ECLI:NL:RBARN:2010:BN1816

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
180157
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van lening en proceskostenveroordeling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, is de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. drs. D. Vanícková, een vordering gestart tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Hurenkamp, met betrekking tot de terugbetaling van een lening. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 24 maart 2010, waarin werd overwogen dat de gedaagde niet in zijn bewijs is geslaagd voor het bestaan van de lening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de lening, waarvan het bestaan werd vermoed, terugbetaald moet worden. De verdere beoordeling richtte zich op de vraag wanneer de lening is opgezegd en wat de ingangsdatum van de rente moet zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de datum van dagvaarding als de datum van opzegging van de lening geldt, en dat de rente vanaf die datum moet worden gevorderd.

In de beslissing van 30 juni 2010 heeft de rechtbank de gedaagde veroordeeld om aan de eiser een bedrag van € 187.231,90 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 januari 2009 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eiser zijn begroot op € 9.859,98. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de verplichting van de gedaagde om de lening terug te betalen en de consequenties van het niet kunnen leveren van bewijs in een civiele procedure.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 180157 / HA ZA 09-131
Vonnis van 30 juni 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. drs. D. Vanícková te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. Hurenkamp te Wierden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 maart 2010
- de akte van [eiser]
- de antwoordakte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het vonnis van 24 maart 2010 is overwogen dat [gedaagde] niet in zijn bewijs is geslaagd en dat daarmee de lening waarvan het bestaan werd vermoed, vaststaat. Uit de vorige vonnissen volgt dat deze moet worden terugbetaald. Thans is nog aan de orde de vraag wanneer de lening is opgezegd en wat de ingangsdatum van de rente moet zijn.
2.2. [eiser] stelt zich op het standpunt dat als ingangsdatum van de rente heeft te gelden de dag waarop het geld het vermogen van Vaesen-[eiser]óva verliet, 11 oktober 2007. Terecht merkt [gedaagde] echter op dat niet de vraag wanneer een rentedragende lening is gaan lopen, maar de vraag wanneer de lening werd opgezegd of de rente werd gevorderd, aan de orde is.
2.3. Nu [eiser] geen andere datum noemt, heeft, zoals ook blijkt uit het vonnis van 24 maart 2010, de datum van dagvaarding te gelden als de datum waarop de lening is opgezegd. Daarbij is tevens rente gevorderd vanaf 11 oktober 2007, de datum waarvoor, zoals nu is vastgesteld, geen grond bestaat. De rechtbank zal daarom de rente beschouwen als – zoals niet ongebruikelijk is – te zijn gevorderd met ingang van de datum van dagvaarding en de vordering dienovereenkomstig toewijzen.
2.4. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,98
- vast recht 4.440,00
- getuigenkosten 334,00
- salaris advocaat 5.000,00 (2,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 9.859,98
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 187.231,90 (éénhonderdzevenentachtigduizendtweehonderdeenendertig euro negentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 20 januari 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 9.859,98,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2010.?