ECLI:NL:RBARN:2010:BN1978
Rechtbank Arnhem
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een verzoek tot opneming in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van de Wet Bopz
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 8 februari 2010 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 14e van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet Bopz). Betrokkene, die op 30 december 2009 was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, betwistte de rechtmatigheid van deze opname. Zij stelde dat er geen redenen waren voor haar opname en dat zij niet voorafgaand aan de opname was gehoord door de geneesheer-directeur. Tevens gaf zij aan niet geïnformeerd te zijn over haar rechtspositie en dat zij geen exemplaar van de omzetting had ontvangen.
De rechtbank oordeelde dat, volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 17 februari 2006, de rechter bij een verzoek als het onderhavige moet onderzoeken of de gronden voor vrijheidsbeneming aanwezig zijn, beoordeeld naar de omstandigheden ten tijde van de beslissing. De rechtbank concludeerde dat, nu betrokkene op 14 januari 2010 voorwaardelijk was ontslagen en er geen sprake meer was van vrijheidsbeneming, de gronden voor opname niet langer aanwezig waren. Het bezwaar van betrokkene werd gegrond verklaard.
De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de voorwaarden voor het ontslag van betrokkene nagenoeg gelijk waren aan die van de voorwaardelijke machtiging en dat er geen aanwijzingen waren dat betrokkene zich niet aan deze voorwaarden hield. De rechtbank liet de formele onjuistheden die betrokkene naar voren had gebracht verder onbesproken, aangezien de rechtmatigheid van de beslissing tot opname niet ter beoordeling stond in deze procedure. De rechtbank verklaarde het bezwaar tegen de beslissing van 30 december 2009 gegrond en vernietigde deze beslissing.