ECLI:NL:RBARN:2010:BN2421

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
197048
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen huisverbod en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 22 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Arnhem. De eiser had beroep ingesteld tegen een huisverbod dat hem was opgelegd op 5 januari 2010 en dat op 14 januari 2010 was verlengd. Het huisverbod was van kracht tot 2 februari 2010. De eiser heeft op 12 en 19 februari 2010 beroep ingesteld tegen de besluiten van de burgemeester, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat het huisverbod inmiddels was verstreken op het moment van indienen van de beroepen. Hierdoor rijst de vraag of de eiser nog een rechtens relevant belang had bij de beoordeling van de besluiten van de burgemeester.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser in zijn beroepschriften geen schade heeft gesteld en dat het verzoek om schadevergoeding pas ter zitting is gedaan, wat in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. De rechtbank concludeert dat de eiser geen procesbelang meer had, aangezien het huisverbod niet meer van kracht was en er geen relevante schade was gesteld bij het indienen van de beroepen. De rechtbank heeft daarom de beroepen van de eiser niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang en de noodzaak om schade tijdig en onderbouwd te stellen in beroepsprocedures. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummers: [zaaknummers]
Datum uitspraak: 22 juli 2010
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[eiser],
eiser,
wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr. E. Klijn,
tegen
de burgemeester van de gemeente Arnhem, verweerder,
zetelende te Arnhem.
Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 5 januari 2010 en 14 januari 2010.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2010 is aan eiser een huisverbod opgelegd, ingaande op 5 januari 2010 vanaf 19.15 uur en durende tot 15 januari 2009 om 19.15 uur.
Tegen dit besluit heeft eiser op 12 februari 2010 beroep bij de rechtbank ingesteld, geregistreerd onder registratienummer [zaaknummer 1].
Bij besluit van 14 januari 2010 heeft verweerder het aan eiser opgelegde huisverbod verlengd tot 2 februari 2010 om 19.15 uur.
Tegen dit besluit heeft eiser op 19 februari 2010 beroep bij de rechtbank ingesteld, geregistreerd onder registratienummer [zaaknummer 2].
De rechtbank heeft besloten de beroepen gevoegd te behandelen.
Door verweerder is ten aanzien van beide beroepen één verweerschrift ingediend, gedateerd 21 juni 2010.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van de rechtbank van 20 juli 2010. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. E. Klijn, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J. Beks en de heer Ch. van den Berg, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.
Overwegingen
3.1 Wettelijk kader
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna te noemen: WTH), wordt in deze wet onder huisverbod verstaan een beschikking inhoudende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WTH kan, voor zover thans van belang, de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de WTH kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
3.2 Procesbelang
De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken vast dat het door verweerder aan eiser opgelegde en verlengde huisverbod op 2 februari 2010 om 19.15 was afgelopen. Eiser heeft op 12 en 19 februari 2010 beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder tot oplegging en verlenging van het huisverbod. De beide beroepen zijn aldus ingesteld op een moment dat het huisverbod niet meer van kracht was. Eiser verbleef sinds het aflopen van het huisverbod ook weer op de [adres] te [woonplaats], zo blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting van 20 juli 2010. Het voorgaande roept de vraag op of eiser ten tijde van het instellen van de beroepen nog wel een rechtens relevant te beschermen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van de besluiten van verweerder d.d. 5 januari 2010 en 14 januari 2010 nu het huisverbod op die momenten niet meer tot voor eiser nadelige gevolgen kon leiden. Eiser heeft een dergelijk procesbelang in zijn beroepschriften niet gesteld en heeft alleen inhoudelijke argumenten tegen de besluiten aangevoerd. Een verzoek tot vergoeding van geleden schade kan evenwel voldoende procesbelang opleveren.
De rechtbank stelt vast dat eiser in beide beroepschriften niet heeft gesteld schade te hebben geleden. Wel is door eiser in beide beroepschriften verzocht om (de toekenning van) schadevergoeding, echter zonder enige toelichting. Onder de hierboven beschreven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat van eiser mocht worden verwacht dat al bij het indienen van de beroepschriften de geleden schade was gesteld en enigszins was onderbouwd. Immers, nu de termijn van te huisverbod al bij instellen van de beroepen was verstreken was vergoeding van geleden schade het enige belang dat nog resteerde bij een inhoudelijke beoordeling van de besluiten. Eerst ter zitting is door mr. E. Klijn gesteld dat eiser schade heeft geleden en is deze geconcretiseerd. Desgevraagd heeft mr. E. Klijn medegedeeld dat hij niet eerder de schade heeft gesteld nu hij pas recentelijk is geconfronteerd met een eerdere uitspraak van deze rechtbank waarin de daar gestelde schade onvoldoende was bevonden. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven overvallen te zijn door de thans gestelde schade en heeft zich ten aanzien van de beslissing hierover gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat de eerst ter zitting gestelde schade al geleden was op het moment van indienen van de beroepschriften en dat de aard en de omvang van de schade ook toen reeds bekend was of kon zijn. Onder deze omstandigheden mocht naar het oordeel van de rechtbank verwacht worden dat de schade reeds bij aanvang van de procedure was gesteld en ten minste enigszins was onderbouwd. Het eerst op zitting stellen van de schade acht de rechtbank in dit geval dan ook in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Dat van schending van deze beginselen sprake is, blijkt tevens uit het feit dat verweerder ter zitting niet goed inhoudelijk heeft kunnen reageren op de schade en het verzoek om vergoeding daarvan. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de eerst ter zitting gestelde schade en onderbouwing daarvan als zijnde tardief gesteld, niet in de beoordeling zal worden betrokken.
De rechtbank concludeert dan ook dat de termijn van het opgelegde (verlengde) huisverbod is verstreken en niet is gebleken noch is gesteld dat eiser thans nog enig rechtens relevant belang heeft bij de beoordeling van de bestreden besluiten, zodat de beroepen van eiser, wegens het ontbreken van procesbelang, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor vergoeding van de proceskosten van eiser op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.E. Snijders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Huberts, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2010.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage.
Verzonden op:
Registratienummers: [zaaknummers] 3
uitspraak