ECLI:NL:RBARN:2010:BN0355

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200417
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een standplaats op een woonwagenlocatie

In deze zaak vorderde de gemeente [woonplaats] in kort geding ontruiming van een standplaats op een woonwagenlocatie, die door [gedaagde] zonder recht of titel was ingenomen. [gedaagde] had vanaf 1991 in een woonwagen op de locatie gewoond, maar had na een echtscheiding in 2001 het huurrecht opgegeven en was naar elders verhuisd. Ondanks een intentieverklaring van 2005 voor een nieuwe standplaats, verbleef [gedaagde] vanaf 2001 zonder recht of titel op de oorspronkelijke locatie. De gemeente had eerder bestuursdwang toegepast door caravans van [gedaagde] te verwijderen en had haar een huisvestingsvergunning verleend voor een andere standplaats, maar [gedaagde] had dit aanbod niet aanvaard.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de illegale situatie en de eerdere overtredingen door [gedaagde]. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe en stelde een termijn van zeven dagen voor de ontruiming vast. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vorderde [gedaagde] een tijdelijke standplaats, maar deze vordering werd afgewezen, omdat de gemeente niet verplicht was om alternatieve huisvesting aan te bieden. De rechter benadrukte dat de huidige situatie van [gedaagde] mede het gevolg was van haar eigen keuzes en dat er geen onrechtmatige daad van de gemeente was vastgesteld.

Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gemeente de ontruiming kon laten uitvoeren, indien [gedaagde] niet vrijwillig zou vertrekken. De rechter gaf de gemeente de mogelijkheid om in overleg met [gedaagde] en een derde partij te kijken naar tijdelijke huisvesting tot de standplaats gereed zou zijn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 200417 / KG ZA 10-318
Vonnis in kort geding van 16 juni 2010
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[de gemeente],
zetelend te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.A.M. Saedt te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief met bijlagen van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de gemeente
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Vanaf 1991 woonde [gedaagde] in een woonwagen welke was geplaatst op een standplaats op de woonwagenlocatie aan de [ ] [adres] in [woonplaats]. Vanaf medio 2001, na een echtscheiding, heeft [gedaagde] het huurrecht voor deze locatie opgegeven en is zij naar elders verhuisd.
2.2. Eind 2001 heeft [gedaagde] zich in [woonplaats] laten inschrijven als standplaatszoekende. Vanaf die tijd verbleef zij zonder recht of titel op en rondom de woonwagenlocatie aan de [adres].
2.3. Tussen [gedaagde] en de gemeente is op 21 mei 2005 een intentieverklaring tot stand gekomen, waarin is vastgelegd dat [gedaagde] een standplaats zou krijgen op de woonwagenlocatie aan de [standplaats 2] (locatie [adres 2]) in [woonplaats].
2.4. Begin 2008 kon de standplaats aan de [locatie 2] door [gedaagde] worden ingenomen. [gedaagde] heeft dat niet gedaan, doch aangegeven dat zij één van de nieuw aan te leggen standplaatsen op de woonwagenlocatie aan de [adres] wenste.
2.5. Nadien heeft [gedaagde] zonder recht of titel en in strijd met artikel 5 van de Algemene Plaatstelijke Verordering [woonplaats] 2006 (hierna: ‘de APV’) een voormalige standplaats (en daarmee de ‘weg’ in de zin van artikel 5.15 APV) op de woonwagenlocatie aan de [adres] met een caravan in gebruik genomen, waarna de gemeente op grond van bestuursdwang de caravan op 21 oktober 2008 heeft verwijderd.
2.6. Eind 2008 heeft [gedaagde] opnieuw een caravan op de ‘weg’ aan de [adres] geplaatst. Ook deze is door de gemeente verwijderd. Bij beschikking van 12 maart 2009 heeft de gemeente aan [gedaagde] een preventieve last onder dwangsom opgelegd, zij mag geen caravans op de ‘weg’ plaatsen in [woonplaats].
2.7. De gemeente heeft aan [gedaagde] in januari 2009 een huisvestingsvergunning verleend voor een standplaats op de woonwagenlocatie aan de [adres]. De bouw van de standplaats heeft vertraging opgelopen. Naar verwachting zal de standplaats uiterlijk eind september 2010 gereed zijn.
2.8. De gemeente heeft aangeboden met [gedaagde] een tijdelijke huurovereenkomst aan te gaan voor een standplaats op de woonwagenlocatie [Z] in [woonplaats] voor de periode tot de standplaats aan de [adres] gereed is. [gedaagde] heeft dit aanbod niet aanvaard.
2.9. In de week van 19 april 2010 heeft [gedaagde] met een caravan een standplaats [ ] op de woonwagenlocatie aan de [adres 3] in [woonplaats] in gebruik genomen. De gemeente heeft [gedaagde] gesommeerd de caravan te verwijderen.
2.10. De betreffende standplaats op de locatie [adres 3] is door de gemeente toegezegd aan de heer [betrokkene] (hierna: ‘[betrokkene]’). In een verklaring van 7 juni 2010 geeft [betrokkene] toestemming aan [gedaagde] om de standplaats te gebruiken.
3. Het geschil in conventie
3.1. De gemeente vordert samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de onroerende zaak aan de [adres 3] [ ] in [woonplaats] alsmede alle overige gronden rondom deze onroerende zaak te verlaten en te ontruimen en verlaten en ontruimd te houden, met machtiging van de gemeente om die ontruiming en het ontruimd houden zo nodig zelf te bewerkstelligen, eventueel met behulp van de sterke arm en [gedaagde] in de kosten daarvan te veroordelen, vermeerderd met de wettelijke rente;
II. te bepalen dat dit vonnis binnen een termijn van één jaar ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen eenieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging op de genoemde onroerende zaak bevindt;
III. [gedaagde] te verbieden om binnen de gemeente [woonplaats] enig in eigendom van de gemeente zijnde onroerende zaak zonder voorafgaande toestemming in gebruik te nemen en te houden, zich daarop te vestigen of daarop te verblijven, met veroordeling van [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis die onroerende zaak te verlaten en te ontruimen en aldus te houden, met machtiging van de gemeente om de ontruiming en het ontruimd houden zelf te bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. De gemeente legt aan haar vorderingen ten grondslag de stelling dat [gedaagde] zonder recht of titel de standplaats aan de [adres 3] heeft ingenomen. Daarmee maakt zij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. [gedaagde] heeft, ondanks sommatie, geweigerd de standplaats te verlaten.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagde] vordert in reconventie voorwaardelijk samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de gemeente te veroordelen om aan [gedaagde] binnen veertien dagen na dit vonnis een standplaats aan te bieden aan de [adres] in [woonplaats] of (subsidiair) een andere tijdelijke passende standplaats of huisvesting in [woonplaats], op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de gemeente daarmee in gebreke blijft.
4.2. [gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag de stelling dat zij al geruime tijd wacht op het gereedkomen van de haar toegezegde standplaats aan de [adres]. De aanleg daarvan heeft vertraging opgelopen. Daardoor heeft [gedaagde] thans geen woon- of verblijfplaats, waardoor een noodtoestand is ontstaan. [gedaagde] wijst op haar eigen gezondheid en op de gezondheid van de bij haar inwonende zoon.
4.3. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor toewijzing van de door de gemeente ingestelde vorderingen in kort geding slechts dan plaats is, als uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.
5.2. In dit kader wijst de gemeente op het project ‘Plan van Aanpak normalisatie Woonwagenlocaties’. Het project heeft als doel op de veertien woonwagenlocaties in [woonplaats] een einde te maken aan illegale situaties en activiteiten en een ‘0-situatie’ te bereiken. In het kader van dit plan van aanpak voert de gemeente een duidelijk lik-op-stuk-beleid. Overtredingen worden zo snel mogelijk aangepakt. Daarvan gaat een preventieve werking uit. Het laten voortbestaan van het zonder recht of titel in gebruik houden door [gedaagde] van de standplaats aan de [adres 3] zou daarmee in strijd zijn en een verkeerd signaal afgeven naar andere (mogelijke) gebruikers van de woonwagenlocaties. Uit deze door de gemeente gestelde omstandigheden volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende dat de gemeente een spoedeisend belang heeft bij de onderhavige vorderingen.
5.3. [gedaagde] betwist niet dat zij zonder recht of titel op de standplaats aan de [adres 3] verblijft. [gedaagde] maakt daarmee inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. [gedaagde] stelt wel dat [betrokkene], aan wie de standplaats die [gedaagde] thans gebruikt door de gemeente is toegezegd, toestemming geeft voor het gebruik door [gedaagde]. De voorzieningenrechter acht – voor zover de stellingen van [gedaagde] daarop zien - onvoldoende aannemelijk dat [betrokkene] daarmee zonder toestemming van de gemeente, welke toestemming – zo is onweersproken – ontbreekt, aan [gedaagde] de standplaats rechtsgeldig in gebruik kan geven.
5.4. [gedaagde] wijst voorts op haar persoonlijke omstandigheden. Zij heeft geen (andere) woon- of verblijfplaats en derhalve is er – mede gezien haar eigen gezondheid en die van de bij haar inwonende zoon – sprake van een noodsituatie. Voor zover [gedaagde] daarmee een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, wordt dit beroep gepasseerd. [gedaagde] heeft de aan haar door de gemeente aangeboden vervangende standplaatsen geweigerd. Dat is haar goed recht, doch het mede als gevolg daarvan ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats voor [gedaagde] en de daarmee verband houdende gestelde problemen kunnen in dit kader niet aan de gemeente worden tegengeworpen.
5.5. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] in deze procedure onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een tijdelijk verblijf op de locatie [Z] geen reële optie zou zijn geweest omdat de overige bewoners daarmee niet instemmen. De gemeente heeft er terecht op gewezen dat zulks niet zonder meer blijkt uit de door [gedaagde] ter zitting overgelegde brief van deze bewoners van 19 februari 2010. In de brief geven de bewoners van [Z] weliswaar aan bezwaar te hebben tegen een permanent verblijf van [gedaagde] op [Z], om welke reden zij van de gemeente de garantie vragen dat het verblijf van [gedaagde] op [Z] tijdelijk zal zijn, doch op grond van de brief is onvoldoende aannemelijk dat de houding van de bewoners van [Z] jegens [gedaagde] zodanig dreigend is dat [gedaagde] niet enige tijd op de locatie [Z] kan verblijven.
5.6. De vordering van de gemeente tot ontruiming van de standplaats aan de [adres 3] wordt op grond van het vorenstaande toegewezen, waarbij de termijn van ontruiming wordt vastgesteld op één week na betekening van dit vonnis. Gezien het feit dat [gedaagde] in het verleden meerdere malen zonder recht of titel op diverse plaatsen in de gemeente [woonplaats] heeft verbleven, is aannemelijk het door de gemeente gestelde risico dat [gedaagde] na ontruiming van de standplaats aan de [adres 3] elders in de gemeente [woonplaats] een (stuk gemeentegrond als) standplaats zal gaan gebruiken. Derhalve wordt ook het gevorderde verbod tot het gebruiken als standplaats van enige aan de gemeente toebehorende onroerende zaak toegewezen.
5.7. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- vast recht 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.166,93
6. De beoordeling in reconventie
6.1. Gezien het vorenstaande dient de (voorwaardelijk ingestelde) eis in reconventie van [gedaagde], tot toewijzing aan [gedaagde] van een tijdelijke passende standplaats of huisvesting, beoordeeld te worden.
6.2. In de onderhavige procedure is niet aannemelijk geworden dat een (rechts-)grond bestaat op basis waarvan op de gemeente een verplichting rust om [gedaagde] tot het gereedkomen van de standplaats aan de [adres] alternatieve huisvesting aan te bieden, zoals ook reeds is geoordeeld in de vonnissen van 10 november 2008 en 11 maart 2009 van de (voorzieningenrechter van de) rechtbank Arnhem. Door [gedaagde] is voorts onvoldoende onderbouwd dat de vertraging van de aanleg van de standplaats aan de [adres] als een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad van de gemeente jegens [gedaagde] heeft te gelden, nog los van de vraag of daarop een vordering zoals die van [gedaagde] kan worden gegrond.
6.3. Zoals hiervoor geoordeeld kan [gedaagde] voorts haar huidige situatie, die (mede) is ontstaan door eigen keuzes van [gedaagde], niet zonder meer tegenwerpen aan de gemeente. Van een onrechtmatige daad of toerekenbare tekortkoming van de gemeente is op dat punt dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. De vordering in reconventie wordt afgewezen.
6.4. De voorzieningenrechter geeft de gemeente, los van het voorgaande, in overweging om, in overleg met [gedaagde] en [betrokkene], te bezien of de mogelijkheid bestaat [gedaagde] tot het moment dat de standplaats aan de [adres] gereed komt, gebruik te laten maken van de standplaats aan de [adres 3]. Het is gezien (het karakter van) de verleende huisvestingsvergunning immers aannemelijk dat [gedaagde] de standplaats aan de [adres] na het gereedkomen daarvan zal innemen. Voor de, naar de gemeente stelt nog relatief korte, tussenliggende periode biedt een verblijf op de standplaats aan de [adres 3] – al is die zonder recht of titel - mogelijk een oplossing, terwijl door dit vonnis kan worden voorkomen dat het gebruik door [gedaagde] een meer permanent karakter krijgt.
6.5. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- salaris advocaat € 408,00 (factor 0,5 × tarief EUR 816,00)
Totaal € 408,00
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis de onroerende zaak aan de [adres 3] [ ] in [woonplaats] (kadastraal bekend: gemeente [woonplaats], sectie H, nummers 3666 [gedeeltelijk]) alsmede alle gronden rondom deze onroerende zaak te verlaten en te ontruimen met alles wat van [gedaagde] is (waaronder de aanwezige caravan) en ieder die bij [gedaagde] en de onroerende zaak in oorspronkelijke staat leeg en ontruimd aan de gemeente op te leveren en deze onroerende zaak ontruimd en verlaten te houden,
7.2. machtigt de gemeente om, als [gedaagde] niet tot ontruiming overgaat of de genoemde onroerende zaak niet verlaten en ontruimd houdt, die ontruiming zelf te laten uitvoeren, zonodig met hulp van de politie en veroordeelt [gedaagde] in de kosten van die ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente,
7.3. bepaalt dat dit vonnis binnen een termijn van één jaar ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen eenieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging op de onroerende zaak aan de [adres 3] [ ] in [woonplaats] (kadastraal bekend: gemeente [woonplaats], sectie H, nummers 3666 [gedeeltelijk]) bevindt,
7.4. verbiedt [gedaagde] om binnen de gemeente [woonplaats] enig in eigendom van de gemeente zijnde onroerende zaak zonder toestemming van de gemeente in gebruik te nemen en te houden, althans zich daarop te vestigen danwel te verblijven, en veroordeelt [gedaagde] om een door haar in strijd met dit verbod ingenomen onroerende zaak binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen met alles wat van [gedaagde] is en ieder die bij [gedaagde] hoort en de onroerende zaak in oorspronkelijke staat leeg en ontruimd aan de gemeente op te leveren en deze onroerende zaak ontruimd en verlaten te houden,
7.5. machtigt de gemeente om, als [gedaagde] niet tot ontruiming van de door haar in strijd met het onder 7.4 gegeven verbod ingenomen onroerende zaak overgaat of de genoemde ingenomen onroerende zaak niet verlaten en ontruimd houdt, de ontruiming zelf te laten uitvoeren, zonodig met hulp van de politie en veroordeelt [gedaagde] in de kosten van die ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente,
7.6. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.166,93,
7.7. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.8. wijst de vordering af,
7.9. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 408,00,
7.10. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J.C. van Leeuwen op 16 juni 2010.