ECLI:NL:RBARN:2010:BN0283

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/4756
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; beoordeling nieuw feit en ambtelijk verzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 juni 2010 uitspraak gedaan over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2007. Eiser, die een verbeterde aangifte had ingediend, betwistte de navorderingsaanslag die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verbeterde aangifte, ingediend na de formele vaststelling van de aanslag, geen nieuw feit opleverde dat navordering rechtvaardigde. De rechtbank stelde vast dat de elementen van de aanslag op 4 december 2008 waren vastgesteld, terwijl de verbeterde aangifte op 5 januari 2009 was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur, gezien de tijdspanne tussen deze data, redelijkerwijs in staat had moeten zijn om de verzending van het aanslagbiljet te verhinderen, wat niet was gebeurd. Dit werd gekwalificeerd als een ambtelijk verzuim, waardoor de navorderingsaanslag niet kon worden gehandhaafd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente, en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en correcte verwerking van aangiften door de Belastingdienst en de gevolgen van ambtelijk verzuim voor de mogelijkheid tot navordering. Eiser had eerder een aangifte gedaan met een lager belastbaar inkomen, maar de inspecteur had de verbeterde aangifte niet in aanmerking genomen bij de navorderingsaanslag. De rechtbank stelde dat de bewijslast voor het bestaan van een nieuw feit bij de inspecteur ligt, en dat in dit geval niet was aangetoond dat er sprake was van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 09/4756
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 24 juni 2010
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Almere, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.77) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 122.230 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.329. Tevens is bij beschikking € 3.065 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2009 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 24 november 2009, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2010 te Arnhem.
Namens eiser is daar verschenen zijn gemachtigde mr. drs. [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser heeft op 31 maart 2008 over het jaar 2007 (elektronisch) aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.230 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.368. Op 5 januari 2009 heeft eiser, eveneens elektronisch, een verbeterde aangifte ingediend. In deze verbeterde aangifte is het inkomen uit werk en woning verhoogd met € 60.000 (in verband met resultaat uit overige werkzaamheden: [A] Vof), het inkomen uit sparen en beleggen verlaagd met € 39 en de persoonsgebonden aftrek verlaagd met € 1.
In het automatiseringssysteem van de Belastingdienst zijn op 4 december 2008 de elementen van de aanslag IB/PVV 2007 vastgesteld overeenkomstig de door eiser op 31 maart 2008 ingediende aangifte. Deze gegevens zijn vervolgens digitaal verzonden naar de Belastingdienst/Centrale Administratie, waarna op 21 februari 2009 de belastingschuld is geformaliseerd. Met dagtekening 6 maart 2009 is de aanslag IB/PVV 2007 aan eiser opgelegd, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de door eiser op 5 januari 2009 ingediende verbeterde aangifte IB/PVV 2007.
Verweerder heeft op 20 juni 2009 de – in geschil zijnde – navorderingsaanslag IB/PVV 2007 aan eiser opgelegd. Deze navorderingsaanslag is – overeenkomstig de door eiser gedane verbeterde aangifte – opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 122.230 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.329.
Bij brief van 16 juli 2009, ontvangen door verweerder op 17 juli 2009, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2007.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. Geschil
In geschil is of verweerder over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) - voor zover hier van belang - kan de inspecteur, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die regel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, het zogenoemde nieuw feit, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
Beoordeling
Niet in geschil is dat eiser niet te kwader trouw was als bedoeld in voormeld artikel, zodat verweerder de te weinig geheven belasting slechts kan navorderen indien sprake is van een nieuw feit. De bewijslast hiertoe rust op verweerder.
Verweerder stelt dat het automatiseringssysteem ABS van de Belastingdienst een weging en een risicoselectie heeft uitgevoerd op de door eiser ingediende aangifte IB/PVV 2007. Omdat hieruit naar voren kwam dat de in de aangifte vermelde gegevens geen nader onderzoek behoefden, zijn de elementen van de aanslag IB/PVV 2007 op 4 december 2008 overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld. Dit geschiedt, aldus verweerder, automatisch door de weging/risicoselectiemodule, dus zonder tussenkomst van menselijk handelen. Volgens verweerder is het vanaf dat moment niet meer mogelijk om de aanmaak dan wel de inhoud van het aanslagbiljet te wijzigen. De door eiser op 5 januari 2009 ingediende verbeterde aangifte kon volgens verweerder daarom niet meer worden verwerkt bij de aanslagregeling IB/PVV 2007. Ter zitting heeft verweerder hieraan nog toegevoegd dat een aanvulling op een aangifte of een verbeterde aangifte, die binnenkomt nadat de elementen van de aanslag zijn vastgesteld, wordt aangemerkt als een bezwaarschrift, ook als de aanvulling of de verbeterde aangifte leidt tot een verhoging van de aanslag.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven geen verklaring te kunnen geven voor het feit dat tussen het vaststellen van de elementennota en het opmaken van het aanslagbiljet ruim 11 weken zijn verstreken. Volgens verweerder is dit een geautomatiseerd proces waarop geen invloed kan worden uitgeoefend.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ‘nieuwheid van een feit’ dient te worden beoordeeld op het moment waarop de elementen van een aanslag zijn vastgesteld, in dit geval op 4 december 2008, en niet, zoals eiser betoogt, op het moment waarop de aanslag is gedagtekend. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar de uitspraak van Hof Den Haag van 29 januari 1993, nr. 91/3706, VN 1993/1785 en naar rechtsoverweging 4.2 in het arrest van de Hoge Raad van 21 november 1990, nr. 26 910, BNB 1991/132.
De rechtbank overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of verweerder over een nieuw feit beschikt, niet de dagtekening van de aanslag beslissend is. Van een nieuw feit is sprake indien op het moment waarop de verbeterde aangifte wordt ingediend de elementen van de primitieve aanslag reeds zijn vastgesteld én verweerder redelijkerwijs niet meer in staat is de verzending van het aanslagbiljet te verhinderen (vgl. HR 21 november 1990, nr. 26 910, BNB 1991/132).
Vaststaat dat de elementen van de aanslag vastgesteld zijn op 4 december 2008. Gelet op de termijn die is verstreken tussen het moment waarop de verbeterde aangifte is ingediend (5 januari 2009) en het moment waarop de aanslag is geformaliseerd (21 februari 2009) moet verweerder redelijkerwijs in staat zijn geweest om de verzending van het aanslagbiljet te verhinderen zodat alsnog rekening had kunnen worden gehouden met de verbeterde aangifte. Nu verweerder dit heeft nagelaten is sprake van een ambtelijk verzuim dat navordering verhindert. Ingeval, zoals verweerder stelt, het automatiseringssysteem van de Belastingdienst zo is ingericht dat het niet mogelijk is om, nadat de elementen van de aanslag reeds zijn vastgesteld, de aanslaggegevens te wijzigen of de verzending van het aanslagbiljet tegen te houden, dienen de gevolgen daarvan voor rekening en risico van verweerder te komen.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep inzake de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken dat daarom is verzocht in de bezwaarfase.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV over 2007;
- vernietigt de beschikking heffingsrente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. P.P.J. Leenders, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 24 juni 2010
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.