ECLI:NL:RBARN:2010:BN1816
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot terugbetaling van lening en proceskostenveroordeling
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, is de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. drs. D. Vanícková, een vordering gestart tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Hurenkamp, met betrekking tot de terugbetaling van een lening. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 24 maart 2010, waarin werd overwogen dat de gedaagde niet in zijn bewijs is geslaagd voor het bestaan van de lening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de lening, waarvan het bestaan werd vermoed, terugbetaald moet worden. De verdere beoordeling richtte zich op de vraag wanneer de lening is opgezegd en wat de ingangsdatum van de rente moet zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de datum van dagvaarding als de datum van opzegging van de lening geldt, en dat de rente vanaf die datum moet worden gevorderd.
In de beslissing van 30 juni 2010 heeft de rechtbank de gedaagde veroordeeld om aan de eiser een bedrag van € 187.231,90 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 januari 2009 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eiser zijn begroot op € 9.859,98. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de verplichting van de gedaagde om de lening terug te betalen en de consequenties van het niet kunnen leveren van bewijs in een civiele procedure.