RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/4463
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 15 juli 2010
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. R. Vos,
het bestuur van het Nederlands Letterenfonds als rechtsopvolger van
het bestuur van de Stichting Fonds voor de Letteren, verweerder,
gevestigd te Amsterdam.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 september 2009.
Bij besluit van 4 mei 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een werkbeurs ter hoogte van € 15.000 ten behoeve van het schrijven een roman met de werktitel [werktitel] afgewezen. Bij brief van 18 mei 2009 is conform artikel 3:48, tweede lid, van de Awb en artikel 13 van het Algemeen Reglement op verzoek van eiser de motivering van het besluit van 4 mei 2009 verstrekt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Verweerder heeft aan de rechtbank twee individuele (pre)adviezen over eisers roman [titel I] en drie individuele (pre)adviezen over eisers roman [titel II] doen toekomen met het verzoek om beperking van de kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb.
Bij beslissing van 5 januari 2010 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van de voornoemde documenten gerechtvaardigd is, waarna namens eiser aan de rechtbank toestemming is verleend van de vertrouwelijke documenten kennis te nemen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 15 juni 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Vos voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Bibo, juridisch beleidsmedewerker van verweerder.
3.1 Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd het standpunt gehandhaafd dat de verwachting ontbreekt dat het verlenen van een werkbeurs voor de te schrijven roman [werktitel] zal resulteren in een publicatie van goede literaire kwaliteit. Op grond daarvan is aan eiser geen werkbeurs verleend.
3.2 Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, hieronder nader ingaan.
Wettelijk kader
3.3 Het fonds, waarvan verweerder het bestuur vormt, is een op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid (hierna: Wsc) door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen opgerichte rechtspersoon die tot doel heeft het instandhouden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van één of meer cultuuruitingen te bevorderen door daartoe subsidies te verstrekken.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, eerste volzin, van de Wsc stelt het bestuur van een fonds één of meer reglementen vast waarin in ieder geval worden vastgelegd de werkwijze, de procedures en de criteria die het bestuur bij het verstrekken van subsidies hanteert, alsmede de verplichtingen die aan de subsidie-ontvanger worden opgelegd.
Ter uitvoering hiervan strekken het Algemeen Reglement en het Huishoudelijk Reglement van verweerder.
In artikel 9 van het Algemeen Reglement – voor zover hier van belang – is bepaald dat bij de voorbereiding van de beslissing tot verlening van financiële ondersteuning het bestuur zich baseert op de door de aanvrager verstrekte gegevens, alsmede op de volgende informatie:
Projectsubsidie:
a) het in het kader van eerdere aanvragen uitgebrachte oordeel over projectplannen;
b) het in het kader van eerdere aanvragen uitgebrachte oordeel over de literaire kwaliteit c.q. de vertaalkwaliteit van het in boekvorm verschenen c.q. opgevoerd toneelwerk van de aanvrager, voor zover van toepassing;
c) recente publicaties, voorzover niet eerder beoordeeld.
In artikel 10, eerste lid, van het Algemeen Reglement is bepaald dat alvorens te beslissen over een ingediende aanvraag om financiële ondersteuning, het bestuur het advies inwint van adviescommissies die zijn samengesteld uit leden van de adviesraad.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van het Algemeen reglement kunnen ter voorbereiding van de advisering door de adviescommissies ingezonden publicaties ter beoordeling worden voorgelegd aan leden van subcommissies of andere externe deskundigen.
In artikel 11, tweede lid, van het Huishoudelijk Reglement is bepaald dat de adviesraad bestaat uit ten hoogste dertien leden, zijnde personen die een brede kennis bezitten van de nationale en internationale letterkunde en op onderdelen hiervan specifiek deskundig zijn. In de adviesraad dient deskundigheid op het gebied van literair proza (fictie en non-fictie), de literaire vertaling (op verschillende taalgebieden), de poëzie, het literaire drama, de literaire kinder- en jeugdboeken en de Friese letterkunde aanwezig te zijn.
In artikel 14, eerst lid, van het Huishoudelijk Reglement is bepaald dat ten behoeve van de advisering in het kader van de verschillende subsidievormen, de leden van de adviesraad jaarlijks worden verdeeld over verschillende adviescommissies.
In artikel 15, eerste lid, van het Huishoudelijk Reglement is bepaald dat geldige adviezen slechts tot stand kunnen komen indien ten minste drie leden van de commissie terzake gemotiveerd advies uitbrengen, hetzij ter vergadering, hetzij op schrift.
In artikel 15, tweede lid, van het Huishoudelijk reglement is bepaald dat de individuele
(pre)adviezen vertrouwelijk zijn en slechts bij bestuursbesluit ter inzage worden gegeven aan derden.
In artikel 15, vierde lid, van het Huishoudelijk Reglement is bepaald dat het eindadvies wordt bepaald door de mening van de meerderheid binnen de adviescommissie.
In artikel 4, tweede lid, van het Algemeen Reglement is bepaald dat subsidie slechts wordt verstrekt nadat het Fondsbestuur de overtuiging heeft gekregen dat de door het Fonds in artikel 2 van dit reglement gestelde doeleinden worden bereikt en aan de in artikel 5 gestelde vereisten wordt voldaan.
In artikel 5, eerste lid, van het Algemeen Reglement is bepaald dat subsidie slechts wordt verstrekt indien wordt voldaan aan de volgende - in het onderhavige geval van belang
zijnde - voorwaarden:
a) het bestuur heeft voldoende positieve verwachtingen ten aanzien van het resultaat van het voorgestelde project, en
b) het project vormt naar verwachting een bijdrage van betekenis op het terrein van de Nederlandse of Friese letterkunde, en/of
c) het project is gericht op publicatie van Nederlands- of Friestalig werk of werk in Nederlands of Friese vertaling.
In artikel 5, tweede lid, van het Algemeen Reglement is bepaald dat het Fondsbestuur in deelreglementen nadere vereisten kan stellen ten aanzien van het verstrekken van de verschillende subsidievormen.
Een deelreglement als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Algemeen Reglement is de Werkbeursregeling schrijvers (nieuwe stijl) (hierna: de Werkbeursregeling).
Op grond van de Werkbeursregeling dienen om een werkbeurs te kunnen aanvragen - op het moment van indienen van de aanvraag - van een schrijver minimaal twee literaire boeken in het Nederlands of Fries te zijn gepubliceerd, of twee toneelstukken openbaar te zijn gemaakt door een professioneel theatergezelschap. Aanvragen van schrijvers die niet aan deze eis voldoen, worden niet in behandeling genomen.
In de Werkbeursregeling is voorts opgesomd met welke (combinatie van) factoren bij het nemen van de beslissingen rekening wordt gehouden, waarbij wordt benadrukt dat de literaire kwaliteit van het werk voorop staat.
Beoordeling
3.4 Vooreerst stelt de rechtbank vast dat in het onderhavige geding de vraag voorligt of verweerder in redelijkheid de door eiser aangevraagde werkbeurs voor de roman [werktitel] heeft kunnen weigeren. Ten aanzien van eisers stelling dat romans vallend onder het genre misdaadroman of thriller nog nooit voor een werkbeurs in aanmerking zijn gebracht overweegt de rechtbank dat, nog daargelaten dat verweerder in het verweerschrift een tweetal romans heeft genoemd (van verschillende auteurs) naar aanleiding waarvan werkbeurzen voor het schrijven van nieuw werk zijn verleend, deze stelling bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag niet ter zake doet.
3.5 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak een eindadvies ontbreekt, hetgeen in strijd is met de eisen en waarborgen die op dit punt zijn vervat in het Huishoudelijk Reglement.
3.6 De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
In de nadere motivering van het besluit in primo van 18 mei 2009 heeft verweerder de gang van zaken betreffende de advisering weergegeven. Daaruit blijkt dat de Adviescommissie Werkbeurzen Schrijvers, bestaande uit zes bij naam genoemde leden, tijdens een vergadering de leesadviezen heeft besproken die schriftelijk zijn uitgebracht door twee ingeschakelde externe adviseurs alsmede door één van de commissieleden ten aanzien van het op het moment van de aanvraag laatst verschenen werk [titel II]. Tijdens de vergadering is de adviescommissie unaniem tot de eindconclusie gekomen dat de leesadviezen geen positieve toevoeging vormen aan de eerdere beoordelingen van de literaire kwaliteit van eisers werk en op basis daarvan heeft de adviescommissie ter vergadering geadviseerd de werkbeursaanvraag af te wijzen. De passages uit de leesadviezen die in dat verband door de adviescommissie essentieel zijn geacht, zijn in de brief van 18 mei 2009 door verweerder weergegeven.
De rechtbank is van oordeel dat deze door verweerder beschreven gang van zaken betreffende de advisering door de adviescommissie in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 15, eerste, tweede en vierde lid, van het Huishoudelijk Reglement, zoals hierboven weergegeven. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de adviescommissie ter vergadering tot het eindadvies heeft kunnen komen, nu in het Algemeen reglement noch in het Huishoudelijk Reglement vormvereisten zijn gesteld ten aanzien van het uitbrengen van een eindadvies door de adviescommissie.
3.7 In lijn van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS), bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juni 2003, LJN: AH8613, oordeelt de rechtbank voorts dat in gevallen als het onderhavige, waarbij het gaat om objectivering van naar hun aard subjectieve oordelen die zich niet licht in woorden laten (samen)vatten, aan de door verweerder ingewonnen adviezen slechts beperkte motiveringseisen kunnen worden gesteld. Het gaat erom dat de aanvrager enigermate inzicht wordt verschaft in de gedachtegang die eraan ten grondslag ligt. De rechtbank is van oordeel dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies, zoals beperkt weergegeven in de nadere motivering bij brief van 18 mei 2009, voldoet aan die eis.
3.8 Ook overigens bestaat geen grond voor het oordeel dat het advies van de Adviescommissie naar inhoud of wijze van totstandkoming onvolledig is of zodanige gebreken vertoont dat verweerder zich daarop niet - of niet zonder meer - heeft mogen baseren. Verweerder heeft Richtlijnen opgesteld waarvan adviseurs bij de advisering over de literaire kwaliteit van een publicatie worden geacht gebruik te maken (‘Richtlijnen bij de advisering over literair oorspronkelijk werk’). Hierin is onder meer het volgende opgenomen: “Het Fonds wil graag een oordeel over de literaire kwaliteit van het werk. Laat persoonlijke voorkeuren of aversies dan ook een zo klein mogelijke rol spelen. Graag willen we dat u uw advies goed met argumenten onderbouwt, en dat de argumentatie aansluit bij de eindconclusie.” Niet is gebleken dat deze Richtlijnen incompleet of onjuist zouden zijn. De adviescommissie heeft deze Richtlijnen ook gevolgd.
De door eiser naar voren gebrachte stelling dat de externe adviseurs niet onbevangen, zonder vooringenomenheid en zonder eigen belang tot hun advies zouden zijn gekomen acht de rechtbank, mede gelet op hetgeen verweerder daartegen in het verweerschrift en ter zitting naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat niet aannemelijk is dat de (externe) adviseurs zelf een financieel belang hebben bij het afwijzen van werkbeurzen, omdat zij zelf ook werkbeurzen hebben aangevraagd (en verkregen). Naar het oordeel van de rechtbank betreft de in de reglementen neergelegde handelwijze een zorgvuldige procedure die met de nodige waarborgen omkleed is.
3.9 Eiser heeft betoogd dat niet is gebleken van specifieke deskundigheid van de leden van de adviescommissie van het genre van de misdaadroman dan wel literaire thriller.
3.10 De rechtbank overweegt dienaangaande dat conform artikel 14, eerste lid, van het Huishoudelijk Reglement de adviescommissie wordt samengesteld uit leden van de adviesraad en dat ingevolge het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van het Huishoudelijk Reglement in de adviesraad deskundigheid op het gebied van literair proza (fictie en non-fictie), de literaire vertaling (op verschillende taalgebieden), de poëzie, het literair drama, de literaire kinder- en jeugdboeken en de Friese letterkunde aanwezig dient te zijn. Het ten tijde van de aanvraag meest recent verschenen werk van eiser alsmede het te schrijven werk waarvoor de werkbeurs is aangevraagd, beogen te vallen onder literair proza en is beoordeeld door deskundigen op dat gebied. Mitsdien is voldaan aan het bepaalde in de reglementen. De reglementen bieden geen grond voor eisers wens van specifieke deskundigheid op het gebied van de misdaadroman dan wel de literaire thriller, tot uiting komend in een subcommissie. Zoals verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht, wordt bij de behandeling van aanvragen in het kader van de Werkbeursregeling geen advies ingewonnen bij subcommissies. De advisering door subcommissies vond plaats bij de behandeling van aanvragen voor een aanvullend honorarium. De regelingen voor schrijvers en vertalers met het oog op de verlening van aanvullende honoraria worden niet meer uitgevoerd sinds 2004.
3.11 De rechtbank overweegt dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat hem ten onrechte inzage is geweigerd in de individuele preadviezen. Reeds bij de beslissing op grond van artikel 8:29 van de Awb van 5 januari 2010 heeft deze rechtbank geoordeeld dat de beperking van de kennisneming van de preadviezen gerechtvaardigd is. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de betreffende beslissing.
3.12 Eiser heeft een deskundigenbericht, opgesteld door dr. G.J. de Vries, overgelegd. Nu eiser dit bericht eerst in beroep heeft overgelegd heeft verweerder dit bericht niet kunnen betrekken bij de voorbereiding en totstandkoming van het bestreden besluit.
De rechtbank overweegt dat de inhoud van het door eiser ingebrachte deskundigenbericht, gelet op het door de Adviescommissie uitgebrachte eindadvies en de in het kader van de advisering in acht genomen zorgvuldigheid, geen aanleiding geeft om te te oordelen dat verweerder het eindadvies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Daarbij kent de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan het feit dat de twee ingeschakelde externe adviseurs en het lid van de adviescommissie die de leesadviezen hebben uitgebracht ten aanzien van [titel II], weliswaar op basis van deskundigheid ten aanzien van literair proza maar overigens willekeurig zijn geselecteerd om een advies uit te brengen en los van elkaar tot een zelfde advies zijn gekomen ten aanzien van de literaire kwaliteit van [titel II].
3.13 Voorts heeft eiser betoogd dat er in bezwaar geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. Verweerder is naar de mening van eiser in het bestreden besluit niet ingegaan op tal van aspecten die door eiser in het bezwaarschrift zijn aangevoerd.
3.14 De rechtbank overweegt dienaangaande vooreerst dat ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt op grondslag van het bezwaar. Het vorenstaande brengt met zich dat verweerder uiteraard de door eiser aangevoerde bezwaren dient te beoordelen maar dat in de motivering van het besluit op bezwaar niet op alle naar voren gebrachte gronden c.q. stellingen expliciet door verweerder behoeft te worden gereageerd. Voorts is het mogelijk dat indien verweerder een eerder gegeven motivering op een bepaald punt voldoende duidelijk acht, wordt verwezen naar het stuk waarin de betreffende motivering is opgenomen. In het licht van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval heeft kunnen verwijzen naar de brief van 8 juni 2009 voor wat betreft de omstandigheid dat verweerder geen inzage heeft verleend in de individuele (pre)adviezen. Voorts is verweerder, anders dan door eiser wordt betoogd, in het bestreden besluit ingegaan op de weging van de beoordelingsfactoren. Verweerder heeft in het bestreden besluit tevens uiteengezet dat bepaalde beoordelingscriteria in het geval van eiser geen rol spelen en waarom de beoordeling van [titel I] in de besluitvorming is betrokken. Dat verweerder niet is ingegaan op de bezwaren tegen in de brief van 18 mei 2009 geciteerde passages uit de leesadviezen acht de rechtbank niet onredelijk, aangezien de opmerkingen in elkaars samenhang dienen te worden beschouwd. Door de aspecten uit elkaar te trekken vallen de passages niet licht te beoordelen en gaat de strekking van de passages in hun onderlinge samenhang verloren.
3.15 Eiser heeft bestreden dat overeenkomstig de reglementen de literaire kwaliteit van de te schrijven roman overtuigend dient te zijn.
3.16 De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond faalt. Uit de reglementen, waartoe onder meer zij verwezen naar artikel 4, tweede lid, van het Algemeen Reglement, en artikel 5, eerste lid, van het Algemeen Reglement, volgt dat verweerder positieve verwachtingen dient te hebben ten aanzien van, met andere woorden overtuigd dient te zijn van, de literaire kwaliteit van de roman waarvoor de werkbeurs is aangevraagd. Ook in de Werkbeursregeling staat vermeld dat de literaire kwaliteit van een werk voorop staat.
3.17 Voorts heeft eiser beroepsgronden aangevoerd die betrekking hebben op de inhoudelijke beoordeling van zijn aanvraag om een werkbeurs.
3.18 Vooreerst verwijst de rechtbank naar de Werkbeursregeling. Hierin zijn factoren opgesomd, waarmee rekening wordt gehouden bij het nemen van beslissingen. Daaraan is, zoals reeds vermeld, toegevoegd dat de literaire kwaliteit van het werk voorop staat. De rechtbank acht de inhoud van de Werkbeursregeling niet onredelijk. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de beoordeling van literaire kwaliteit zich niet laat vangen in strikt objectieve criteria. Zoals verweerder heeft overwogen in het bestreden besluit is een kwaliteitsoordeel over een artistieke prestatie, zoals een literair werk, altijd subjectief. Verweerder wint om die reden voorafgaand aan de beslissingen altijd advies in bij meerdere adviseurs. Door de verschillende kwaliteitsoordelen naast elkaar te leggen ontstaat er een intersubjectief totaaloordeel dat een grotere geldigheid heeft. Verder is er een regelmatige wisseling van de leden van de Adviescommissie en van de externe adviseurs.
3.19 Nu, anders dan waarvan door eiser bij de in rechtsoverweging 3.17 bedoelde beroepsgronden lijkt te worden uitgegaan, objectieve criteria voor het vaststellen van literatuur en literaire kwaliteit ontbreken, zullen de adviseurs met de in rechtsoverweging 3.8 bedoelde richtlijnen in de hand en vooral vanuit hun deskundigheid per boek moeten beoordelen of de genre specifieke aspecten - waarbij in het geval van proza kan worden gedacht aan vertelperspectief, stijl, compositie, taalgebruik, karaktertekening, inventiviteit, verteltechniek, thematiek en spanningsopbouw - relevant zijn en zo ja, of deze zijn ingevuld op een wijze dat alles overziend kan worden gesproken over literaire kwaliteit. De passages uit de leesadviezen, zoals opgenomen in de nadere motivering bij brief van 18 mei 2009 dienen in dit licht te worden geplaatst. Van willekeur dan wel onjuiste of gebrekkige toepassing van de regels is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3.20 Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat verweerders standpunt dat (ook) bij thrillers dan wel misdaadromans in een intersubjectief beoordelingsproces vastgesteld kan worden of ze de titel literair kunnen verkrijgen en zo ja of ze van geringe of van overtuigende kwaliteit zijn, niet onredelijk kan worden geacht.
3.21 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De omstandigheid dat [organisaties] [titel II] hebben gesubsidieerd, en dat [titel II] blijkens de overgelegde recensies positief wordt gewaardeerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu in acht dient te worden genomen dat verweerder gelet op haar doelstellingen een eigen kwaliteitsoordeel geeft.
3.22 Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd maakt het vorenstaande niet anders.
3.23 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.24 De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzitter, mrs. J.A. van Schagen en
H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 15 juli 2010