachte met [slachtoffer3] in de tenlastegelegde periode op een ochtend in bed heeft gelegen. De vraag die de militaire kamer dient te beantwoorden, is of er daarbij door verdachte ontuchtige handelingen zijn verricht.
[slachtoffer3] verklaart bij de politie dat verdachte, toen zij bij hem in bed lag, met zijn hand over haar zij ter hoogte van haar ribben over haar buik bewoog en dat hij haar streelde tot aan haar lies, bij haar kruis. Zij verklaart verder dat verdachte haar vervolgens begon te zoenen op haar wangen en in haar nek, tot het moment dat ze opstond en wegliep omdat ze bang was.
De moeder van [slachtoffer3], [moeder slachtoffer3], heeft aangifte gedaan. Zij verklaart dat [slachtoffer3] in 2003 een keer bij verdachte is blijven slapen , dat zij toen de volgende ochtend thuis kwam en dat zij toen meteen aan haar moeder vertelde dat zij dacht dat verdachte verliefd op haar was. Vervolgens vertelde [slachtoffer3] haar dat verdachte haar overal zoende en aaide. Later die avond vertelde [slachtoffer3] aan haar moeder dat verdachte haar ook tussen haar benen had geaaid (maar daarbij niet haar kruis had aangeraakt).
De moeder van [slachtoffer3] besluit op dat moment het erbij te laten. Pas op het moment dat zij, enkele jaren later, hoort dat verdachte is opgepakt, besluit ze dat zij ook aangifte wil doen van hetgeen [slachtoffer3] is overkomen en neemt zij contact op met de Koninklijke Marechaussee.
De militaire kamer stelt vast dat [slachtoffer3] haar moeder meteen de dag na het logeerpartijtje heeft verteld wat er was gebeurd. Dit was bovendien in 2003, dus op een moment dat er in de buurt nog helemaal geen verhalen over verdachte rondgingen. Het is dus uitgesloten dat de verklaring van [slachtoffer3] is gekleurd door verhalen van vriendinnetjes, zoals de raadsman stelt, en de militaire kamer acht de verklaring van [slachtoffer3] dan ook authentiek. Of dit ook voor de bedreiging geldt, is niet relevant omdat deze bedreiging niet is tenlastegelegd. Dat van het feit in een later stadium, nadat er inderdaad verhalen in de buurt rondgingen, pas aangifte is gedaan, doet aan de authenticiteit van de verklaring niet af. Het is namelijk moeder geweest die dit verhaal pas jaren later aan het licht heeft gebracht en niet [slachtoffer3] zelf. Zij heeft immers haar moeder meteen na het voorval op de hoogte gesteld.
De militaire kamer is daarom van oordeel dat hier geen sprake is van een verkeerd uitgelegde knuffel, omdat het, liggend in bed, zoenen in de nek en het strelen in de lies van een jong meisje van 7 of 8 jaar niet kan worden uitgelegd als een knuffel, nog daargelaten het feit dat [slachtoffer3] dit zelf absoluut niet als een knuffel heeft ervaren. De militaire kamer kwalificeert deze handelingen dan ook als ontuchtig.
Alles afwegende ziet de militaire kamer geen aanleiding om aan de verklaring van [slachtoffer3] te twijfelen. Het feit dat [slachtoffer3], volgens de raadsman, vaag verklaart over zoenen in de nek of in het gezicht, maakt dat niet anders omdat een verschil daarin de verklaring van [slachtoffer3] niet wezenlijk anders maakt.
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ontuchtige handelingen met [slachtoffer3], zoals hem onder 2 primair zijn tenlastegelegd, heeft gepleegd.
Feit 3: [slachtoffer4]
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Verdachte heeft in de periode van 1 september 2007 tot en met 7 januari 2008 te Den Helder, buiten echt, met zijn vingers over het bovenbeen van [slachtoffer4] “gelopen”.
[slachtoffer4] is geboren op 12 mei 1998 en had dus in de periode van 1 september 2007 tot en met 7 januari 2008 de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde ontuchtige handelingen met [slachtoffer4] heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
Verdachte stelt dat hij wel met zijn vingers over de bovenbenen van [slachtoffer4] is “gelopen”, maar dat dit een spelletje was waarbij hij geen enkele seksuele intentie had. Verdachte stelt ook dat hij bij dit spelletje nooit is “doorgelopen” tot het kruis van [slachtoffer4], maar dat hij steeds halverwege haar bovenbeen is gestopt.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde feit.
Beoordeling van de standpunten
Vaststaat dat verdachte met zijn vingers over de benen van [slachtoffer4] is “gelopen”. Het gaat erom te beoordelen of daarbij slechts sprake was van een spelletje zonder seksuele bedoeling, zoals verdachte stelt, of dat verdachte in de richting van de vagina van [slachtoffer4] is bewogen en daarbij haar benen uit elkaar heeft geduwd, zoals [slachtoffer4] vertelt. Met andere woorden: zijn de handelingen van verdachte te kwalificeren als ontuchtig?
[slachtoffer4] verklaart bij de politie dat zij bij verdachte logeerde, dat zij toen op enig moment op de bank zat en dat verdachte toen naast haar kwam zitten. Vervolgens heeft verdachte met zijn vingers over haar been gelopen, in de richting van haar kruis. [slachtoffer4] zegt dat zij toen haar benen dicht deed, maar dat verdachte haar benen weer uit elkaar deed en met zijn vingers verder bewoog in de richting van haar kruis. [slachtoffer4] verklaart dat zij toen is opgestaan en is weggelopen omdat zij het raar en stom vond dat verdachte dat deed.
[slachtoffer4] vertelt niet veel later hierover aan haar moeder, [moeder slachtoffer4], die daarover een verklaring aflegt bij de politie. Zij verklaart dat [slachtoffer4] in januari 2008 bij verdachte is wezen logeren en dat [slachtoffer4] op 14 januari 2008 uit zichzelf tegen haar vertelt dat verdachte heel vies is en tegen haar heeft gezegd dat hij verliefd op haar is. [slachtoffer4] vertelt haar vervolgens dat verdachte aan haar benen heeft gezeten en met zijn vingers in de richting van de vagina van [slachtoffer4] is bewogen. [slachtoffer4] doet daarbij aan haar moeder voor hoe verdachte met zijn vingers over de binnenkant van haar benen in de richting van haar vagina “liep”, tot ongeveer 3 centimeter vanaf haar vagina. [slachtoffer4] vertelt ook dat zijzelf op enig moment haar benen dicht heeft gedaan en ook dat verdachte haar vagina niet heeft aangeraakt.
[slachtoffer4] heeft haar moeder, zo volgt uit de verklaring van haar moeder, na zeer korte tijd verteld over het voorval. Bovendien is [slachtoffer4] uit eigen beweging erover begonnen. Daarbij komt dat [slachtoffer4], zowel bij de politie als bij rechter-commissaris als tegenover haar moeder, steeds hetzelfde verhaal heeft verteld, terwijl ze ten tijde van het gebeuren pas acht of negen jaar oud was. Gelet op die verklaringen, alsook op de hierboven genoemde omstandigheden, ziet de militaire kamer geen aanleiding om aan het verhaal van [slachtoffer4] te twijfelen en zij acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn vingers is “doorgelopen” tot dichtbij de vagina van [slachtoffer4], zoals [slachtoffer4] heeft verklaard. De militaire kamer kwalificeert de handelingen van verdachte, het opzettelijk ontuchtig met één of meer van zijn vingers betasten van (de binnenkant van) een bovenbeen en het (daarbij) met zijn vingers bewegen in de richting van de vagina en het daarbij uit elkaar duwen van de benen van [slachtoffer4], als seksueel getint en daarmee als ontuchtig.
[slachtoffer4] heeft ook verklaard dat verdachte haar een aantal keren stevig van achteren heeft vastgepakt en haar daarbij over haar buik heeft gekriebeld. De militaire kamer is van oordeel dat het kriebelen op de buik, zonder nadere informatie niet zonder meer als ontuchtig is te beschouwen. Nu deze nadere informatie ontbreekt en verdachte stelt dat hij [slachtoffer4] dan gewoon een knuffel gaf, kan het ontuchtige karakter van deze handelingen niet worden bewezen. Verdachte zal daarvan – partieel – worden vrijgesproken.
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3 primair tenlastegelegde handelingen (met uitzondering van het achteren tegen [slachtoffer4] aan gaan staan en haar vervolgens over haar buik kriebelen) met [slachtoffer4] heeft gepleegd.
parketnummer 05/800259-09
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit is er sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zijnde:
- de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 19 juli 2010;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. Pl27WR/09-000959, gedateerd 19 februari 2009, opgemaakt door opperwachtmeester [naam], van de Koninklijke Marechaussee, district West, Brigade Recherche & Informatie, met bijlagen, voor zover inhoudende:
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer5], p. 112- p. 124;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer5], p. 127 - p.140
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer5], p. 141-153;
- het proces-verbaal van verhoor [getuige], p. 182.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij parketnummer 05/810326-06, bij parketnummer 05/801266-08 onder 2 primair en 3 primair en bij parketnummer 05/800259-09 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
onder parketnummer 05/810326-06, dat:
hij op 01 oktober 2006 te Den Helder, met [slachtoffer1], geboren op 6 september 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig
- onder het shirt op de rug en de borst (op de blote huid) wrijven en strelen van die [slachtoffer1] en
- het opzettelijk ontuchtig (over de kleding) strelen van de vagina van die [slachtoffer1] en
- het opzettelijk ontuchtig (onder de kleding op de blote huid) strelen van de vagina van die [slachtoffer1];
onder parketnummer 05/801266-08, dat:
2. primair
hij in de periode van 1 mei 2003 tot en met 26 mei 2004 te Den Helder met [slachtoffer3], geboren op 27 mei 1995, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het, opzettelijk ontuchtig kussen van haar gezicht en/of hals en het strelen over haar zij en buik en lies(streek);
3. primair
hij, op één tijdstip in de periode van 1 september 2007 t/m 7 januari 2008 te Den Helder, met([slachtoffer4]), geboren op 12 mei 1998, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig met één of meer van zijn vingers betasten van (de binnenkant van) een
bovenbeen, van die (slachtoffer4) en het (daarbij) met zijn vingers bewegen in de richting van haar vagina en het daarbij uit elkaar duwen van de benen van die [slachtoffer4]
onder parketnummer 05/800259-09, dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 19 september 2001 tot 19 september 2005 telkens in Nederland, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer5], geboren op 19 september 1989, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt; welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten:
- het duwen/brengen van zijn penis in de vagina van genoemde [slachtoffer5] en/of
- het duwen/brengen van één of meerdere van zijn vingers in de vagina van genoemde [slachtoffer5] en/of
- het zich laten pijpen door genoemde [slachtoffer5] en/of
- het zich door genoemde [slachtoffer5] laten aftrekken en/of
- het likken van de vagina van genoemde [slachtoffer5] en/of
- het tongzoenen met genoemde [slachtoffer5] en/of
- het onder en/of over de kleding strelen van de borsten en/of de vagina van genoemde [slachtoffer5];
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 05/810326-06
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
parketnummer 05/801266-08
feit 2 primair en feit 3 primair, telkens
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtigen handelingen plegen
parketnummer 05/800259-09
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 7 juni 2010;
- een psychologisch onderzoek van het NIFP, gedateerd 31 maart 2010, betreffende verdachte
- een adviesrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 27 november 2008, betreffende verdachte;
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 05/810326-06, onder 05/801266-08 feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair en het onder 05/800259-09 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzigen van de reclassering, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Wat betreft het standpunt van de verdediging dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, is de officier van justitie van mening dat de vertraging mede is veroorzaakt door de onderzoekshandelingen die op verzoek van de verdediging zijn verricht, zodat er geen sprake is van een overschrijding die leidt tot strafvermindering
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat alleen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte meermalen ontuchtige handelingen (mede bestaan uit het seksueel binnendringen) heeft gepleegd met [slachtoffer5]. De raadsman heeft aangevoerd dat dit feit voor verdachte en zijn gezin al verstrekkende gevolgen heeft gehad, terwijl de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot gevolg zal hebben dat verdachte ook nog zijn baan bij het Ministerie van Defensie kwijt raakt. Naar mening van de raadsman staat een dergelijk ontslag niet in verhouding met de gevolgen die verdachte door dit feit al heeft ondervonden en evenmin met de ernst van het feit. Nu ook het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf gevolgen kan hebben voor de baan van verdachte en tevens de psycholoog van mening is dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is en er geen recidiverisico bestaat, verzoekt de raadsman om de zaak af te doen met een (deels voorwaardelijke) werkstraf, met eventueel de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd laat begeleiden door de reclassering.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte voor de eerste zaak (parketnummer 05/810326-06) op 13 november 2006 in verzekering is gesteld, terwijl deze zaak pas op 19 juli 2010 inhoudelijk is behandeld. Naar het oordeel van de raadsman levert dit een overschrijding van de redelijke termijn op en dient deze overschrijding te worden verdisconteerd in de strafmaat.
Beoordeling van de standpunten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met kinderen. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze meisjes. Het ging daarbij nog om (zeer) jonge en dus kwetsbare meisjes en verdachte heeft door zijn handelen blijk doen geven zich op geen enkele wijze te bekommeren om het geestelijke welzijn van deze kinderen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik daar nog lange tijd last van houden en door dergelijk feiten ernstig kunnen worden geschaad in hun latere (seksuele) ontwikkeling. Uit het dossier volgt dat deze meisjes door het voorval al problemen hebben gekregen en het is niet te voorzien wat de gevolgen voor hen op latere leeftijd zullen zijn. De militaire kamer neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor deze kinderen en slechts heeft gehandeld om zijn eigen lusten te bevredigen. Daarbij komt dat deze meisjes vriendinnetjes waren van zijn dochter en door hun ouders aan verdachte waren toevertrouwd tijdens logeerpartijtjes en visites. Verdachte stond op goede voet met deze ouders en zij vertrouwden hem hun kinderen toe. In plaats van goed voor hen te zorgen, zoals deze ouders van hem mochten verwachten, heeft verdachte hun vertrouwen in hem ernstig beschaamd en ook dit neemt de militaire kamer verdachte zeer kwalijk.
Verdachte heeft daarnaast een langdurige seksuele relatie gehad met zijn jonge buurmeisje. Dit meisje had veel problemen thuis en was dus erg kwetsbaar. Verdachte wist dit. Verdachte wist ook dat dit meisje behoefte had aan een veilige plek en aan iemand aan wie zij haar problemen kon toevertrouwen. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van dit meisje door met haar onder die omstandigheden een seksuele relatie te beginnen. Door zijn handelen heeft verdachte ervoor gezorgd dat de problemen van dit meisje nog minder te overzien werden dan ze al waren en verdachte is daarmee verantwoordelijk voor een groot deel van de problemen die zij nog steeds heeft. De schade door zijn handelen moet dan ook zeer groot worden geacht. Dat verdachte en dit meisje op enig moment verliefd op elkaar werden, is daarbij volstrekt niet relevant. Integendeel, nog daargelaten het feit dat dit meisje heeft verklaard dat de relatie wel degelijk onder dwang is begonnen, wist verdachte dat dit meisje op zoek was naar vertrouwen en liefde en heeft hij daar zeer ernstig misbruik van gemaakt. Als verdachte haar toen had willen helpen, zoals hij stelt, had hij haar de wegen naar de hulpverlening moeten wijzen. Verdachte draagt als volwassenen dan ook de gehele verantwoordelijkheid voor de gevolgen van die relatie voor dit meisje.
De militaire kamer is van oordeel dat voor dergelijke feiten geen andere straf passend is dan een langdurige gevangenisstraf.
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het feit dat de psycholoog verdachte -ten aanzien van het feit dat is tenlastegelegd onder parketnummer 05/800259-09- heeft beoordeeld als licht verminderd toerekeningsvatbaar. De militaire kamer stelt vast dat de psycholoog bij de diagnose, dat sprake is van neurotische persoonlijkheidsproblematiek en zijn conclusie dat deze problematiek verdachtes gedragskeuzes en gedragingen heeft beïnvloed uitsluitend is uitgegaan van seksuele gedragingen jegens één minderjarige, zijn buurmeisje, met wie verdachte onder invloed van zijn stoornis een bijzonder relatie zou hebben gehad. De overige bewezenverklaarde feiten zijn niet in de diagnose en conclusies betrokken omdat verdachte deze heeft ontkend. Verdachte heeft ook niet ter sprake gebracht dat hij eerder een seksuele relatie heeft gehad met een minderjarig meisje (hetgeen overigens niet is tenlastegelegd omdat daarvan geen aangifte is gedaan). De stelling van de psycholoog dat er geen aanwijzingen zijn voor pedoseksuele gedragingen of pedofilie, is dus slechts gebaseerd op de seksuele handelingen met één meisje. In het licht van de bewezenverklaarde feiten, waarbij het dus in totaal gaat om vier minderjarige meisjes, is deze stelling van de psycholoog onhoudbaar. Nu de rapportage gebaseerd is op onvolledige informatie, zal de militaire kamer de conclusie dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is buiten beschouwing laten. Er is ook niet anderszins aannemelijk geworden dat verdachte (licht) verminderd toerekeningsvatbaar was en de militaire kamer gaat er daarom bij het bepalen van de strafmaat vanuit dat verdachte geheel toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
De raadsman stelt zich voorts op het standpunt dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt de volgende tijdslijn vast.
Verdachte is voor de zaak met parketnummer 05/810326-06 op 13 november 2006 in verzekering gesteld en het politiedossier in deze zaak is op 7 december 2006 gesloten. De dagvaarding in deze zaak is op 3 september 2007 betekend en de zaak is op 15 oktober 2007 voor het eerst op zitting geweest. Toen is de zaak op verzoek van de raadsman aangehouden en verwezen naar de rechter-commissaris teneinde een aantal getuigen te doen horen en rapportage te laten opmaken. Deze verhoren zijn in januari 2008 afgerond en de rapportage is op 14 mei 2008 gereed gekomen. Verdachte is vervolgens opgeroepen voor de zitting van 8 december 2008 om de zaak inhoudelijk te behandelen.
Echter, op 1 september 2008 is verdachte in verzekering gesteld voor de zaak met parketnummer 05/801266-08 en op 13 oktober 2008 is er tegen verdachte wederom aangifte gedaan, ditmaal voor parketnummer 05/800259-09. Deze twee nieuwe zaken hebben het openbaar ministerie doen besluiten om de oproeping in de zaak met parketnummer 05/810326-06, die gepland stond op 8 december 2008, voor die dag in te trekken, hetgeen overigens de militaire kamer, gelet op de twee nieuwe beschuldigingen aan het adres van verdachte, niet onredelijk voorkomt.
Verdachte is voor de zaak met parketnummer 05/800259-09 op 27 januari 2009 in verzekering gesteld en op 27 februari 2009 is er door de raadsman om een mini-instructie verzocht. In het kader van deze mini-instructie hebben diverse getuigenverhoren plaatsgevonden. Deze verhoren stonden gepland op 19 mei 2009, maar hebben toen (om redenen die niet uit het dossier zijn op te maken) geen doorgang gevonden. Uiteindelijk hebben deze verhoren in de periode van 20 augustus 2009 tot 8 februari 2010 plaatsgevonden en heeft de rechter-commissaris blijkens het dossier op 8 februari 2010 de in het kader van de mini-instructie verzochte handelingen afgerond.
Vervolgens zijn alle zaken op 19 juli 2010 inhoudelijk behandeld.
Ingevolge artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft een verdachte recht op berechting binnen een redelijke termijn. Deze termijn vangt aan op het moment dat er een handeling is verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een strafbaar feit strafvervolging zal worden ingesteld. In onderhavig geval moet de datum van de inverzekeringstelling als aanvang van de termijn worden genomen, dus 13 november 2006.
De vraag is nu wat een redelijke duur is van een zaak. Dit dient per zaak te worden beoordeeld en is afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en van de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Gelet op de hierboven geschetste tijdslijn stelt de militaire kamer vast dat de zaak in de periode tussen 15 oktober 2007 en 8 februari 2010 weliswaar vertraging heeft opgelopen, maar dat er diverse, begrijpelijke oorzaken voor die vertraging zijn aan te merken, te weten: de afronding van de door de raadsman verzochte getuigenverhoren, de onderzoeken naar de nieuwe aangiftes tegen verdachte en de door de raadsman verzochte onderzoekshandelingen in het kader van een mini-instructie. Weliswaar hebben die laatste verhoren een tijdje op zich doen wachten, maar dat brengt hier niet mee dat daardoor hier gesproken kan worden van een overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij komt dat het feit dat het openbaar ministerie ook heeft gewacht met het aanbrengen van de eerste zaak tot het moment dat ook de overige zaken gereed waren, niet onredelijk is. Bovendien heeft ook de raadsman in de tussentijd nimmer het openbaar ministerie verzocht verdachte voor deze zaak opnieuw op te roepen om deze zaak af te kunnen doen.
De militaire kamer is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Als overwogen gaat het in deze om ernstige feiten waarvoor geen andere straf passend is dan een gevangenisstraf. Hoewel de militaire kamer begrip heeft voor de onrust in de buurt en de gevoelens van de betrokken ouders, zal zij bij het bepalen van de strafmaat wel rekening houden met het feit dat verdachte al lange tijd niet meer in zijn eigen buurt kan wonen en hij en zijn gezin daardoor al lange tijd gescheiden van elkaar moeten leven. Bij het bepalen van de strafmaat dient de militaire kamer immers rekening te houden met de gevolgen die een verdachte al van feiten heeft ondervonden en dit is één van die gevolgen.
Alles afwegende is de militaire kamer van oordeel dat de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd, recht doet aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers. Zij zal verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de psychologische rapportage volgt ook dat de gesprekken die verdachte op dit moment heeft bij De Waag en de militaire GGZ ervoor zorgen dat het recidiverisico op dit moment als laag (en niet, zoals de raadsman stelt, geheel afwezig) moet worden ingeschat. De militaire kamer merkt daarbij wel op dat ook tijdens deze gesprekken verdachte niet eerlijk is geweest en zijn eerdere relatie met een minderjarige noch de bewezenverklaarde feiten hierbij ter sprake heeft gebracht. Het is dan ook voor de militaire kamer niet in te schatten in hoeverre het recidiverisico ook daadwerkelijk als laag moet worden gezien.
De militaire kamer acht het in het belang van de maatschappij én in het belang van verdachte dat verdachte aan zichzelf werkt. Om ervoor te zorgen dat verdachte de ingezette behandeling en eventuele andere behandelingen die op basis van dit vonnis geïndiceerd worden geacht voortzet, zal zij aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling. De militaire kamer gaat ervan uit dat verdachte tijdens deze behandelingen de volledigheid zal betrachten die eerder heeft ontbroken, zodat door de reclassering een goede inschatting kan worden gemaakt van de noodzakelijke behandeling.
6.a De beoordelingen van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde opleggingen van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van hun vorderingen, strekkende tot vergoeding van de geleden schade.
parketnummer 05/810326-06
De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in de strafprocedure voor een bedrag van 4.000 euro, - bestaande uit een vergoeding voor geleden materiële en immateriële schade. De gemachtigde van de benadeelde, mr. Hoorenman, heeft in zijn – 5 februari 2007 gedateerde, ter terechtzitting van 19 juli 2010 in het geding gebrachte – brief aangegeven dat de verzochte vergoeding van materiële schade wordt ingetrokken omdat deze schade thans niet is ingetreden. De benadeelde partij vordert derhalve een bedrag van
€ 2.500,- bij wijze van voorschot, voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
Voldoende vast staat dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De benadeelde partij heeft als gevolg van de ontuchtige handelingen psychische schade geleden en dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van schadevergoeding, waaronder de vereisten bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar het oordeel van de militaire kamer is het niet mogelijk om in deze strafprocedure de exacte omvang van de immateriële schade vast te stellen. De militaire kamer acht wel aannemelijk gemaakt dat de immateriële schade van de benadeelde in ieder geval € 1.000,00 bedraagt. De militaire kamer zal dit bedrag dus toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit, te weten 1 oktober 2006. Hierbij zal de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, te vervangen door 20 dagen hechtenis bij niet of niet op correcte wijze betalen van dit bedrag, waarbij wordt opgemerkt dat de toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Voor het niet toewijsbare deel van de vordering verklaart de militaire kamer de benadeelde partij niet-ontvankelijk.
parketnummer 05/801266-08
De benadeelde partij [slachtoffer4] vordert een bedrag van € 1.080,09, bestaande uit € 1.000, - , voor vergoeding van geleden immateriële schade (bij wijze van voorschot) en € 80,09 euro voor geleden materiële schade, zijnde een kilometervergoeding voor de afstand van Den Helder – Arnhem en terug, in verband met het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris op 8 december 2010.
Ten aanzien van het materiële deel van de vordering stelt de militaire kamer vast dat een verzoek tot vergoeding van dergelijke kosten normaliter ná het verhoor bij de rechter-commissaris kunnen worden ingediend. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij niet weet of dat hier is gebeurd en waarom het eventueel niet is gebeurd. Dit maakt dat dit deel van de vordering niet eenvoudig van aard is. De militaire kamer zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor immateriële schade overweegt de militaire kamer dat voldoende vast staat dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De benadeelde partij heeft als gevolg van de ontuchtige handelingen psychische schade geleden en dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van schadevergoeding, waaronder de vereisten bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar het oordeel van de militaire kamer is het niet mogelijk om in deze strafprocedure de exacte omvang van de immateriële schade vast te stellen. De militaire kamer acht wel aannemelijk gemaakt dat de immateriële schade van de benadeelde voor dit moment, naar maatstaven van billijkheid, in ieder geval € 500,00 bedraagt. De militaire kamer zal dit bedrag dus toewijzen. Hierbij zal de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, te vervangen door 10 dagen hechtenis bij niet of niet op correcte wijze betalen van dit bedrag, waarbij wordt opgemerkt dat de toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Voor het niet toewijsbare deel verklaart de militaire kamer de benadeelde partij niet-ontvankelijk.
parketnummer 05/800259-09
De benadeelde partij [slachtoffer5] vordert een bedrag van € 5.000,- voor geleden immateriële schade, bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente waarbij de datum moet worden vastgesteld overeenkomstig de uitspraken van de Hoge Raad.
De militaire kamer overweegt dat voldoende vast staat dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De benadeelde partij heeft als gevolg van de ontuchtige handelingen psychische schade geleden en dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van schadevergoeding, waaronder de vereisten bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar het oordeel van de militaire kamer is het niet mogelijk om in deze strafprocedure de exacte omvang van de immateriële schade vast te stellen. De gevorderde € 5.000,- komt de militaire kamer niet onredelijk voor en de militaire kamer acht voldoende aannemelijk gemaakt dat benadeelde in ieder geval dit bedrag aan schade heeft geleden. Dat benadeelde op dit moment ook problemen heeft die niet voortkomen uit de relatie die zij heeft gehad met verdachte, zoals de raadsman stelt, staat aan toewijzing van dit bedrag niet in de weg omdat de militaire kamer aannemelijk acht dat in ieder geval € 5.000 aan schade is toe te rekenen aan het handelen van verdachte. De militaire kamer zal dit bedrag dus toewijzen. Hierbij zal de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, te vervangen door 60 dagen hechtenis bij niet of niet op correcte wijze betalen van dit bedrag, waarbij wordt opgemerkt dat de toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Het toe te wijzen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2003. Deze datum wordt als begindatum van het schadeveroorzakende feit genomen omdat uit het dossier volgt dat de seksuele relatie tussen verdachte en benadeelde is begonnen toen benadeelde 13,5 jaar oud was, dus rond 19 maart 2003.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk ten aanzien van het bij parketnummer 05/801266-08 onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij parketnummer 05/801266-08 feit 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het bij parketnummer 05/810326-06, bij parketnummer 05/801266-08 onder 2 primair en 3 primair en bij parketnummer 05/800259-09 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 8 (acht) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens Reclassering Nederland zullen worden gegeven, ook indien dit inhoudt een ambulante behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling, voor zolang dat door deze instelling noodzakelijk wordt geacht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] (parketnummer 05/810326-06)
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer1], woonplaats kiezende [adres], (ten kantore van mr. E.M. Hoorenman), te betalen € 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2006.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], woonplaats kiezende [adres], (ten kantore van mr. E.M. Hoorenman), te betalen € 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2006, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer4] (parketnummer 05/801266-08, feit 3)
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer4], [adres] [woonplaats], te betalen € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer4], [adres] [woonplaats], te betalen € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer5] (parketnummer 05/800259-09)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer5], [adres], (rekeningnummer [x] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden), te betalen € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2003.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 5.000,00, subsidiair 60 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer5], [adres], (rekeningnummer [x] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden), te betalen € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2003, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. E. de Boer (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en kolonel mr. B.F.M. Klappe (militair lid) in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen (griffier)
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank 2 augustus 2010.